Wees een zondaar en zondig dapper, maar geloof dapperder en verheug je in Christus!

Preek over zondag 4 Heidelbergse Catechismus

orde middagdienst
votum en groet
zingen: Psalm 148,1
geloofsbelijdenis
zingen: Psalm 148,5
gebed
Schriftlezing 2 Samuel 12:1-25
inzameling gaven
zingen: Psalm 90,1.5-8
preek over Zondag 4
zingen: Psalm 130
gebed
zingen: NGK 90
zegen

Het is 1 augustus 1521. Na zijn optreden op de Rijksdag in Worms is Luther door vrienden ontvoerd naar de Wartburg. Ondertussen gaat in Wittenberg het leven verder, en ook de ontwikkelingen in de kerk. De enige manier waarop Luther contact houden kan met zijn universiteit en zijn gemeente is door brieven te schrijven. Zo is hij ook op 1 augustus aan het schrijven naar zijn collega Melanchton. Hij gaat in op een boekje dat aan het verschijnen is en spreekt over hoe het naar zijn mening moet gaan met priesters en monniken die nu op hun kuisheidsgelofte willen terugkomen, en over hoe de viering van het avondmaal moet plaatsvinden. Dan, helemaal aan het slot, spreekt hij Melanchton aan op het evangelie dat hij te brengen heeft, een rijk evangelie, maar ook een merkwaardig evangelie. Luther schrijft dan de volgende, verrassende passage:

Als je een prediker van de genade bent, preek dan de ware en niet een verzonnen, een fictieve genade; als het de ware genade is, dan gaat het ook om ware en niet om verzonnen, fictieve zonde. God maakt geen verzonnen zondaars zalig. Wees dus een zondaar en zondig dapper, maar geloof dapperder en verheug je in Christus, die de overwinnaar is van zonde, dood en wereld. Wij moeten zondigen zolang we hier zijn; dit leven is niet de woonplaats van gerechtigheid, maar, zoals Petrus zegt, wij verwachten nieuwe hemelen en een nieuwe aarde, waar gerechtigheid woont. Het is voldoende dat wij door de rijke heerlijkheid van God het Lam erkennen en aanvaarden dat de zonde der wereld wegneemt; van Hem trekt ons geen zonde af, al zouden we op één dag duizend, duizend maal echtbreken of doodslaan. Denk je dat de verzoeningsprijs die voor onze zonden door zo’n kostbaar Lam gebracht is zo klein is?

Bid dapper, zeer dappere medezondaar!

Was getekend, Maarten Luther.

Waar het me nu even om gaat is dat Luther zegt: Wees dus een zondaar en zondig dapper, maar geloof dapperder en verheug je in Christus, die de overwinnaar is van zonde, dood en wereld. Ik kan me voorstellen dat u dat maar een vreemde uitspraak vindt. Dat je tegen iemand zegt: je bent een zondaar, word een rechtvaardige!, of: word gered!, of: bekeer je!, dat zijn we gewend, daar kunnen we ons iets bij voorstellen. Zo wordt in de praktijk ook vaak gedacht over de verhouding van ellende, verlossing en dankbaarheid: eerst leren we dat we zondaren zijn, dan leren we dat we ons moeten bekeren en geloven in Christus, en wie dat doet, die kan een rechtvaardige worden uit dankbaarheid. Maar dat je tegen iemand zegt: Wees dus een zondaar en zondig dapper!, dat is merkwaardig, en misschien vindt u het ook wel wat gevaarlijk.

Maar uitspraken van Luther hebben vaak meer in zich dan je denkt. We horen tenslotte iemand spreken die het evangelie maar niet begrepen heeft met zijn verstand, maar die het met heel zijn wezen, als de hele mens die hij is in zich heeft opgenomen. Laten we eens goed kijken en luisteren in het verband. Op de achtergrond van deze uitspraak staat de erkenning van de werkelijkheid van ons zondaar zijn. ‘God maakt geen verzonnen zondaars zalig’, zegt Luther net er vóór. God maakt werkelijke zondaars zalig, met echte, werkelijke genade. En dat wij werkelijk zondaars zijn, dat gaat niet zomaar over, als bij toverslag. Nee, we blijven zondaars, zolang we dit leven leiden. Daarom vervolgt Luther: ‘Wij moeten zondigen zolang we hier zijn; dit leven is niet de woonplaats van gerechtigheid’, dat is het toekomende leven pas. We hoeven ons hier dus ook geen illusies te maken over wat wij nu vervolgens van ons christenleven terecht gaan brengen. We blijven zondigen zolang we zondaars zijn. Hier is het voldoende dat wij Christus erkennen en aanvaarden als het Lam van God, dat de zonde van de wereld, ook onze christelijke zonden, wegneemt. Op Hem mogen we vertrouwen. Hij is de overwinnaar van zonde, dood en wereld.

In dit verband, van werkelijk zondaar zijn zolang we dit leven leiden, valt dan de uitspraak: Wees dus een zondaar en zondig dapper, maar geloof dapperder en verheug je in Christus! Die woorden betekenen dus iets als: erken dan ook dat je werkelijk een zondaar bent en probeer niet op allerlei manieren onder die erkenning uit te komen. Wees eerlijk! Gooi alle smoesjes en uitvluchten overboord, houd op met alle inspanningen om op eigen kracht zogenaamd minder zondig te worden, teken geen verzonnen beeld van jezelf, maar neem jezelf serieus als de zondaar die je bent, werkelijk, want als zodanig word je door (niet een verzonnen, maar) de werkelijke genade van God in Christus serieus genomen! Wees dus een zondaar en zondig dapper, maar geloof dapperder en verheug je in Christus!

Laten we deze uitspraak van Luther maar eens als thema van de preek nemen: Wees een zondaar en zondig dapper, maar geloof dapperder en verheug je in Christus! Als u deze zin onthoudt hebt u wat mij betreft de kern van zondag 4 onthouden. Want de drie vragen die in deze zondag gesteld worden zijn drie vragen niet van dappere zondaars, maar van laffe zondaars, zondaars die zichzelf niet werkelijk serieus nemen, maar proberen te ontsnappen aan zichzelf. In de antwoorden wordt driemaal zo’n ontsnappingsroute afgewezen. Driemaal wordt ons als het ware gezegd: geen flauwiteiten, wees een zondaar en zondig dapper! Wees eerlijk tegenover God die eerlijk is. Hij neemt ons serieuzer dan wij onszelf vaak nemen. Zijn genade is werkelijke genade voor werkelijke zondaars. We hebben er de vorige weken bij stil gestaan hoe goed en hoe verbluffend het is dat God ons niet aan onszelf heeft overgelaten, want wij zijn zondaars en verbazingwekkend slecht. Vanmiddag zal het gaan om eerlijkheid daarin, en om echtheid. En we blijven bij ons onderwerp: christelijke troost, rust in Christus. Want pas door eerlijk onszelf serieus te nemen als de zondaars die we zijn krijgen we de ruimte Gods genade nog serieuzer te nemen en voluit, met ons kwade geweten en al, ons te verheugen in Christus.

Die eerlijkheid en die echtheid zijn echter geen vanzelfsprekende zaak. Als Luther zegt: Wees een zondaar en zondig dapper!, dan klinkt dat ons niet alleen vreemd in de oren omdat we meestal andere dingen horen, maar ook omdat we zelf meestal anders doen. Wij verstoppen onze slechte kanten, we houden ons groot, we verbijten onze pijn en doen ons beter — en geloviger — voor dan we zijn. Wie hier in de kerk zit met een diep gevoel van twijfel, zorgen, verdriet over verkeerde dingen die gedaan zijn, of een knagend gevoel van mislukt te zijn mede door eigen schuld, die zal dat als het even kan niet laten zien. Als het ons teveel wordt huilen we het liefst in stilte, alleen. We klampen ons vast aan alles wat ons geluk en veiligheid oplevert om maar niet te hoeven toegeven aan onze angst en onzekerheid. De meesten van ons proberen hun leven lang te doen alsof alles in orde is, maar eigenlijk weten we het best: dat is niet zo. De scheur in onze ziel schrijnt achter ons masker.

Nu gaat het er mij niet om u wijs te maken dat u met uw slechtheid en problemen te koop moet lopen. Natuurlijk niet. Christenen zijn geen masochisten die er bevrediging in vinden vernederd te worden. We zijn terecht argwanend als iemand gemakkelijk praat over zijn eigen fouten, gebreken, zonden en wat al niet. Daar zit wat achter, denken we dan — en meestal terecht. Nee, we lopen niet met onze ziel aan de buitenkant. Maar dat is het andere uiterste. En we zijn er heel goed in om ons te beroepen op het ene kwaad om met het andere maar door te kunnen gaan. Als u net zat te denken: maar moet ik dan maar met iedereen praten over mijn angst, over mijn echte zonden? dan nodig ik u uit om u nu af te vragen of u dat niet dacht omdat u er nu met niemand over praat en er eigenlijk ook met niemand over wilt praten. En als u er met niemand over wilt praten omdat u bang bent een ander daarmee te kwetsen, of bang te maken, dan nodig ik u uit om u af te vragen of u dat niet minstens mede wilt uit zelfbescherming, omdat u bang bent door die ander te worden afgewezen, of bang bent om de hele waarheid over uzelf onder ogen te zien.

Want zo werkt dat meestal bij ons. We zijn niet van die dappere zondaars. We omgeven ons met een onvoorstelbare verzameling smoesjes, leugens, verzonnen verhalen, halve waarheden, verzachtende omstandigheden, er-om-heen-praterijen, om maar niet te hoeven toegeven dat we zelf verkeerd waren, zelf het kwade gedaan hebben, bewust. ‘Ik heb het niet expres gedaan’ zeggen we, óók als we het wel expres hebben gedaan. We schuiven de schuld af op de omstandigheden, de situatie, de noodzaak, ons karakter — zo ben ik nu eenmaal —, of op een ander, al dan niet met een hoofdletter geschreven. Het ligt altijd aan de hamer als we op onze vingers slaan. We zeggen dat we iets niet konden, terwijl we het eigenlijk niet wilden doen. We zeggen: dat is niets voor mij, dat is mijn smaak niet, dat kan ik niet, veel liever dan te moeten toegeven dat we het gewoon niet willen.

Kunnen en willen – dat is vraag en antwoord 9. God liefhebben met alles wat in ons is, en de naaste als onszelf, o nee, dat kunnen we niet. Soms kun je daar bijna opgelucht over zijn, want als je het niet kunt, dan hoef je het ook niet, — toch? Ja? Goed, en dan komen we vervolgens tegenover God te staan — die ons trouwens goed geschapen heeft — en God is volstrekt eerlijk. Hij neemt ons serieuzer dan wij onszelf. En Hij zegt: kun je dat niet? daar moeten we het dan een andere keer nog maar eens over hebben, want dat is helemaal niet zo belangrijk als jij denkt, want eigenlijk wil je het helemaal niet; laten we daar eerst eens bij stil staan. Iedereen die zich beroept op de omstandigheden (je zult maar een Batseba in bad zien gaan), op zijn karakter (labiel, nietwaar?), op wat anderen hem hebben aangedaan (heb ik geen reden dan om een hekel aan haar te hebben?), op de schuld van anderen (van Adam bijvoorbeeld), die kan van God, recht voor zijn raap, de vraag terug verwachten: Ja, prima, en wat wilde jij zelf nu eigenlijk? Zie dat maar eens onder ogen: jij bent die man, jij bent die vrouw! Geen bla, wees een zondaar!

God neemt ons serieuzer dan wij, juist als zondaars, onszelf nemen. Want ook als wij, zoals David, door God betrapt worden op onze eigen schuld, ons ook betrapt voelen, wil dat nog niet zeggen dat wij die zonde werkelijk serieus nemen. Als er geen ontkomen meer is aan de erkenning van de zonde, als we moeten toegeven dat we zelf echt fout zaten, dan proberen we er verder zo snel mogelijk vanaf te komen. We geven toe: we zijn zondaars, we weten het, — maar we zijn geen dappere zondaars. Als uitvluchten niet meer helpen zoeken we uit alle macht te ontkomen aan de consequenties van wat we hebben gedaan. We hebben spijt nu we zien wat de gevolgen zijn. Daar kun je meteen aan zien dat we ons kwaad niet zo serieus nemen als God. Want wat ons beangst dat is eigenlijk niet zozeer het kwaad zelf, als wel de gevolgen. We zitten minder met de zonde dan met de straf in onze maag. Bij het zien van wat we hebben aangericht zakt de euvele moed ons in de schoenen en worden we laffe zondaars.

Het is dan ook te begrijpen dat de catechismus in vraag 10 en 11 juist hierop ingaat. Na de vorige zondagen en vraag en antwoord 9 is het onontkoombaar en niet meer af te schuiven: wij zitten zelf goed fout. ‘Ongehoorzaamheid en afval’ staat er boven ons leven. Oké, oké, oké, toegegeven, maar…, ons grote ja, maar… Wie weet wil God de hand over z’n hart halen, wie weet wil God ons verleden met de zogenaamde mantel der liefde bedekken, wie weet verklaart God ons schuldig zonder strafvervolging, wie weet? En trouwens, is Hij niet barmhartig, noemt Hij zichzelf niet Jahwe, God, barmhartig en genadig, lankmoedig, groot van goedertierenheid en trouw, die goedertierenheid bestendigt aan duizenden, die ongerechtigheid, overtreding en zonde vergeeft? (Ex34,6.7) Maar ook hier snijdt de catechismus, op het spoor van de bijbel, alle vluchtwegen af. Wees een zondaar en zondig dapper! Lees verder in Ex34,7: God houdt de schuldige zeker niet onschuldig, Hij bezoekt de ongerechtigheid van de vaders aan de kinderen, klein- en achterkleinkinderen, dat wil zeggen, Hij komt op bezoek bij ons nageslacht om te zien of zij soms onze zonden hebben overgenomen, of niet. Zo serieus neemt God het kwaad, en zo serieus moet het ook genomen worden. We moeten de zonde zelf serieus nemen en niet slechts de gevolgen, die inderdaad slechts de gevolgen zijn.

Als ons zondaar zijn echt is een ons afkeren van de levende God en een inkeren in onszelf, actieve, verkeerde gerichtheid op onszelf, leven op eigen gezag en kompas, dan halen we daarmee de dood over ons, onontkoombaar. Zonde en dood horen onlosmakelijk bij elkaar, juist omdat het om zonde gaat tegen de God die leven is en leven geeft. Buiten het ene ware licht is slechts de duisternis. Wie zich afkeert van de liefde vindt de haat, met alle gevolgen, let wel: gevolgen, van dien. Dit ons zondaar zijn moeten we echt en eerlijk erkennen en serieus nemen, dan kan er wat aan gebeuren, anders niet. Daar moeten we niet snel overheen lopen om te blijven staan lamenteren bij de gevolgen ervan. Hoe meer moeite wij hebben met de gevolgen van de zonde, des te meer moeten we ons afvragen of wij de zonde zelf wel hoog genoeg opgenomen hebben. Want de zondeval was blijkbaar verschrikkelijk genoeg om een vloek over de gehele aarde af te roepen; en bij het nieuwe begin dat God met zijn volk maakte in het oude testament komt die vloek weer aan de orde, toegespitst op een ieder die zich niet houdt aan alles wat geschreven is in het boek der wet, om dat te doen.

We kunnen ons wel eens afvragen waarom God ons toch niet in één keer verlost van de zonde en de gevolgen van de zonde. Waarom is toch het christendom geen succesformule, zodat je zou kunnen zeggen: geloof in God en het zal je beter gaan, bekeer je van je zonde en je zult er geen last meer van hebben, je ziekten worden genezen en je zorgen worden weggenomen? Dat zou nog eens mensen trekken! Dan was evangelisatie een peulenschilletje… Ja, maar moeten we niet zeggen dat God het kwaad zo serieus neemt dat Hij ons er niet in één keer van af helpt? Wat zo over is was blijkbaar niet erg. Zonde is wel erg. Luther had gelijk: Wij moeten zondigen zolang wij hier zijn; dit leven is niet de woonplaats van de gerechtigheid, maar, zoals Petrus zegt, wij verwachten nieuwe hemelen en een nieuwe aarde, waar gerechtigheid woont. Zo erg is dus zonde, zo beroerd zijn we er dus als zondaars aan toe: een leven lang leert God ons ons kwaad serieus te nemen als wat het is, en er niet omheen of snel overheen te lopen. Wees dus een zondaar, en zondig dapper.

Kennis van onze ellende, van hoe groot onze zonden en ellende zijn, we moeten het weten, we moeten ons er over verbazen, maar: echt en eerlijk: einde aan het vergoelijken, einde aan de smoesjes, einde aan de uitvluchten en verzachtende omstandigheden. Dat hoort werkelijk bij onze christelijke rust, bij een leven in de vrede van Christus. Dat is hier heel duidelijk. Want iedere oneerlijkheid laat een onverteerbare rest in ons leven achter, een stukje geschiedenis dat we niet voor God brengen omdat we ons toch nog groot willen houden, omdat we toch nog dit of toch nog dat willen. En als dat zo is, dan kunt u de rust in uw leven wel vergeten. Want zo is het toch? Zijn wij daarom niet vaak onzekere christenen, waar weinig van uit gaat, omdat wij een angstig geheim verstoppen achter van alles en nog wat? We leven bijvoorbeeld zo netjes en precies mogelijk volgens de geboden van God. We houden onszelf stevig in de hand — zelfbeheersing, goed zelfbeheer, vrijgemaakt uitgedrukt —, we drukken de twijfel de kop in door flink te studeren en zorgen ervoor recht in de goede leer te blijven. We weten wel dat er het een en ander op ons aan te merken valt, maar veel zal het niet zijn. Toch merken we de afstand die er is tussen ons en andere mensen. Ze hebben wel respect voor ons, maar ze vinden het moeilijk van ons te houden, en wij vinden het moeilijk van hen te houden. Want ze kennen ons niet echt, we durven ons immers niet werkelijk open te stellen. Iemand zou eens iets te weten komen van dat erge, dat slechte, dat geheim, dat er nog ligt, onverwerkt en onvergeven…

Ja, hoe zou David zich gevoeld hebben vóór Natan bij hem kwam en de scherpe blikopener van Gods Woord op zijn ziel zette? De explosieve manier waarop hij reageert op de gelijkenis van Natan wijst er wel op dat hij zich niet bepaald rustig voelde. Het zal wel wat weg gehad hebben van wat hij in Psalm 32 leert. Maar ook als hij, zoals wij meestal, er heel aardig in geslaagd was om zijn kwade geweten het zwijgen op te leggen, zichzelf voor de gek te houden en gewoon door te leven, dan zat het er nog wel, en speelde het een grotere rol dan je verwachten zou. Zo gaat het bij ons toch ook? Je leven wordt het meest bepaald door onverwerkt oud zeer, door onbeleden schuld, verzwegen zonden. Heel onze manier van omgaan met elkaar en met God wordt er door beïnvloed als we iets achtergehouden hebben dat verborgen moet blijven. Slechte geheimen leggen een doem op je leven. Ruimte komt er pas met de eerlijke erkenning van onze schuld en ons zondaar zijn. Dan kan er iets gebeuren, kunnen werkelijke zondaars werkelijke genade krijgen.

En laten we wel beseffen: het gaat er nog niets eens zozeer om dat er aan die zonde zelf een einde moet komen – dat moet ook, maar het is de vraag of het lukt: we zijn zondaars zolang we leven – het is veel belangrijker dat ze wordt uitgesproken, dat we er mee naar Christus gaan, dat we ophouden er zelf onze eigen mouw aan te passen, dat we in vredesnaam ophouden met voor onszelf op de vlucht te zijn, niet te willen erkennen, niet te willen toegeven, dat we ophouden met zelf, zelf, zelf hard te proberen te vechten tegen het kwaad in ons leven, want we verliezen het toch. Er is maar één Overwinnaar van zonde, dood en wereld, Jezus Christus. Bij Hem moeten we zijn, naar Hem moeten we vluchten met alles wat we zijn en wat we gedaan hebben, aan Hem moeten we ons overgeven, Hij zet ons in de ruimte van de genade, werkelijke genade voor werkelijke zondaars. Broeder, zuster, wees dus een zondaar en zondig dapper, maar geloof dapperder en verheug je in Christus, die de overwinnaar is van zonde, dood en wereld. Bid dapper, zeer dappere medezondaar! Amen.

gehouden in: Loenen-Abcoude en Weesp-Nigtevecht, 3 oktober 1993
Eemdijk, ? 1994
Voorburg, 28 augustus 1994
IJmuiden, 11 januari 1998

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *