Christus leert ons vragen om vergeving, zelf, samen, aan God

Preek over zondag 51 Heidelbergse Catechismus

orde middagdienst
votum en groet
zingen: Psalm 65,1
geloofsbelijdenis
zingen: Psalm 136,1.2
gebed
Schriftlezing 1 Johannes 1-2:2
inzameling gaven
zingen: Psalm 32,1-3
preek over Zondag 51
zingen: NGK 106,3
gebed
zingen: Psalm 118,1.10
zegen

Vandaag is het zondag. Morgen maandag. Dan nemen wij ons dagelijks leven weer op. En dat dagelijks leven heet niet voor niets zo. Het kent vele vele dingen die iedere dag weer hetzelfde zijn. We leven als mensen van de dag in het ritme van de dagen. Als ons werk vervelend is, of als we ertegenop zien, kunnen de dagen en weken lang duren, als we het prima naar onze zin hebben is het zomaar weer zaterdag. Maar in ieder geval, het ritme van de dagen neemt ons mee op zijn cadans.

Nu hebben wij een heel bijzondere God. Een God, die juist daarin zo uniek is, dat Hij onze God wil zijn in dat hele gewone dagelijkse leven. God is geen God van zondagen. Hij is een God van doordeweekse dagen en juist daarom geeft Hij zondagen. Hij laat de week met een zondag beginnen om ons er bijvoorbaat aan te herinneren, dat Hij ook alle andere dagen bij ons is als onze God. Zondagen en kerkdiensten en zo zijn er niet eens zo zeer om ons allerlei nieuwe dingen te leren als wel om ons iedere week weer te laten stilstaan bij de oude dingen die we al weten, om oude woorden weer als nieuw te laten klinken, weer tot ons te laten doordringen.

Juist bij ons overdenken van deze zondagen van de catechismus over het bidden is dat van belang. Als er iets is wat als het goed is dagelijks terugkeert is het ons bidden. Als dat er niet dagelijks is zijn we in levensgevaar. Wie niet bidt gelooft niet. Bidden is het ademen van het geloof, waarmee de zuurstof voor ons dagelijks leven uit het geloof wordt aangevoerd. En om dat beeld wat uit te werken en het op deze vijfde bede toe te passen: met het bidden wordt ook de verontreinigde lucht uit ons dagelijks leven afgevoerd. Ook wie niet dagelijks het ‘Onze Vader’ bidt, zal toch dagelijks om vergeving van zijn zonden hebben te bidden. Anders is de verstikkingsdood in zonde niet ver. Daarvan hebben we gezongen uit Psalm 32.

Maar juist omdat wij vergeving van onze zonden iedere dag nodig hebben en er iedere dag om vragen is het gevaar levensgroot, dat dat vragen een automatisme voor ons wordt, met alle oppervlakkigheid van dien. Kerkdiensten zijn ervoor om ons uit dat automatisme wakker te schudden: hé, zeg, wat denk je eigenlijk wel dat vergeving is? Vergeving kóst wat! Dat wij God, iedere dag nota bene, kunnen vragen: ‘vergeef ons onze schulden’, dat is niet iets gemakkelijks, iets goedkoops, dat heeft Hem zijn Zoon gekost! Daarom lijkt me dat we deze woorden van ons dagelijks gebed niet beter nieuw voor ons kunnen laten worden dan door te overdenken wat het betekent dat Christus ons heeft leren bidden: Onze Vader, vergeef ons onze schulden, zoals ook wij vergeven wie ons schuldig zijn.

We zullen, zoals dat hoort, bij drie elementen stil staan: Hij leert onszelf dat bidden, Hij leert ons dat samen bidden, en Hij leert ons dat tot God bidden. Dus: Christus leert ons bidden: Onze Vader, vergeef ons onze schulden, zoals ook wij vergeven wie ons schuldig zijn. Hij leert onszelf dat bidden, Hij leert ons dat samen bidden, en Hij leert ons dat tot God bidden.

Christus leert onszelf bidden: Onze Vader, vergeef ons onze schulden. Want dat hoort bij het vragen om vergeving, dat wij er zelf mee komen en in meekomen als de persoon die wij zijn. Dat wordt misschien het gemakkelijkst duidelijk als we kijken naar het ver­schil tussen vergeven en vergeten. Ik vergeet iets. Ik vergeef iemand. Vergeten is niet moeilijk, het gaat meestal vanzelf. Dat is vervelend genoeg: hoe vaak ben je niet iets vergeten dat je zo graag wilde onthouden? Vergeven is heel moeilijk, het vraagt overwinning van jezelf. Bij vergeving sta je oog in oog met een ander, die jou onrecht aangedaan heeft, die iets kapot heeft gemaakt wat jou eindeloos veel waard was. Dan komt de weerstand: ik kan het niet, ik kan haar, ik kan hem niet vergeven. Als die ander zelf vraagt om vergeving, om hem of haar die dan te geven, dat vraagt opgeven van een stukje van jezelf. Vergeten, dat is iemand tegenover iets, vergeven, dat is iemand tegenover iemand, oog in oog.

Om het eens met woorden van de school te zeggen: vergeten heeft in de eerste plaats een lijdend voorwerp, vergeven heeft in de eerste plaats een meewerkend voorwerp. Dat is heel belangrijk, juist als wij het zijn die de pijn veroorzaakt hebben, die vergeving nodig hebben. Vergeten kun je worden, om vergeving moet je vragen. Als je vergeten wordt is dat pijnlijk genoeg. Jouw persoon heeft blijkbaar niet genoeg indruk op de ander gemaakt. Als je wordt vergeten word je in feite behandeld als een ‘iets’. Dat kan bij vergeven nooit. Als je vergeven wordt, word je behandeld als een ‘iemand’, daarom moet je aan vergeven zelf meewerken. Zo gaat dat met personen. Als mensen als personen met elkaar omgaan moet dat altijd van twee kanten komen. Je kunt pas vergeving krijgen als je er om vraagt. Je kunt ook pas vergeving geven als de ander er om vraagt, zelf. Voor vergeving zijn er twee nodig.

Als je iemand zou willen vergeven die er niet zelf om heeft gevraagd, behandel je hem of haar in feite toch als een ‘iets’. Je neemt zijn daad niet werkelijk als zijn daad serieus. De catechismus zegt ook niet: zoals wij als bewijs van uw genade in ons opmerken, dat wij onze naaste van harte vergeven. Vergeven, daar moet je de kans voor krijgen, doordat de ander er om vraagt. Daar moet je de ander ook de kans voor geven, door er om te vragen, anders wordt de situatie verziekt, dan blijft de affaire liggen. Nee, je kunt niet in het wilde weg om je heen vergeven, op eigen gezag. Je kunt zelf alleen bereid zijn te vergeven, het vaste voornemen hebben je naaste van harte te vergeven. Vergeven is iets van personen, die voor hun eigen daden verantwoordelijk zijn.

Als je om vergeving vraagt, aan God net zo goed als aan mensen, kom je in die vraag zelf helemaal mee. Daar is een concrete mens die voor concrete daden aan een concrete ander concrete vergeving vraagt. Daar is iemand die om vergeving vraagt. Daar sta je voor God met de mond vol tanden, zo ben ik, dat en dat heb ik zelf gedaan, zo slecht ben ik. Wil ons, arme zondaren, geen van onze misdaden toerekenen, en ook niet de slechtheid die altijd nog in ons is. Als wij bidden: vergeef ons onze schulden spreken we uit zelf schuldigen te zijn. We hebben God op concrete punten tekort gedaan.

Johannes waarschuwt ons onszelf wat dit betreft niet te bedrie­gen. Indien wij zeggen dat wij geen zonde hebben, misleiden wij onszelf en de waarheid is in ons niet. We moeten ook niet zeggen dat wij wel zonde hebben, maar het in feite niet erkennen. Dan misleiden wij onszelf net zo hard. Als wij vlot toegeven zulke arme zondaren te zijn, maar er verder niet mee zitten en ook nauwelijks ons best doen er verbetering in te brengen en als het ware terloops om vergeving van zonden te bidden, spelen we hoog spel. God neemt ons en onze daden wèl serieus, veel serieuzer dan wij onszelf nemen. Als wij merken dat we iets verkeerds gedaan hebben, dan krabbelen we al gauw terug. ‘Ja maar, zo heb ik het niet bedoeld..’. ‘Sorry hoor, maar ik was ook zo kwaad..’. Ook al hebben we het wel bedoeld, en gezegd. Maar als we zien wat de gevolgen zijn, dan schrikken we terug, dan hebben we spijt.

Maar God houdt ons als personen verantwoordelijk voor wat we hebben gedaan. Onze concrete zondige daden gaan dan in staan tussen God en ons. Die concrete punten moeten in ons eigen gebed ook concreet genoemd worden, dan kunnen ze worden weggenomen. Zo gaat dat met vergeven tussen personen. En God wil niet dat wij onze zonden zullen vergeten, maar dat wij ervoor om vergeving zullen vragen, aan Hem, en aan elkaar. En Hij wil onze zonden niet vergeten, maar Hij wil ze vergeven. En dan zullen ze worden weggenomen, want als wij onze zonden belijden is Hij zo getrouw en rechtvaardig ze te vergeven en ons te reinigen van alle ongerechtigheid.

Nee, dat ‘ons, arme zondaren’ is geen rustbed waarop we ons kunnen neerleggen omdat we nu eenmaal slecht zijn en toch niet meer in huis hebben. Dus laten we er maar zand over doen en de boel vergeten. Nee, als Christus ons leert bidden niet maar om het vergeten, maar om vergeving van onze zonden, leert Hij ons dat zondaar-zijn van ons helemaal serieus te nemen. En Hij mag dat zeggen, want Hij heeft onze zonde tot de dood toe serieus genomen. Zó zijn wij, zó hebben wij zelf gehandeld. Zó moeten wij dus vergeving vragen, als wij die tenminste willen krijgen. En hoe erg dat is, wat wij hebben gedaan, hoe hoog wij onze eigen zonde op moeten nemen kunnen we aan onze Heiland zelf zien.

Vergeving kost wat, zeiden we eerder. Als je dat voelen wilt moet je Christus aankijken: littekens in handen en voeten en in de zij. Iedere zondige daad die wij gedaan hebben en waarmee we bij God komen is op zijn schouders neergekomen. Beladen met schuld, met onze schuld is Hij de dood ingegaan. En voordat iemand nu denken mocht: laten we dan maar niet vragen om vergeving: Hij is het, deze Christus zelf is het, die ons leert bidden: Onze Vader, vergeef ons onze schulden. In Hem zien we dat God ons zo lief had, ons zelf zo liefhad, dat Hij liever dan onze zonden te vergeten en ons niet werkelijk zelf serieus te nemen, Hij ons wilde vergeven om het bloed van zijn Zoon.

Zo wil Hij ons bevrijden van de last van de schuld, ons weer in de ruimte plaatsen die Hij voor ons heeft gemaakt, telkens weer, ons weer laten opademen uit de verstikking van de zonde in de frisse lucht van de genade. En de rijkdom van de vergeving van God is genoeg, meer dan genoeg om uit te putten voor onze vergeving van anderen. Vergeving kost wat. Het kost ook ons mensen telkens wat om onze medemensen te vergeven. De ene keer meer dan de andere keer. Laten we nog maar eens terugdenken aan dat vergeten en vergeven.

Stel, je bent samen met je vader en moeder en broers en zussen op vakantie in het buitenland, in Duitsland of zo. Aan het eind van de vakantie gaan jullie samen uit eten in een restaurant, en je hebt je mooiste speelgoed bij je, je mooiste auto, je mooiste pop, je spannendste computerspelletje, ik noem maar wat. Als je weer in de auto zit en goed en wel onderweg kom je tot de ontdekking: vergeten! helemaal vergeten in het restaurant! Je vader rijdt nog terug, maar het is weg. Dat is balen natuurlijk, vreselijk balen.. Heel erg verdrietig, de tranen springen je in de ogen.

Maar het is een heel ander soort balen als wanneer je broertje of zusje jouw mooiste speelgoed kapot gemaakt heeft. Dan ben je niet alleen verdrietig, maar ook heel boos, misschien wel zo boos dat je voor straf ook iets kapot wilt maken van hem, of van haar. Lekker. Maar dat moet je niet doen, dat wil de Here niet. Als die ander die dat gedaan heeft naar je toekomt, en je vraagt: ‘joh, wil je het mij vergeven, het was gemeen van mij, ik had het niet moeten doen’, dan moet je dat vergeven, dat wil de Here, dat doet Hij zelf ook. Daar moet je dan maar aan denken, aan al die keren dat jij iets moois van een ander, of van de Here zelf kapot gemaakt hebt en Hij je heeft vergeven. Hij geeft zelf het goede voorbeeld. Maar het is moeilijk, nietwaar, die ander vergeven? Daar moet je je eigen boos­heid en verdriet voor opgeven, voor loslaten. Maar wat het ons ook kosten mag te vergeven, de vergeving van God is einde­loos meer waard.

Het is alsof de catechismus met die formulering ‘zoals wijzelf ook als een bewijs van uw genade in ons opmerken dat wij het vaste voornemen hebben onze naaste van harte te vergeven’ ons erop wil wijzen, dat het fonds, waaruit wij de kosten van ons vergeven op kunnen brengen, het grote fonds van genade en vergeving is dat wij van God gekregen hebben. En wie de ander dan niet vergeven kan, beseft hij eigenlijk wel, wat hij van God gekregen heeft…?

We komen bij het tweede: Christus leert het ons samen bidden: Onze Vader, vergeef ons onze schulden, zoals ook wij vergeven wie ons schuldig zijn. Er zit in deze bede een diepte die we ons telkens weer te binnen moeten brengen. De catechismus daalt in antwoord 126 af in de diepten van ons bestaan, waar de slechtheid heerst, die er pas door de dood in Christus definitief wordt uitgehaald. En daar, op de bodem van ons bestaan, vinden we onszelf terug in gezelschap van alle mensen. De diepte van het kwaad bindt ons mensen allen samen. We staan hier voor het grote raadsel van de erfzonde.

Het heeft onze God behaagd de mensheid als één geheel te scheppen uit één mens. U leest het in Handelingen 17,26: God heeft uit één enkele het hele menselijk geslacht gemaakt om op aarde te wonen. De mensheid is als het ware een lichaam, gegroeid uit één cel. Toen kwam daar in het begin het grote kwaad van de zonde in, door de daad van die éne — en wie van ons gaat Adam dat verwijten, of Eva — en de kanker van de zonde had zijn uitzaaiingen over het hele lichaam. Is er iemand die rechtvaardig is? Niet één. Door de ongehoorzaamheid van één, zegt Paulus in Romeinen 5, zijn zeer velen — alle anderen — zondaren geworden. Waarom? Had God dan niet anders..? Dat blijft een raadsel. God heeft niet anders.

‘Ons, arme zondaren’, dat krijgt hier zijn diepe betekenis. En dat is geen zielige betekenis, van: ja, er is nu eenmaal niets aan te doen, zo zijn we nu eenmaal. Maar dat is een hele agressieve betekenis, want zonde is agressief. Arme zondaren zijn mensen, die de schuld nog dagelijks groter maken en daarom aan afbetalen niet hoeven te denken. Zonde is een agressieve macht, die invloed uitoefent op ons — en dan zeg ik het eigenlijk nog verkeerd, houd ik het nog te ver van onszelf vandaan: als zondaars zijn wij agressief, erop uit om verkeerde daden te doen.

De effecten daarvan zijn met de handen te tasten. In het samenleven van mensen zien we hele complexen van schuld zich opbouwen. Als de bom barst, bijvoorbeeld in een echtscheiding, of in een kerkscheuring, of in een ordinaire spanning in de gemeente, dan blijkt daar meestal een heel stelsel van schuld over en weer onder te liggen. We zien in onze maatschappij allerlei structuren een eigen verziekt leven gaan leiden, ze woekeren ons boven het hoofd, de machten van de economie, de ambtenarij, de politiek. Vaak strekken die complexen van schuld zich door de eeuwen uit. Nee, hier in de diepte van zonde en schuld vinden we onszelf terug samen met alle andere mensen, als we zelf leren bidden: Vader, vergeef ons.

Daarom leert Christus ons samen bidden: Onze Vader, vergeef ons onze schulden, zoals ook wij vergeven wie ons schuldig zijn. Hij kan ons dat leren. Hij wel. Want het heeft God behaagd nog eens de mensheid samen te nemen in Eén. Door de éne daad van gerechtigheid van die Ene, Christus, komt het nu voor alle mensen tot rechtvaardiging ten leven, zegt Paulus. Hij is een verzoening voor onze zonden, zegt Johannes, en niet alleen voor de onze, maar ook voor die van de hele wereld. Het staat open voor iedereen om een appel te doen op het bloed van Christus, want Hij is gestorven met het oog op het geheel van de mensheid, die God gemaakt had.

Als Hij ons leert te bidden: vergeef ons, opent Hij onze ogen voor die diepe verbanden, waarin wij staan. Daarbinnen is Hij komen staan — Hij is een mens geworden — en heeft zijn bloed gestort, als verzoening voor dat hele verband, dat grote geheel, dat hele lichaam van de mensheid. Hij leert ons zo iedere gedachte af, dat wij beter zouden zijn dan anderen. Hij leert ons juist naast elkaar te gaan staan als mensen, zoals Hij naast ons is komen staan. Er is in Christus gerechtigheid en vergeving voor alle mensen, afzonderlijk en samen, gratis, af te halen bij God, je hoeft er alleen maar om te vragen. En om mensen daartoe te stimuleren laat God het uitbazuinen: In Christus heeft Hij de wereld met zich verzoend, daarom stuurt hij predikers rond om te roepen: laat u met God verzoenen!

In Christus voor iedereen. Misschien is het u wel eens opgevallen bij de geloofsbelijdenis van Nicea, dat daar niet zoals bij het Apostolicum gezegd wordt: ‘wij geloven aan vergeving van de zonden’, maar: ‘wij belijden één doop tot vergeving van de zonden’. Dat punt raken we nu. Vergeving van de zonden is er in Christus en in de doop worden we in Christus gedoopt. De doop is er teken van dat we bij Christus horen, in zijn lichaam zijn ingeplant. Daar is de vergeving. En die doop staat open voor iedereen die maar geloven wil. In Christus, voor iedereen.

Juist omdat Christus zo diep tot ons mensen is ingegaan en van zo ver weg verzoening heeft gebracht, hoeven we nooit te twijfelen of er vergeving voor ons zal zijn als we er om vragen, vandaag, en morgen weer, en overmorgen.. Hij kent ons tot en met de slechtheid die in ons is, en Hij heeft zich toch gegeven. En Hij, juist Hij, leert ons bidden om vergeving. Hoe ver en hoe vaak we ook zijn afgedwaald, de weg terug staat altijd open. Er is geen zondaar zo diep gezonken of zijn leven kan worden opgericht door de vergeving. Vraag erom! Iedereen kan het bidden: Onze Vader, vergeef.. Moet je eens indenken wat een ruimte dat geeft, voor jezelf, maar ook voor anderen, om door te vertellen: je hoeft nooit iemand af te schrijven, al is het nog zo’n heiden. Want voor iedereen staat de mogelijkheid open te bidden: Onze Vader, vergeef ons onze schulden. Als er mensen verloren gaan is dat tenslotte niet vanwege hun schuld — daarvoor was wel verzoening geweest — maar omdat ze weigerden te vragen, te erkennen, toe te geven: Onze Vader, vergeef.

Zo naast elkaar staande, samen in schuld voor God en verge­ving door God, vinden we ook de kracht elkaar te vergeven. Dat geldt juist in de kerk, onder christenen. De moed elkaar vergeving te vragen en te geven, het vermogen om werkelijk met elkaar om te gaan als personen, elkaar in de ogen te zien en gesloten hoofdstukken uit ons samenleven te openen, mag hier ontspringen. De gemeenschap in schuld en vergeving mag ons ook afleren ons groter voor te doen dan we zijn, en ons groot te houden tegenover anderen die wij onrecht aangedaan hebben.

Het is van belang nog speciaal stil te staan bij dat Christus ons leert tot God te bidden: Onze Vader, vergeef ons onze schulden, zoals ook wij vergeven wie ons schuldig zijn. Als wij kijken naar de schuld die wij tegenover God en tegenover elkaar gemaakt hebben, dan zit daar veel in, wat herstelbaar is, wat goed te maken valt. Vergeven en vergeten, uit, klaar. Maar er is ook veel wat nooit meer goed te maken valt, wat definitief kapot is. Schrijnende gevallen zijn dan het duidelijkst: als je met je dronken kop een ander blijvend het invalidenwagentje ingereden hebt is dat onherstelbaar. Maar ook in kleinere dingen zitten wij met de onuitwisbaarheid van de feiten. Wat gebeurd is is gebeurd, hard en onveranderlijk.

En dat kan onder mensen een zekere matheid leggen over onze vergeving. Als een mens zover komt, dat hij tegenover de ander wiens leven hij kapot gemaakt heeft, durft te belijden dat het zijn schuld was en te vragen om vergeving, dan is dat iets groots. Meestal blijft het bij een knagen in het geweten, maar blijft de erkenning uit — er is immers toch niets meer aan te doen? Dus laten we maar proberen het te vergeten. Maar als, als dan toch die vraag komt, dan blijft daar toch de schaduw van de berusting hangen over de vergeving. Het is goed, maar het verlies blijft. Feiten kunnen voor ons zo onnoemelijk hard zijn.

Is dat nu bij God ook zo? Nee! En het is goed, dat te bedenken als we voor God staan met een verwoest leven, dat Hij ons goed heeft gegeven, met allerlei mogelijkheden die we niet hebben benut, met alle dingen die we voor zijn ogen onherstelbaar kapot gemaakt hebben. Nee, wij hebben een wonderlijke God, die nieuwe dingen doet met het voor ons onherroepelijke. Als je het zien wilt, kijk naar Christus die ons dit leert bidden. Als er voor ons iets onherroepelijk is, is het de dood. Voor ons is met de dood definitief alle mogelijkheid van ergens op terugkomen afgesneden. En moet je nu eens kijken naar Christus: Hij staat op uit de dood, je zou haast zeggen, alsof het niets is. Voor ons komt niemand terug uit de dood, zodat we de kans zouden krijgen hem of haar nog te vragen om vergeving voor het onrecht dat we diegene hebben aangedaan. Christus komt terug en maakt zijn verloochenaar tot eerste onder zijn discipelen.

En als Hij dan terugkomt uit de dood betekent dat tastbare vrijspraak, tastbare vergeving van alle zonden die Hij droeg. En dat waren onze zonden. Met Christus’ opstanding toonde God dat alle schuld was betaald, àfbetaald, het offer was aanvaard, de vergeving verdiend. Wat zou onherroepelijk zijn voor deze God? Feiten zijn vaak hard, bikkelhard, maar harder dan het hardste feit is de macht van Gods vergeving. De profeet Micha zingt het aan het eind van zijn profe­tieën: Hij zal onze ongerechtigheden vertreden, ja, U zult al onze zonden werpen in de diepten van de zee! Dat kan alleen God. Maar Gods voorbeeld mag ook ons de kracht geven om boven de matheid uit te komen. Als je ziet wat God doet met onze daden, die zoveel voor ons definitief hebben afgesloten, schept dat ruimte om ook in de omgang met elkaar ruiterlijk schuld te bekennen en ruiterlijk te vergeven, ook als het erg moeilijk is, omdat het verlies blijft.

Zo mogen wij bidden om vergeving van al onze zonden, in de zekerheid dat er geen te groot is om vergeven te worden, dat er geen kwaad zo onherroepelijk, geen daad zo definitief is, of hij kan bij God verzoend worden. Kom dan, laat u met God verzoenen, want Christus heeft ons leren bidden: Onze Vader, vergeef ons onze schulden, zoals ook wij vergeven wie ons schuldig zijn. Amen.

gehouden in: Den Helder, 16 december 1990
Heemse, 21 april 1991
Loenen-Abcoude en Weesp-Nigtevecht, 22 augustus 1993

de houdbaarheidsdatum van deze preek is verstreken

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *