Was er maar een koning…

Preek over Rechters 21:25

orde middagdienst
votum en groet
zingen: Liedboek 125
gebed
Schriftlezing Rechters 19
zingen: Psalm 12
preek over Rechters 21:25
zingen: Psalm 78,16.19.20
geloofsbelijdenis met NGK 123,1.5
gebed
inzameling van gaven
zingen: Liedboek 281
zegen

Vorige week hebben we het over koningen gehad, over mensen die de baas zijn en de baas spelen. We zagen aan Gideon en Abimelech hoe makkelijk het mis gaat met mensen als ze raken aan de macht. We zagen hoe nodig het is dat er een echt goede Koning op aarde komt: dé Zoon van David, de Here Jezus. En we konden delen in het verlangen van Rechters, het verlangen: was er maar een goede koning, een die niet komt om gediend te worden, maar om te dienen en zijn leven te geven als losprijs voor velen.

Daar gaan we vanmiddag nog even op door. Want we zeiden vorige week al dat het zonder koningen ook niet gaat. Wanneer er helemaal geen mensen zijn die de baas zijn wordt het een enorme bende op aarde. Daar gaat het over in het slot van het boek Rechters, hoofdstuk 17 tot en met 21. Vier keer wordt het gezegd: in die tijd was er geen koning in Israël en aan het begin en aan het eind wordt er dan nog bij gezegd: iedereen deed wat in zijn eigen ogen goed was (17:6; 18:1; 19:1 en 21:25, onze tekst). En dan worden er twee nogal ingrijpende verhalen verteld. Het eerste gaat over afgoderij en beeldendienst. Van het tweede hebben we het schokkende begin gelezen.

Lees gerust thuis de rest van beide verhalen. De verhalen halen allebei een aspect naar voren dat echt bij de koning hoort. De koning is verantwoordelijk voor het gezamenlijk dienen van God. Daar gaat het eerste verhaal op in. Zonder koning doet iedereen maar wat in het dienen van God, ontstaat er beeldendienst en ontstaan er her en der heiligdommen. Alles valt uit elkaar en straks dient ieder groepje een eigen god. Dat is precies niet de bedoeling. Rechters onderstreept dat door heel ironisch twee mensen een naam te geven — het zijn de laatste mensen met een naam in het boek. De beeldendienst wordt georganiseerd door iemand met de naam Michaihu, dat wil zeggen: wie is als Jahwe? Die figuur maakt een zilver-beslagen houten beeld dat in het huis van ‘Wie is als Jahwe?’ komt te staan. Dan weet je wel genoeg. En net zo krijgt ook de priester in de stad Dan een naam: Jonatan, dat wil zeggen: gegeven door Jahwe. Priesters regel je niet op een eigen plekkie, ze zijn gegeven door God. En dat is bij elkaar natuurlijk precies wat een goede koning zou beseffen: met het wetboek van God bij de hand zou hij weten dat priesters door God gegeven zijn en zou hij telkens weer onder de indruk zijn van de levende God: wie is als Jahwe? Maar nu is er geen koning.

En dat merk je ook in het tweede verhaal. Maar dan op een ander punt. Want de koning is niet alleen verantwoordelijk voor de gezamenlijke dienst van God, hij is ook niet alleen verantwoordelijk voor het bestuur van het land, hij is ook de instantie die moet zorgen voor het recht en voor veiligheid. Dat is een heel algemene. Tot in In de ban van de ring van Tolkien toe kom je tegen dat de wegen gevaarlijk worden als er geen koning is. Waar een centraal gezag ontbreekt duiken bendes op, krijgsheren en rovers, en kunnen die ongestraft hun gang gaan. Waar niemand opkomt voor het recht en met sterke arm veiligheid brengt is een stad zomaar levensgevaarlijk. Daar kunnen alleen de sterken en de harde types zich handhaven en worden de zwakken het slachtoffer. Net als hier.

Net als vorige week, denk ik, is Rechters heel herkenbaar. Variaties op dat verhaal van die vrouw die tot de dood toe verkracht wordt komen nog steeds in het nieuws. De landen van de laatste tijd kunnen we ons nog wel herinneren: Darfur, Afghanistan, Rwanda, Congo, Kosovo en andere delen van wat vroeger Joegoslavië was. Steeds weer gaat het dan ook om landstreken waar niemand meer echt de baas is, waar geen koning is, geen centrale overheid. En zo ver hoeven we daar voor niet weg, trouwens. Als de overheid zich in feite niet om recht en veiligheid bekommert wordt het overal gevaarlijk. De totale rechteloosheid van verhandelde vrouwen in de Nederlandse prostitutie brengt Rechters ineens heel dicht bij, bijvoorbeeld. Als tolerantie betekent dat mensen hun eigen gang kunnen gaan ontstaat er een onderkant aan de samenleving waar mensen in vermalen worden, juist de zwakken.

Maar het is de moeite waard om hier toch nog even wat preciezer naar het verhaal te kijken. Want als ik het heb over de koning die verantwoordelijk is voor het recht en de veiligheid en over zwakken die het slachtoffer worden, dan zit daar voor ons en in onze samenleving zomaar de extra kleur bij van: ja, die zwakken zijn ook altijd de onschuldige slachtoffers. Maar daar gaat de bijbel meestal niet in mee, in ieder geval niet hier in Rechters. In het eerste deel van het verhaal is de vrouw geen onschuldige figuur en in het tweede deel van het verhaal is de stam Benjamin geen onschuldige figuur. De werkelijkheid is veel ingewikkelder dan dat sterken altijd slecht zijn en zwakken altijd goed. Als er geen koning is die uitmaakt wat goed en kwaad is en die dat ook handhaaft op aarde, wordt het allemaal een grote ingewikkelde bende, waar schuld en onschuld eindeloos in door elkaar lopen, maar waar je in ieder geval in ziet dat de zwakken het onderspit delven.

Laten we toch nog maar eens kijken naar hoe het ging met die vrouw. Ze heeft geen naam, haar man ook niet. Hij is een Leviet die diep in het bergland van Efraïm woonde. Hij is een figuur dus die eigenlijk bij de Here God hoorde, een Leviet bestemd om God te dienen en het volk te onderwijzen, maar hij is niet op zijn plaats, niet in één van de steden die de stam Levi bewoonde. Hij is een zwerver, anoniem. En hij had een meisje uit Bethlehem tot bijvrouw genomen, en wel een speciaal soort bijvrouw. In het Hebreeuws kun je dat precies aangegeven. Er is verschil tussen de echtgenote, de eerste vrouw, de tweede vrouw, de rivale, en in de derde plaats de bijvrouw, de concubine. Dit meisje is een vrouw van de derde soort. Onder andere omdat er verder niets wordt verteld over andere vrouwen lijkt het er op dat deze Leviet dit meisje heeft gekocht omdat hij zich geen volwaardige echtgenote kon permitteren (bruidsschat en zo), om toch aan zijn trekken te komen en zijn huishouden te verzorgen. Tussen de regels door ontstaat een beeld van een uiterst slechte relatie, waarin hij haar gebruikt.

Dat neemt niet weg dat zij niet maar slachtoffer is. De Nieuwe Vertaling zet je in 19:2 echt op het verkeerde been door te zeggen dat ze ‘na een hevige ruzie’ wegliep. Er staat dat ze hem ontrouw werd door de hoer te spelen. Je proeft hier zo’n verhouding die nog heel veel voorkomt, niet in onze nette burgerlijke kringen, maar wel even verderop in de straat en in de stad: gewelddadige macho-man en vrouw die geleerd heeft dat ze vooral seksueel lust-object is en dat ook inzet. Weer herken je dan ook vandaag dat niemand onschuldig is, maar dat de vrouwen aan het kortste eind trekken en met wat kinderen van diverse vaders achterblijven die het leefpatroon van de ouders voortzetten. Ook deze vrouw is zeker niet onschuldig, en tenminste impliciet wordt er door het verhaal verband gelegd tussen haar begin en haar einde: het meisje dat de hoer speelde wordt genomen tot de dood erop volgt.

Maar ook die Leviet staat er niet best op. Zijn schoonvader vertraagt het vertrek niet voor niets met een paar dagen. Iedere dag dat zijn dochter niet helemaal aan deze man was overgeleverd was winst. Hoe terecht dat was blijkt aan het eind, waar ze zonder meer de straat op geduwd wordt en weerzinwekkend aan haar einde komt, zonder dat het die Leviet ook maar interesseert. De combinatie spreekt boekdelen van dat roerende detail van die vrouw die daar met de handen op de drempel dood ligt te zijn — dan pas voor het eerst wordt ze geen meisje maar vrouw genoemd — en de totale hardvochtigheid van de woorden van de Leviet: sta op, we vertrekken. Hier lopen in dit verhaal geen onschuldige mensen rond. Zelfs die vreemdeling uit Efraïm in Gibea niet, trouwens, die zijn dochter en de bijvrouw van de Leviet rustig aanbiedt. Nog een keer: Als er geen koning is die uitmaakt wat goed en kwaad is en die dat ook handhaaft op aarde, wordt het allemaal een grote ingewikkelde bende, waar schuld en onschuld eindeloos in door elkaar lopen, maar waar je in ieder geval in ziet dat de zwakken het onderspit delven.

Intussen is voor de Israëlieten van toen het meest schokkende dat zoiets in Israël gebeurt. Het wordt er met zoveel woorden bij gezegd: nog nooit hebben we in Israël zoiets meegemaakt. Vanzelf denk je bij de gang van het verhaal aan de ervaring van Lot en de engelen in Sodom. Allerlei details verwijzen daar ook naar. Kijk thuis maar eens. Dat dit soort dingen in Kanaänietische steden gebeurden, dat bewijst het verhaal over Sodom en Gomorra al. De Leviet was zich er kennelijk van bewust ook. Hij wil Jebus niet binnen, die stad vol vreemden die niet tot het volk van Israël behoren. Maar nu gebeurt iets dergelijks in Gibea. Als de Leviet uiteindelijk zijn cirkelgang door het land afgerond heeft stuurt hij het lichaam van zijn bijvrouw in stukken rond en zie je in het vervolg dat de cirkels van het geweld zich uitbreiden tot de complete stam Benjamin bijna uitgeroeid is.

Op het niveau van de stammen ontstaat nu dezelfde verhouding als tussen die Leviet en zijn vrouw. Benjamin is echt niet onschuldig. Gibea was van Benjamin en de schuldigen uitleveren wilden ze niet. Maar de reactie is al even buiten proportie en onrechtvaardig als het ombrengen van de vrouw. De kleine en naar verhouding zwakke stam Benjamin wordt vermalen tussen Efraïm en Juda. Er is geen koning, er is niemand die wijs is en recht en onrecht scheidt, er is geen David, er is geen Salomo, en zelfs de complete volksvergadering van Israël is dan niet meer in staat om recht te doen. De boel loopt eindeloos ingewikkeld uit de hand.

En wat is dat herkenbaar. Leg een paar willekeurige kranten naast elkaar en je ziet meteen hoe nog vandaag recht en onrecht vermengd zijn, hoe niemand helemaal onschuldig is, en hoe nog steeds altijd en overal de zwakken het onderspit delven. Op de kleine verhoudingen tussen mensen heb ik net al even gewezen. Je vindt dezelfde patronen in grote onderhandelingen over wereldhandel en economie. Met alle goede bedoelingen blijven de echt arme landen aan het kortste eind trekken. En onschuldig zijn die echt ook niet: hun eigen corruptie en wangedrag bijvoorbeeld bij de verspreiding van aids doet ook gewoon mee. We leven in een wereld waarin het kwaad zich helemaal heeft vertakt en overal een woord meespreekt. We leven tenslotte in een wereld waarin de Koning nog niet als Koning ingrijpt en goed en kwaad uitsorteert.

In die tijd was er geen koning in Israël; iedereen deed wat in zijn eigen ogen goed was. Zo algemeen mogelijk wordt het effect daarvan aangegeven aan het slot van Rechters. En intens wordt het verlangen: was er maar een koning, een koning die recht brengt en veiligheid, een koning die uitmaakt wat goed is en wat kwaad, en die daar dan ook consequenties aan verbindt: het kwade eruit. En laat dat in deze adventstijd dan ook echt ons verlangen zijn. Want de Koning die kwam is de Koning die inderdaad uitmaakte wat goed en kwaad is. Maar het is ook de Koning die gelukkig prees wie nederig van hart zijn, wie treuren, wie zachtmoedig zijn en barmhartig, en, wie hongeren en dorsten naar gerechtigheid, want, zei Hij, ze zullen verzadigd worden. Op die verzadiging wachten we nog altijd. Pas als Jezus oordeelt wordt goed en kwaad echt uitgesorteerd. Kijk maar om je heen, kijk maar in je eigen hart, hoe nodig dat is. Maar laat dan die honger en dorst naar gerechtigheid maar uitgroeien in een steeds dieper verlangen naar Koning Jezus en in een gebed: laat komen, Heer, uw rijk, uw koninklijke dag! Amen.

gehouden in: Loenen-Abcoude, 18 december 2005
Leidsche Rijn, 21 december 2008

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *