In het donker van angst en scepsis

Preek over Rechters 6:34-35

orde morgendienst
votum en groet
zingen: NGK 38
zingen: Psalm 81,1-4 (ber. Liedboek)
gebod
zingen: Psalm 81,7-9 (ber. Liedboek)
gebed
Schriftlezing Rechters 6
zingen: Liedboek 119
preek over Rechters 6:34-35
gedicht
zingen: Psalm 81,11-14 (ber. Liedboek)
gebed
inzameling gaven
zingen: Liedboek 124
zegen

Advent, licht in het donker, licht van het grote Licht van de wereld, Jezus Christus. Bij het begin van alles zei God: er moet licht komen. En er was licht. Bij het begin van Gods beslissende redding van alles zei God het weer: er moet licht komen, licht in de duisternis. En het licht kwam. Het schijnt in de duisternis en de duisternis heeft het niet in haar macht gekregen. Dat is het begin van Johannes’ evangelie. Dat gaat over Jezus, het Woord van God, de Zoon van God. De donkerheid heeft Hem niet in haar macht gekregen. Hem niet. Daar mogen we best heel bewust bij stil staan. Want andere mensen, wij ook, wij worden zo maar te pakken genomen door het donker. Wil er van ons iets goeds terecht komen, willen wij kunnen leven in het licht van de liefde en niet in het duister van de haat, dan kunnen we niet zonder Jezus, zonder Hem, hèt licht van de wereld.

Dat ervaren we niet alleen zelf in ons leven, we lezen er ook herhaaldelijk over in de bijbel. Vooral het Oude Testament prent het ons in, verhaal op verhaal, gebeurtenis op gebeurtenis. God zet mensen in zijn licht en ze gaan met goede moed op weg als dragers van zijn licht. Maar dan komt het duister en het krijgt ze in haar macht. Telkens weer breekt de lijn van Gods liefde stuk op mensen. Die eeuwenlange zoektocht van God naar iemand die echt het licht van zijn liefde is en het volhoudt het te laten schijnen in de wereld komt pas tot stilstand in Jezus, zijn Zoon. Op velerlei wijzen en langs velerlei wegen heeft God in het verleden tot de voorouders gesproken door de profeten, maar nu de tijd ten einde loopt heeft Hij tot ons gesproken door zijn Zoon. Dat was nodig.

Hoe nodig wil ik vanmorgen (en de 11de en de 18de) wat uitwerken aan de hand van een gedeelte uit het boek Rechters. Vanmorgen Gideon. We hebben het eerste van de drie hoofdstukken over hem gelezen. Laten we maar gewoon beginnen bij het begin. Dan zitten we meteen midden in de duisternis. Eerst gaat het nog helemaal niet over Gideon. Het gaat over de Israëlieten die doen wat slecht is in de ogen van de Heer. Ze laten het licht van God voor wat het is en zoeken het donker op. En net als nog steeds in het leven als je de donkere straten en steegjes in gaat, vergaat het hen: ze worden geplunderd en uitgeschud en voor dood achter gelaten. Geterroriseerd door telkens weer binnenvallende woestijnvolken blijft voor het volk Israël alleen de angst over. Bang in het donker roepen ze de Heer te hulp.

En de Heer reageert ook. Eerst stuurt Hij een profeet (vers 7 en volgende). De boodschap is duidelijk en hard: eigen schuld, jullie hebben niet geluisterd naar wat Ik zei. Maar dit brengt geen beweging. Er valt als het ware een stilte na vers 10. Israël laat de profeet praten en gaat door met het vereren van andere goden. Even verderop nog vragen ze om de uitlevering van Gideon omdat hij het altaar van Baäl gesloopt heeft en de Asjerapaal omgehakt. Ze hebben zelf het donker opgezocht, maar er is geen besef van hun eigen rol daarin. Integendeel. Gideon spreekt met de engel van de Heer als een typische Israëliet. Hij verwoordt wat kennelijk de meeste mensen denken (vers 13): Als de Heer ons werkelijk bijstaat, waarom overkomt dit ons dan allemaal? Waar blijft hij dan met zijn wonderbaarlijke daden, waarover onze voorouders hebben verteld? Uit Egypte heeft hij ze geleid, zeiden ze toch? Nu trekt Hij zich in elk geval niets van ons aan en zijn we overgeleverd aan de Midjanieten.

Laten we maar even stil houden. Het is donker in het leven van Israël. De angst regeert. Maar er is geen besef van hoe ze daar zelf in betrokken zijn. Als wij in onze wereld rond kijken, waar de meest uitzinnige dingen in gebeuren, als wij rond kijken in ons eigen leven, in onze eigen gemeente, en daar de duisternis zien, de macht van de Tegenstander van God, hebben wij dan besef van hoe wij er zelf in betrokken zijn? We hebben geen enkele reden om ons boven wie dan ook te verheffen. De haat sluimert ook in ons hart en zomaar is daar de koude vlam ervan. Hèt Licht van de wereld verwachten begint bij jezelf buigen voor God, ontdekken dat je zelf betrokken bent, door woord en daad en gedachte, in het donker. Het was nodig dat Jezus kwam. We redden het zelf echt niet.

Gideon spreekt als een typische Israëliet, zei ik net. Hij is dat helemaal, ten voeten uit. Hij is bang, net als de anderen. Als de engel van de Heer verschijnt, zit Gideon verstopt. Hij is een bange man die ’s nachts dat altaar neerhaalt en de aan de godin Asjera gewijde paal omhakt omdat hij het overdag niet durft. Hij is straks een generaal die door een knechtje aan de hand genomen moet worden en zelfs door de vijand moet worden bemoedigd. Hoe zou ik Israël kunnen bevrijden? vraagt hij, en terecht voor zo’n bangerik. Het is een prachtig staaltje van Gods ironie dat Hij Gideon laat aanspreken als ‘dappere krijgsman’, terwijl Gideon verstopt zit uit angst voor de Midjanieten. ‘Toon je moed en bevrijd Israël, dat is mijn opdracht’. Ja, ja. Welke moed dan?

En er is nog iets wat Gideon een typische Israëliet maakt hier: hij is eindeloos sceptisch over God, net als de anderen. Het gaat van het ene teken naar het andere en van de ene tegenwerping naar de andere. Alleen aan het begin zegt hij het met zoveel woorden, dat God zich in elk geval niets van Israël aantrekt. Maar de houding die uit die woorden spreekt blijft tot de Midjanieten ook echt verslagen zijn. Tekens heb je nodig als je zo op woorden niet aankunt. Tegenwerpingen breng je in als je de zaak niet vertrouwt. Kennelijk riepen de Israëlieten de Heer wel te hulp, maar vertrouwden ze er niet erg op dat er ook iets zou gebeuren. Gideon spreekt voor hen en gedraagt zich navenant.

Weer even stilhouden, lijkt me. Want het zijn twee heel typerende dingen als het over die duisternis gaat waar het licht van de Here Jezus in komt schijnen: angst en scepsis over God. Er is ook maar weinig waar onze samenleving meer door getypeerd wordt, momenteel. Angst, voor je hachje, voor je positie, voor je bezit, voor alles wat je dierbaar is, voor je gezondheid, voor je bestaan, noem maar op. En bij de angst hoort kramp, een grote bek en overdreven maatregelen. Net als straks Gideon tekeer gaat tegen de mensen van Sukkot en Penuël (hoofdstuk 8). En scepsis over God, nou ja, dat hangt in de lucht, nietwaar? Of God er is, of Hij voor ons zorgt, of we werkelijk op Hem aan kunnen, of we echt wel wat aan Hem hebben, houvast aan Hem hebben? Voor je het weet is het ook bij ons onder de huid gekropen, en wordt het donker in ons leven. Bang in het donker, waar van alles kan gebeuren, bang omdat we er niet zeker van zijn dat er Iemand is die werkelijk bij ons is. Je moet er echt even apart aan denken dat Jezus gekomen is om werkelijk bij ons te zijn: het Licht in het donker. Je hoeft niet bang te zijn.

Iets van dat licht zet God hier ook al in het leven van Gideon. Als de Midjanieten en de andere woestijnvolken weer opduiken komt de Geest van de Heer over Gideon. Wat had de engel ook al weer gezegd? Dappere krijgsman, toen je moed en bevrijd Israël. Nu gaat Gideon in ieder geval moed tonen. Hij blaast op de ramshoorn en verzamelt een aantal stammen van Israël tot een leger. En dat lukt ook. Gegeven de toestand in Israël is dat best opvallend. Het volk was verlamd van angst en had zich overal en nergens verstopt. Maar als Gods Geest over Gideon komt gebeurt er iets. Ze worden weer in staat om iets te doen en sluiten zich aaneen. Hun weerstand wordt vernieuwd en de vertwijfeling breekt. Dat is typisch en typerend voor de Geest van God: in het donker uit elkaar geslagen mensen weer bij elkaar brengen en ze weer samen iets laten doen. Loyaliteit, gemeenschappelijk vermogen om op te treden laten ontstaan midden in angst en verwarring, daaraan herken je Gods Geest. Net als omgekeerd trouwens, je de macht van zijn tegenstander nergens meer in ziet dan in de verdeeldheid van Gods kinderen.

Best iets om op te letten, trouwens. Gods Geest is geen tovergeest en ook geen oorlogsgeest. Hij brengt niet onmiddellijk, op magische manier redding. Gods Geest bewerkt juist dat door de mensen in wie Hij werkt het volk uittreedt uit de situatie van onzekerheid, van angst, van verlamd zijn en van alleen maar klagen. Mensen gaan weer samen iets doen. Net als hier de stammen van Manasse, Aser, Zebulon en Naftali bij elkaar komen en samen een leger vormen. Het is nog steeds donker; er is een enorm leger plunderaars het land in gekomen. Maar er gloort nu licht aan de horizon: er is ook een leger verdedigers. En straks zal er echt licht komen en verlossing uit de macht van de plunderaars.

Als je dan denkt aan het echte Licht van de wereld, dat schijnt in de duisternis, zie je dezelfde dingen gebeuren. Niemand is ooit zo met de Geest van God bekleed geweest als Jezus Christus. Hij had de Geest zonder maat. Maar het gaat bij Hem dan ook om mensen bij elkaar brengen uit de duisternis, ze roepen tot zijn wonderbaar licht. Uit de angst en de scepsis, uit de verwarring en de onzekerheid, uit al hun eigen schuilplaatsen en verstopplekjes brengt Hij mensen bij elkaar en laat ze weer samen iets doen, samen op weg gaan naar vrede en bevrijding, naar de toekomst van Gods koninkrijk. Wat de Heilige Geest ook allemaal meer is en doet dan dit, het zal nooit minder kunnen zijn. En omgekeerd, wat er allemaal ook aan bijzonders en luidruchtigs geroepen wordt over de Geest, als het mensen niet bij elkaar brengt om samen te leven en te werken, is het niet de Geest van God. Kijk rond in de wereld, kijk rond in de kerk, kijk rond in je eigen leven: er is reden te over om om deze Geest te bidden.

Maar bid dan ook om de Geest van Jezus, die een veel grotere en sterkere invloedssfeer heeft dan de Geest van God hier in Rechters nog. Want Jezus is het Licht dat de duisternis niet weer in haar macht heeft gekregen. Bij Gideon gaat dat anders. En als wij niet in Jezus’ Geest leven, gaat het bij ons ook anders. Bij Gideon zie je dat de Geest van God wel zijn angst overwint: hij wordt een dapper krijgsman en hij toont moed,  hij kan zeggen: laat iedereen die bang is maar naar huis gaan, straks. Maar zijn scepsis tegenover God is er nog. Gideon verzamelt een leger, maar aarzelt dan en wil weer tekens van God zien. Zijn proefnemingen met die wollen vacht horen bij het klassieke kinderbijbel-repertoire, maar zijn er een teken van dat Gideon nog steeds niet werkelijk los is van zichzelf en van zijn gebrek aan vertrouwen op God. Als je verder leest verbaast het niet dat het uiteindelijk niet goed afloopt met Gideon: je merkt dat de duisternis weer terug kruipt in zijn hart en leven en in dat van Israël.

En wij hebben geen reden om voor onszelf daar commentaar op te leveren. Hoe vaak zien wij de duisternis niet weer binnenkomen in ons bestaan? Als er toch licht blijft, licht van goddelijke liefde en nabijheid, als het vuur in ons hart weer opgerakeld wordt, dan is dat alleen maar dankzij de invloed van die ene die het echte Licht van de wereld was. Zonder Hem is het donker om ons heen, zoals bij Gideon. We zijn er nog zelf bij betrokken ook, in onze gedachten en woorden en daden. We herkennen de angst en de scepsis over God als de vingers van het donker die ook ons de keel dicht kunnen knijpen. En zomaar duikt het weer op, op de meest ongelegen momenten: de geest van de donkerte is vindingrijk. Maar des te meer dan: laten we zelf ons klein maken en bidden om de Geest van Hem die het echte Licht is. Zijn invloedssfeer is sterker dan het donker: het Licht schijnt in de donkerte en de donkerheid heeft het niet in haar macht gekregen. Dit licht niet, Jezus niet. Hij is werkelijk de enige door wie mensen werkelijk leven kunnen, liefde uit den hoge, mooier dan de lente! Amen.

gehouden in: Loenen-Abcoude, 27 november 2005

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *