Het wonder van de ontmoeting met Jezus

Preek over Openbaring 1:17-18

orde morgendienst
welkom
zingen: Liedboek 215
zingen: NGK 111
stil gebed
votum en groet
zingen: Liedboek 205,1.4.6
gebed
Schriftlezing Jesaja 6:1-18, Openbaring 1:9-20
preek over Openbaring 1:17-18
zingen: Opwekking 354
avondmaalsviering
zingen: Liedboek 457
gebed
mededelingen
zingen: Psalm 150
zegen

Pasen is feest. En ieder woord dat we vanmorgen al gezegd of gezongen hebben is waar. Maar Pasen is geen feestje, dat je zo even onder je arm meeneemt in je leven, niet geraakt en onveranderd. Als Jezus is opgestaan ontmoeten we hem maar niet als vriendelijke vreemde man op aarde. Hij is de levende in de hemel, de glans van Gods luister over zich. Hij is dood geweest en leeft tot in eeuwigheid. En Johannes valt als dood aan zijn voeten. Kunnen we ons dat voorstellen?

Een koning, zo blinkend, zo stralend, zo alles doordringend en verzengend. Een rechter, zo overweldigend, zo alles doorziend en aan het licht brengend. Kijken in de zon van zuivere liefde. Raken aan de hartstocht van koning Jezus zelf. Deze overweldigende majesteit haalt de laatste restjes vanzelfsprekendheid en zelfhandhaving uit je leven, of we hebben niets gezien, ziende blind. Zie deze man hier werkelijk en het begin van je ontmoeting met Jezus op Paasmorgen kan niet anders zijn dan, net als Jesaja: Wee mij! Ik moet zwijgen, want ik ben een mens met onreine lippen, en ik leef temidden van een volk dat onreine lippen heeft. En nu heb ik met eigen ogen de koning, de Heer van de hemelse machten, gezien.

Dit is de koning die gezegd heeft: neem, deel dit brood, het is mijn lichaam. En die gezegd heeft: laat die beker rondgaan, die staat voor het nieuwe verbond in mijn bloed.

Over brood en beker kijkt hij ons aan. Zijn ogen zijn als vlammend vuur. Ze doordringen alles, zien alles, weten alles, leggen alles open in mijn hart, in jouw hart. Ik voel het al aankomen: zijn oordeel is waar, is eerlijk, is splijtend, is pijnlijk, is bevrijdend. Zijn woorden gaan doordringen waar mijn ziel en mijn geest, mijn been en mijn merg elkaar raken. Hij gaat de opvattingen en gedachten van mijn hart ontleden. Niets blijft voor hem verborgen. Alles is volkomen zichtbaar voor de ogen van hem aan wie wij rekenschap moeten afleggen. Hoe meer ik hem zie des te meer komt boven dat dit geen kleine operatie wordt. Hij gaat niet maar wat littekenweefsel uit mijn hart snijden, wat haat hier, wat hardheid daar, wat gekwetstheid verderop, en dan geneest het wel weer. Die rottigheid zit overal. Het gaat een complete harttransplantatie worden. Niets laat hij over van waar ik me aan vasthoudt. Niets blijft over van wie ik ben. Alles, alles, ziet hij. Wee mij! Ik moet zwijgen, want ik ben een mens met onreine lippen, en ik leef temidden van een volk dat onreine lippen heeft. En nu heb ik met eigen ogen de koning, de Heer van de hemelse machten, gezien.

Dit is de Koning die gezegd heeft: neem, deel dit brood, het is mijn lichaam. En die gezegd heeft: laat die beker rond gaan, die staat voor het nieuwe verbond in mijn bloed.

Over brood en beker kijkt Hij ons aan, Hij weet alles, alles. Wat we gedacht hebben, wat we gevoeld hebben, wat we gedaan hebben, wat in ons rondgespookt heeft, wat in ons leven huis gehouden heeft, wat we aangericht hebben, waar we zelf niet meer dan een vermoeden van hebben (of misschien zelfs dat niet). Alles, alles. Hij kent onze oordelen, onze reacties, onze reactie-patronen, ons gelijk en ons zogenaamde gelijk. Alles, alles. Hoe meer ik hem zie, des te meer zet hij me stil: nee, jongen, jij hoort hier niet te staan, en daar niet te zitten straks. Jij ligt midden in de dood. Hoe meer ik hem zie, des te meer besef ik hoe waar dat is. Het vlammende licht van zijn zuivere liefde brengt alles aan het licht, alles. En ik heb geen poot meer om op te staan, ik wil het niet eens meer. Wee mij! Ik moet zwijgen, want ik ben een mens met onreine lippen, en ik leef temidden van een volk dat onreine lippen heeft. En nu heb ik met eigen ogen de koning, de Heer van de hemelse machten, gezien.

Dit is de Koning die gezegd heeft: neem, deel dit brood, het is mijn lichaam. En die gezegd heeft: laat die beker rond gaan, die staat voor het nieuwe verbond in mijn bloed.

Over brood en beker buigt Hij zich naar ons toe en legt zijn rechterhand op mij, op jou: Wees niet bang. Ik ben de eerste en de laatste. Ik ben degene die leeft; ik was dood, maar ik leef, nu en tot in eeuwigheid. Ik heb de sleutels van de dood, waar jij in ligt, en van het dodenrijk, waar je eigenlijk thuis hoort. En als ik open, wie zal dan sluiten? Als ik je bevrijd, wie zal je dan weer in de boeien slaan? Ik verzorg de gemeenten, zorg dat hun licht blijft branden, vervolging of niet, de engelen die in de hemel jullie vertegenwoordigen zijn in mijn handen. Ik weet het, allemaal, alles, ik ben er dood voor geweest. Wees jij niet bang.

Als we Goede Vrijdag iets gezien hebben van hoe ons leven Jezus het leven kostte, als er Stille Zaterdag ook maar iets van in onze ziel bezonken is, dan staan we vanmorgen echt voor hèt wonder in ons bestaan. De man die wij gedood hebben leeft en staat voor ons in grote macht en heerlijkheid. En hij zegt niet: zo, nu zijn jullie aan de beurt, tijd voor de afrekening. Hij zegt: wees jij niet bang. Als ik hem zie kan ik alleen maar iets stamelen als: Aan Hem die ons liefheeft en ons van onze zonden bevrijd heeft door zijn bloed, die een koninkrijk uit ons gevormd heeft en ons heeft gemaakt tot priesters voor God, zijn Vader — aan Hem komt de eer toe en de macht, tot in eeuwigheid.

Dit is de Koning die gezegd heeft: neem, deel dit brood, het is mijn lichaam. En die gezegd heeft: laat die beker rond gaan, die staat voor het nieuwe verbond in mijn bloed.

Kennelijk is deze Rechter gekomen om het verlorene te zoeken en te redden. Maar wat is de logica van die liefde? Wat is de reden? Waarom wil deze Zonnekoning mij, ons? Waarom wil Hij in mijn leven alles laten rijmen op volkomen verzoening van al onze zonden? Ik weet het echt niet. Elke keer als ik Jezus weer zo zie als hij is, levend tot in eeuwigheid, weet ik het weer heel zeker: dit ga ik nooit begrijpen. Dit wonder gaat nooit over. Dat is zeker. Maar des te meer komt dan langzaam maar zeker die andere logica van Jezus’ liefde boven. Hoe meer we tegenover Jezus leren ‘wee mij’ te zeggen, des te meer verandert hij zelf dat in stomme verbazing: wees niet bang. En des te meer komt dan ook in ons hart dat andere van Jesaja boven: ‘hier ben ik, stuur mij’.

Want dit is de Koning die gezegd heeft: neem, deel dit brood, het is mijn lichaam. En die gezegd heeft: laat die beker rond gaan, die staat voor het nieuwe verbond in mijn bloed.

In brood en beker raakt hij zelf ons aan. Zijn lichaam in onze mond, zijn bloed, zijn leven raakt onze lippen. Hij zelf, deze Heer, de Rechter-Koning die alles weet van mij, van jou, hij raakt mij aan: Nu zijn je lippen gereinigd, je schuld is geweken, je zonden zijn tenietgedaan. Ik ben dood gegaan voor jou, maar ik leef, nu en tot in eeuwigheid. Jij mag leven en zo veel mogelijk mensen meer. Al die mensen die daar om je heen leven in angst voor de dood, in ruige moed omdat er toch niets helpt tegen de aftakeling en het verval, in volop genieten van een kort moment tot er geen morgen meer is — roep ze erbij: ik leef, tot in eeuwigheid. Ik heb de sleutels van de dood en het dodenrijk, ook voor hen. Het wonder van leven voor altijd terwijl je maar al te goed weet dat je echt en terecht sterven moet, het is voor hen allemaal. — Heer, hier ben ik, stuur mij.

Dit is de Koning die gezegd heeft: neem, deel dit brood, deel het dóór, het raakt nooit op, het is mijn lichaam. En die gezegd heeft: laat die beker rond gaan, in steeds wijder kringen, ze raakt nooit leeg, ze staat voor het nieuwe verbond in mijn bloed.

In brood en beker raakt hij zelf ons aan. Opgestaan in goddelijke heerlijkheid is hij. Vol leven voor alle mensen. Niemand hoeft zich meer een hopeloos geval te voelen. Niemand is zo gebonden of hij kan bevrijd worden. Niemand is zo kapot gegaan of kapot gemaakt of hij kan genezen worden. Niemand wordt niet gezien door deze Koning, niemand vergeten, niemand verwaarloosd. Hij heeft de sleutels van de dood en het dodenrijk. We proeven in brood en wijn het eeuwige leven. Daar wil Jezus ons deel aan geven, ons allemaal, en wie ook nog meer wil. Wie werkelijk en helemaal geniet van de diepe opluchting van Pasen: leven, vergeving, vrijheid, toch, echt, voor altijd, die ontkomt niet aan de lentekriebels van Gods nieuwe leven: Heer, hier ben ik, stuur mij.

En het gebeurt. Want dit is de Koning die gezegd heeft: neem, deel dit brood, het is mijn lichaam. En die gezegd heeft: laat die beker rond gaan, die staat voor het nieuwe verbond in mijn bloed. Op ‘Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde’ volgt: ‘Gaan jullie dan op weg’. Jullie hebben het wonder meegemaakt. Jullie beseffen: zo ben ik Heer, ik weet alles, ik leg alles in je leven open en bloot en sorteer al je gedachten uit. Maar wees niet bang, ik houd van je. Mijn leven is jouw leven en niemand haalt je uit mijn hand. Jullie hebben je eigen verhaal met mij, je eigen ervaring van wonderlijk geliefd zijn. Zeg dat maar door, zing dat maar uit, vertel dat maar verder. Deel je eigen leven met mij met al die anderen. Jouw kleine levensverhaal is onderdeel van mijn grote Levensverhaal. Deel het en misschien worden ook hun kleine levensverhalen ingeschreven in het verhaal van mijn Leven.

Proef het maar, zo meteen: brood en wijn. En hoor deze Koning als de gastheer aan tafel tot je spreken: Ik ben de eerste en de laatste, opgestaan in goddelijke heerlijkheid. Ik ben degene die leeft, tot en met. Ik was dood, maar ik leef, voor altijd. Ik heb de sleutels van dood en dodenrijk, ik bevrijd daaruit en niemand anders. Goed dat je er bent. Ik stuur jou. Ga heen in vrede. Amen.

gehouden in: Amsterdam-ZW, 4 april 2010

Keynote

Het wonder van de ontmoeting met Jezus:
Wee mij
wordt:
Hier ben ik, stuur mij

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *