Israël wordt een nieuw soort familie

Preek over Marcus 3:13-19

orde morgendienst
welkom
zingen: Psalm 122
zingen: Psalm 108,1.2
stil gebed
votum en groet
zingen: E&R 439 (Wij blijven geloven)
gebed
Schriftlezing Marcus 3:7-35
preek over Marcus 3:13-19
zingen: NGK 167 (Samen in de naam van Jezus)
avondmaal
intro, nodiging, belijdenis, gebed
zingen: NGK 64 (Vrede zij u)
viering
dank- en voorbedegebed
mededelingen
inzameling gaven
zingen: YfC 188 (We are one in the Spirit)
zegen

Een paar weken geleden zijn we begonnen met een serie preken over Marcus. Bij die preken heb ik een invalshoek gekozen. Als je hoort en ziet wat Marcus over Jezus vertelt, wat doet dat met de manier waarop wij in Nederland en West-Europa doorgaans in het leven staan? Het is zo vanzelfsprekend dat onze wereld en onze samenleving en de mensen om ons heen draaien en leven alsof God überhaupt niet bestaat, dat het iedereen die hier een paar weken geleden in de kerk was wel eens aan het twijfelen heeft gebracht. Wat vanzelfsprekend is in de stad waarin we leven is dat God, als hij sowieso al bestaat, zich zeker niet met ons bemoeit.

Voor Marcus zijn heel andere dingen vanzelfsprekend. En hij gaat er kort en direct overheen ook. Hij vertelt in zijn boek het goede nieuws over Jezus Christus de Zoon van God. En dan stapelen allerlei dingen zich op, achter elkaar, in hoog tempo. Voor ons, zo vaak langzame twijfelaars, gaat het zomaar te snel. Wat Marcus eigenlijk doet bij mensen die denken dat dit hier alles is wat er is, dat de wereld gesloten is — een hele grote steen door hun gelaagd glas keilen. Wat ik in de preken aan het proberen ben is dat langzaam afspelen, in slowmotion volgen. Dan slaat Marcus een barst in het glas en zorgt hij er met elk volgend verhaal voor dat die barst een stuk verder trekt. Wat ik op die manier zelf zie gebeuren is dat de rollen worden omgedraaid: Marcus gaat juist heel irritante vragen stellen aan die voor ons, Westerse rijken, zo vanzelfsprekende manier van leven. Is het werkelijk zo dat het leven gaat zoals het gaat? Marcus denkt van niet. En Jezus ook niet. Niks geen schande dus als jij ook denkt van niet.

Goed, en dan weet ik ook wel dat lang niet iedereen hier in de kerk zo’n twijfelaar is, dat er allerlei mensen zijn die liever hebben dat ik het niet zo ingewikkeld maak, en zo door. Prima. Dan nodig ik je uit om ook eens te luisteren voor anderen. Luister eens met de vraag wat je eraan zou kunnen hebben voor een gesprek met een collega, ook voor die collega die niet onder de indruk is van jouw getuigenis van hoe het in jouw leven gaat. Luister eens met de herinnering aan die keren dat je zelf ook vond dat het leven maar wat ingewikkelder was dan je leuk zou vinden. Luister eens met de herinnering aan die tijd dat je niets voelde bij God en Jezus, en de hemel stil bleef.

 

We vieren vanmorgen avondmaal. Eigenlijk hoort dat elke kerkdienst, maar goed. Vanmorgen een complete dienst. Laten we daar dan ook maar beginnen, bij het eind van de dienst straks. We gaan dan allemaal in een kring staan. Brood wordt uitgedeeld en een beker met wijn wordt doorgegeven. En dat staat ergens voor. Brood en wijn betekenen Jezus en het nieuwe leven dat hij geeft. Ergens net zo concreet en aanraakbaar als Jezus was in het verhaal dat Marcus vertelt, is hij er weer voor ons. Lichaam van Christus is dat brood. Over de eeuwen heen horen we zijn stem weer klinken: Iedereen die de wil van God doet, die is mijn broer en zus en moeder. In het avondmaal is dat maar geen grote algemene uitspraak. We geloven dat het persoonlijke lading heeft voor iedereen hier. Met dat stukje brood en met die slok wijn zegt Jezus tegen jou: jij bent mijn broer, mijn zus, mijn moeder, mijn familie. Wij horen bij elkaar, zo intiem. Vertrouw maar op mij — dat is de wil van God doen — ik maak alles goed: volkomen verzoening van al jouw zonden.

Dat is mooi en diep en je kunt het ook heel diep en mooi ervaren: jij bent Gods geliefd kind, hij houdt van jou, zo echt dat hij zelfs zijn eigen goddelijk leven voor je over heeft gehad. Tegelijk weten we allemaal dat je dat lang niet altijd zo ervaart. Ook als er straks niet iemand opstaat die zijn schouders ophaalt en zegt: jullie beelden je maar wat in; het is allemaal gewoon casino-wit en zoete Spaanse en verder gepraat — kun je zo’n stem zomaar horen in je eigen hoofd. Wat kun je daar tegenin brengen? Wat heeft Marcus ons daarbij te bieden?

In ieder geval dit, denk ik, dat het voor Marcus ook helemaal niet logisch of vanzelfsprekend is dat zijn verhaal over wat er gebeurt in Jezus’ huis eindigt met: Jullie zijn mijn moeder en broers. Integendeel, het is absoluut schokkend voor Marcus en zijn eerste lezers. Als Jezus zo optreedt als hier betekent dat dat heel het volk Israël een ander soort familie is geworden. Het betekent dat een hele manier van leven, van volk van God zijn, van verbonden zijn aan elkaar op zijn kant gezet is. Als er iets niet logisch is, is het dat in Israël een nieuwe beweging opkomt die een nieuw volk, een nieuwe familie vormt. Dat er iemand zijn eigen familie buiten laat staan en een kring andere mensen rondkijkt en zegt: jullie zijn mijn familie, dat kan echt niet. Het is een schande, meer nog, het voelt als een ontkenning van alles wat God zijn volk Israël geleerd heeft.

En toch heeft juist deze schokkende nieuwe familie het overleefd, bestaat die tot op vandaag de dag, tot op vandaag hier in deze ruimte. Kijk maar, straks, bij de avondmaalsviering. Zelfs als we het even bij onszelf houden blijft dat nog vreemd, trouwens. Wij leven niet meer zoals het oude Israël in familieverband, bij elkaar in een dorp of stadje, afhankelijk van elkaar, samen aan het werk op de boerderij of in de werkplaats. We kennen er misschien nog iets van uit verhalen of uit eigen herinnering in het dorp waar we vroeger woonden. Familie is belangrijk, je kunt niet overleven zonder. Hier in de stad moet je wel overleven zonder familie, en het blijkt ook te kunnen. Maar zelfs dan nog is het vreemd om straks in een kring te staan en Jezus tegen iedereen hier te horen zeggen: als je voor mij hier komt, als je op mij vertrouwt ben je mijn moeder of broer of zus. Des te vreemder als tot je doordringt dat dit betekent dat jij zelf het Jezus leert nazeggen: deze mensen hier, zij zijn mijn broer, mijn zus, mijn moeder, mijn vader. Wij zijn meer familie dan we met onze bloedeigen familie zijn.

Maar goed, laat ik het nog even aanduwen. Iemand zou best kunnen reageren met: ja, dat klopt, geen wonder dat het christendom leeft in de steden en zich altijd al via de steden verspreid heeft. In veel talen is het woord voor heiden en het woord voor plattelander hetzelfde. Het christendom is gewoon een godsdienst voor ontwortelde mensen. Los van de veiligheid van hun dorpsfamilie zoeken ze houvast bij elkaar. Maar het blijft niet meer dan inbeelding. Ja, dat zou kunnen. Het is een variant van wat je wel meer hoort: geloven in God is een psychologisch trucje, een ontsnapping voor mensen die niet zelf durven leven. Dat soort argumenten helpen niet zoveel verder. Je kunt het net zo goed omdraaien: ontkennen dat er een God is, is een psychologisch trucje om je niet meer te hoeven verantwoorden; kun je denken dat je overal wel mee wegkomt. Dat is snel 1-1.

Wat anders dus: wat vooral gek is, is dat die vreemde nieuwe familie die we hier straks nog vormen ontstaan is in het volk Israël. Want als er één volk is waarvoor familie belangrijk was, dan was het wel Israël. Je hoorde bij dat volk precies omdat je een kind van Abraham was, gewoon volgens de bloedlijn. Israël was het volk van God juist omdat het nageslacht was van Abraham, Isaak en Jakob, omdat het het volk was dat Ruben, Simeon, Levi, Juda, Issaschar, Zebulon, Dan, Naftali, Gad, Aser, Jozef en Benjamin als voorvaders had. Bij Israël hoorden die laatste twaalf namen. Als het volk zich verzamelde, zoals bij de Sinaï, of later bij Jozua, of nog later bij Ezra, stelde het zich op volgens die geslachten. Je woonde in het gebied van je eigen stam, je leefde van de grond die jouw familie had, er was hoop voor je omdat God eens zou opstaan, als koning gaan optreden en precies dit volk weer bij elkaar zou brengen van overal waar het verstrooid was.

Dat hing in de lucht in Jezus’ tijd. God zou eindelijk weer eens echt iets van zich laten merken. Hij zou zijn volk bevrijden uit de ballingschap, het redden van onderdrukking, en het weer thuis brengen. Alle volken zouden het zien en God de eer geven. Als Jezus rond gaat en verkondigt: het is zover, God gaat als koning optreden, kom in beweging en geloof het goede nieuws — is dat waar een beetje doorsnee Israëliet aan denkt: alle twaalf stammen komen weer terug naar huis en nemen hun erfdeel weer in bezit.

Maar Jezus doet iets anders. Hij laat het volk zich niet onderaan een berg opstellen volgens hun stammen en hun geslachten, maar gaat zelf een berg op en roept al diegenen bij zich op wie hij zijn keuze had laten vallen. Kennelijk weer met goddelijk gezag. Er worden geen vragen gesteld, maar zij kwamen naar hem toe. En uit die groep stelt hij er twaalf aan als apostel. Ze moesten hem vergezellen en hij zou hen later erop uitsturen om, net als hij, het goede nieuws bekend te maken. Net als hij kregen zij de bevoegdheid, het gezag om demonen uit te drijven. Let op dat detail: er staat geen macht en al zeker geen kracht, er staat bevoegdheid, gezag.

Als God in Jezus als koning gaat optreden roept hij zijn volk opnieuw samen en hij maakt het een nieuw volk rondom hemzelf, rondom Jezus alleen. De twaalf worden apostelen, en dat zijn niet maar uitgezondenen, als ze eenmaal weg zijn los van Jezus. Nee, ze horen helemaal bij Jezus, ze vertegenwoordigen hem, ze delen in zijn bevoegdheid. Wat zij zeggen en doen zegt en doet Jezus zelf in hen. Zij zijn juist wat dat betreft een eigen groep binnen de grotere groep van Jezus’ leerlingen. Niemand mag wat van de twaalf gezegd wordt zomaar op zichzelf betrekken. Zij zijn uniek, juist daarin dat door hen alleen Jezus zelf zich laat vertegenwoordigen.

Zie je, het hele volk van God wordt opnieuw georganiseerd rond Jezus. Na hem is niets meer hetzelfde. Na hem gaat het niet meer om de vraag of Abraham je bloedeigen vader is, maar om de vraag of je op Jezus vertrouwt, of zijn Vader jouw geloofseigen Vader is en of zijn Geest jou bezielt. Hij is de Zoon van God, de koning uit Davids huis in wie alles wat God ooit gezegd heeft vlees en bloed is geworden. Bij Jezus wordt alles anders. De bepalende namen van Abraham, Isaak en Jakob, van Ruben, Simeon, Levi, Juda, Issaschar, Zebulon, Dan, Naftali, Gad, Aser, Jozef en Benjamin — worden vervangen door andere namen: Vader, Zoon en Geest, Petrus, Jakobus, Johannes, Andreas, Filippus, Bartolomeüs, Matteüs, Tomas, nog een Jakobus, Taddeüs, Simon en Judas, later vervangen  door Mattias.

De vraag is niet meer: wie is jouw voorvader, de vraag wordt: wie is Jezus? Je hoort niet meer bij Gods volk door geboorte, maar door roeping — hij riep al degenen bij zich op wie hij zijn keuze had laten vallen —. Zoals God in Abraham ooit opnieuw begonnen was: verlaat je land, je volk, je familie, zo begint hij in  Jezus nogmaals opnieuw: verlaat je land, je volk, je familie, vertrouw op mij en je bent mijn moeder, mijn broer, mijn zus. Dat is echt radicaal nieuw. Geen wonder dat zijn primaire familie dacht: hij is gek geworden. Geen wonder ook dat een deel van zijn volksgenoten dacht: hij is bezeten. Geen wonder dat hij straks veroordeeld en gekruisigd wordt op de beschuldiging dat hij Gods volk op dwaalwegen zou leiden. Dit is echt te gek voor woorden, of te slecht voor woorden — of het is waar. Of in hem is inderdaad God zelf opgestaan en als koning gaan optreden. En dan wordt ook alles anders.

Juist in Israël ontstaat met Jezus deze sprongvariant. Wil je historisch kijken met Westerse mensenogen, dan zijn er tegen de achtergrond van Israël in Jezus’ tijd echt alleen de drie opties uit Marcus: Jezus is gek geworden, zoals zijn familie dacht, Jezus is bezeten, hij doet het werk van de tegenstander, zoals die schriftgeleerden dachten, of — Jezus is wie Marcus zegt dat hij is: Gods Zoon. Ik zou zeggen: kijk nog eens extra rond vanmorgen. Begin gerust hier. Straks staan we in die kring en doen we wat Jezus ons heeft opgedragen: we delen brood en wijn als tekens van hem. En we zijn niet de enigen ook. Deze vreemde familie heeft alles overleefd, tot op vandaag. Heel de wereld waarin Jezus leefde is verdwenen, maar het volk van God dat hij rond zichzelf verzamelde bestaat nog. Als je op hem vertrouwt, met hoeveel vragen misschien ook, tegen van alles en nog wat in misschien ook, mag je het je zo laten zeggen door Jezus zelf. Net zo concreet en tastbaar als brood en wijn: jij bent mijn moeder, mijn broer, mijn zus. En het is lucht en leven door een steeds verder groeiende barst in elk gesloten wereldbeeld: het is niet zoals het is, je leven blijft niet wat jij er van gemaakt hebt. Jezus geeft je volkomen verzoening van al je zonden, werkelijk nieuw leven dat blijft. Laten we hem bidden.

gehouden in: Amsterdam-ZW, 12 februari 2012 (bijbehorende ppt, gemaakt door Rufus de Vries: 41mar031319avmpptRufus)

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *