Met Jezus mee leren bidden

Preek over zondag 45 en 46 Heidelbergse Catechismus

orde middagdienst
votum en groet
zingen: Psalm 116,1.3
gebed
Schriftlezing Lucas 11:1-13
zingen: NGK 102,4
preek over Zondag 45 en 46
zingen: NGK 139,3
geloofsbelijdenis
zingen: NGK 103,9
gebed
inzameling gaven
zingen: Liedboek 90,1.4.6
zegen

Ik wil vanmiddag graag even met u stil staan bij iets wat ik hier al wel vaker gezegd heb en waar ik al wel vaker op gezinspeeld heb. Het wordt tijd dat ik het eens wat meer uitwerk: als wij bidden tot onze Vader in de hemel, dan bidden wij met Jezus, met zijn geliefde Zoon, mee, of, anders gezegd, als Jezus onze leert bidden: onze Vader, dan komt Hij naast ons staan, identificeert zich met ons, en bidt met ons mee. Het lijkt me zo dat ons bidden pas zijn laatste diepgang krijgt als wij werkelijk bidden in Jezus’ naam, niet maar dat we zijn naam erbij noemen, maar dat we echt met Jezus mee leren bidden en beseffen dat Hij met ons meebidt. Wie van Jezus leert bidden, mag leren bidden vanuit de gemeenschap die God is.

Laten we daarvoor vanmiddag maar eens wat stukjes uit de bijbel samen lezen en overwegen. Ik begin met Johannes 17, eigenlijk de enige plaats waar we een uitvoeriger gebed van de Here Jezus zelf horen. In mensentaal spreekt de Zoon met zijn Vader. Vader!, zegt Hij. Hij vertelt wat Hij allemaal gedaan heeft tot nu toe. En Hij bidt voor zijn leerlingen. Dan lezen we in vers 24: Vader, wat U Mij gegeven hebt — Ik wil, dat, waar Ik ben, ook zij bij Mij zijn, om mijn heerlijkheid te aanschouwen, die U Mij gegeven hebt, want U hebt Mij liefgehad voor de grondlegging der wereld.

Heel even mogen we bij God zelf naar binnen kijken: U hebt Mij liefgehad, altijd al. God zelf is het eeuwige samen zijn in liefde en heerlijkheid van Vader en Zoon en, mogen we uit de rest van de bijbel aanvullen, van de Heilige Geest. Dat is waar het in de kerk om gaat als we God drie-enig noemen: echte gemeenschap in leven en liefde van Vader, Zoon en Geest, dát is God.

Dat we hier even bij God zelf naar binnen kunnen zien is dankzij de Here Jezus. Dat is duidelijk. Bij Hem, mens geworden, vlakbij ons, opent zich God zelf voor ons. Het hoge en het heilige is veel te hoog en te heilig voor ons om aan te zien. In Jezus geeft God een open venster vlakbij, in nederigheid, waardoor we bij Hem in kunnen zien. En wat we dan zien en horen is, tot onze grote verwondering, dat de Zoon aan zijn Vader vraagt, dat wij bij Hem zullen mogen zijn, dat, vers 21, wij in Hen zullen mogen leven, en dat we, vers 23, zullen merken dat de Vader ons liefheeft zoals Hij van zijn Zoon houdt.

Bij de Here Jezus opent God zelf zich voor ons, we hebben het vanmorgen al even gezien. Hier komt het weer naar voren. En dat heeft alles te betekenen voor ons bidden. Kijk maar weer hier in Johannes 17. Telkens zegt de Here Jezus: Vader, heilige Vader, mijn Vader. Hij spreekt als de eniggeboren, de unieke Zoon. Maar in wat Hij zegt komt naar voren dat Hij de eerstgeboren Zoon wil worden, de eerste onder velen. Het werk dat de Vader aan zijn Zoon te doen gegeven heeft is pas klaar als er meer zijn die nu gaan zeggen: onze Vader.

Als we van hieruit terugkijken in de evangeliën, zien we precies dit tot stand komen. Ik houd het nu maar even bij Lucas, omdat we daar vanmorgen al mee begonnen zijn. Als de Here Jezus zijn werk begint, bij zijn doop, is Hij in gebed. Vader en Geest bevestigen Hem dan tot de Gezalfde bij uitstek. We zagen het vanmorgen in Lucas 3:21. Samen gaan ze aan het werk. Als dan het moment komt dat de Heer zijn leerlingen gaat roepen, lezen we, Lucas 6:12: En het geschiedde in die dagen, dat Hij naar het gebergte ging om te bidden, en Hij bracht de nacht door in het gebed tot God. Dan kiest Hij zijn discipelen, de Zoon na overleg met zijn Vader. Ze zijn echt de mensen die zijn Vader Hem gegeven heeft.

Even later, in Lucas 9:18, lezen we weer dat Jezus in gebed is, verbonden als de Zoon met zijn Vader in de gemeenschap van de Geest. Dan vraagt Hij zijn leerlingen naar wie zij zeggen dat Hij is. En zijn werk blijkt vrucht te dragen: Petrus belijdt Hem als de Gezalfde, de Zoon zelf. De week daarop neemt Jezus dan drie van zijn leerlingen mee als Hij gaat bidden. Even verder, Lucas 9:28 en volgende. En terwijl Hij aan het bidden is blijkt wie Hij is en wat Hij te doen heeft: de Zoon zelf op weg naar zijn sterven te Jeruzalem. En weer is daar die stem van de Vader zelf: dit is Mijn Zoon, de uitverkorene, luister naar Hem.

Ziet u, als we dan bij Lucas 11 komen, krijgen de woorden hun eigen gewicht. Het gebeurde terwijl Jezus ergens in gebed was. De Zoon die alles doet en denkt samen met, in overleg en gemeenschap met zijn Vader. Hem vragen zijn leerlingen: Heer, leer ons bidden. En als Jezus dat dan gaat doen komt alles mee uit Johannes 17 en uit het voorgaande: de Zoon die zelf zegt: Vader, mijn Vader, Hij neemt zijn leerlingen bij zich en leert het hen Hem na-zeggen: Vader, onze Vader. Onze, dat is niet maar het wij van alle gelovigen samen, het is het wij van Jezus, dé Zoon, en alle gelovigen samen. Wie werkelijk gaat bidden wat Jezus ons leerde, die bidt het met Jezus zelf mee. Om het zo eens te zeggen: wie van Jezus leert bidden, die spreekt God maar niet van buiten af aan, van grote afstand, maar van binnen uit.

Dat zie je dan ook aan het Onze Vader af, in alle opzichten. Alles draait in dat gebed niet om ons, om wat wij nodig hebben, maar om God, zijn naam, zijn rijk, zijn wil. Pas in dat kader, pas als wij ons ook werkelijk in geloof ingevoegd hebben in God, met Jezus mee, komt ons brood voor vandaag, onze vergeving en onze zwakheid aan de orde. En dat alles staat niet op zichzelf, maar is helemaal gericht op God: van Hem is het koninkrijk, en de kracht en de heerlijkheid, tot in eeuwigheid. Het is helemaal een gebed van toewijding, met Jezus mee. En zo leert het ons dat al ons bidden een bidden van overgave, van toewijding moet zijn.

Het lijkt me dat wij dat alleen maar opbrengen als we ons echt realiseren wat er gebeurt als we van Jezus leren bidden. We moeten, zegt zondag 45, de enige ware God, die Zich in zijn Woord aan ons geopenbaard heeft, van harte aanroepen. En daarbij mogen we best denken aan wat in zondag 8 stond, dat die enige ware God zich in zijn Woord juist als Vader, Zoon en Geest geopenbaard heeft. En dat van heel dicht bij. Hij heeft zich als de Zoon aan ons geopenbaard door mens te worden en naast ons te komen staan, ja onder ons, als knecht der knechten, als verzoener van ons leven. Wie bidt en zegt: onze Vader, of: om Jezus’ wil, die bidt mee met die Ene die zichzelf helemaal voor ons overgegeven heeft, tot de dood toe. Niemand hoeft ooit te denken dat hem of haar tekort gedaan zal worden als je werkelijk mee-bidt: onze Vader, uw naam, uw koninkrijk, uw wil.

En niemand kan ooit werkelijk zo bidden zonder onder de indruk te raken van eigen nood en ellende. Wij waren van God vervreemd, ellendig, ver. En nu leert Jezus ons weer zeggen: onze Vader. Dankzij zijn verzoening. Op onszelf zouden we zoiets nooit kunnen zeggen. Alleen en uitsluitend omdat Hij ons op heeft willen zoeken, en weer mee naar huis nemen, kunnen we bidden tot God van binnen uit. Dat is nog meer dan wat zondag 46 noemt: kinderlijk ontzag en vertrouwen. Dat ook. Maar het is ook wat daar nog vóór ligt: diepe verwondering dat de Vader van onze Heer ook ónze Vader wil zijn, Vader van weglopers, Vader van slechte mensen. De echte eerbied in ons bidden leren we, denk ik, alleen maar hier, als we onder de indruk leren zijn dat we met Jezus mee mogen bidden, als zonen en dochters met de Zoon mee. Iets hiervan zien betekent haast vanzelf al dat ons bidden een bidden van toewijding wordt, waarin het niet meer om ons gaat, maar waarin alles draait om de God van ons leven.

Dan leer je ook op een goede manier kijken naar onze gebeden en Gods verhoring daarvan. Nergens lezen we iets in de bijbel als dat we zomaar van alles voor onszelf kunnen vragen en er dan op kunnen rekenen dat God het ons geeft. We kunnen rekenen op verhoring van God als we ook werkelijk, inhoudelijk, met de Here Jezus mee bidden. Al de woorden die Jezus hier in Lucas 11 wijdt aan dat je kan vertrouwen dat God geeft als je bidt beginnen met een verkorte vorm van het Onze Vader. Als je dat bidt, als je zo bidt, nou, bid en je zal gegeven worden, zoek en je zult vinden, klop en je zal worden opengedaan.

En wat krijg je dan? Je krijgt precies wat je bij de Here Jezus graag leert willen. Hij is de Zoon, de unieke Zoon, en Hij maakt ons zonen en dochters van God. Met Hem mee bidden leert je heel direct alles daarop richten dat je zelf ook echt een zoon of een dochter van God zult zijn. Als kind van God, met Jezus mee, leer je vragen naar de heiliging van Gods naam, naar de komst van zijn koninkrijk, naar het gebeuren van wat Hij wil. Wat je zelf nodig hebt is juist dat waardoor je echt als kind van God kunt functioneren. Nou, dát geeft God, zo zeker als wat. De Here Jezus duidt het aan met de woorden: hoeveel te meer zal uw Vader uit de hemel de Heilige Geest geven aan hen, die Hem daarom bidden? Dat is de Geest die ons werkelijk kind laat zijn, die in ons en door ons heen roept en werkt en zucht en bidt. Dat is de Geest die ons nog veel meer en met steeds meer motivatie laat bidden: Onze Vader, uw naam, uw koninkrijk, uw wil. De Geest die ons leven als kinderen van God aan de gang houdt, die ons laat ervaren dat de Vader van ons houdt zo als Hij van zijn eigen Zoon houdt.

Goed, als ik van hieruit nu naar mijn eigen bidden kijk, dan zie ik dat dit maar zelden zo gebeurt als de Here Jezus ons hier leert. Meestal bidt ik niet zo bewust met Jezus mee, maar roep ik Hem erbij, in mijn eigen leven. Meestal hangt m’n bidden dan ook van vragen aan elkaar, vragen ergens nog van afstand ook. Ik wijd mijn leven niet aan God, maar ik verwacht dat God zijn zorg aan mij, aan ons wijdt. Het lijkt me dat er, als het om bidden gaat, voor ons nog veel te leren is, te leren van de Here Jezus zelf. Het mooie is, dat Hij ons dat al doende laat leren. We mogen het oefenen, oefenen door het Hem na te zeggen.

Als we daar dan goed bij nadenken, dan leren we het toch: Onze Vader, de Vader van de Here Jezus, let op! Hij heeft ons lief zoals Hij van zijn Zoon houdt. Kijk maar naar heel Jezus leven. Laat Uw naam geheiligd worden, daar gaat het om, ons leven wijden aan Hem. Laat Uw koninkrijk komen: niet dit leven is alles, niet ik ben belangrijk. Laat Uw wil geschieden, wat God wil is goed, niet maar wat ik wil. Brood voor vandaag, morgen zien we wel weer. Vergeving van zonden, hoe nodig, hoe heerlijk. Verlossing van de boze, bevrijding tot toewijding aan God, los van alle verslaving aan het kwaad. Echt kind van God kunnen zijn, ook in de praktijk, tot in eeuwigheid bij de levende God van wie alle kracht en heerlijkheid is.

Met Jezus mee. God aanroepen niet maar van afstand, van buiten af, maar van binnen uit, met de Zoon mee, gedragen door Gods Geest. Niemand besef hier ooit wat dat betekent. Maar het is de basis onder elk amen: veel stelliger verhoord dan ik in mijn hart voel dat ik dat wil. Laten we dan zo leren bidden, steeds meer, leren van de Zoon, gedragen door de Geest, in Jezus’ naam, Amen.

gehouden in: Loenen-Abcoude, 7 januari 2001
Driebergen-Rijsenburg, 27 mei 2001
Amersfoort-W, 8 februari 2009

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *