Douma’s verzoek om schuldbelijdenis verdient behandeling

Nederlands Dagblad, 30 januari 2002

Dat prof. J. Douma een brief aan de generale synode van de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) zou gaan schrijven om herbezinning te vragen inzake de gebeurtenissen rond 1967, was al een tijdje duidelijk. Ik ben er blij mee en ben ervan overtuigd niet de enige te zijn. Zoals zo vaak toont Douma een goede neus te hebben voor wat er in de kerken leeft. Tegelijk vind ik het jammer dat de brief nu pas verschenen is en direct gericht is aan de generale synode. Dat maakt de zaak waar het om gaat kwetsbaarder dan nodig was geweest.

Want laten we er geen doekjes om winden: er zijn ook kerkleden voor wie herbezinning op de gang van zaken in 1967 en volgende jaren een schrikbeeld is, een zoveelste voorbeeld van het verval van de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt). Alleen al om die anderen in het proces te betrekken, was het misschien wijs geweest op een of meer plaatsen de kerkelijke weg helemaal te volgen. Wat via kerkenraad, classis en particuliere synode bij de generale synode komt, heeft in ieder geval bewezen gesteund te worden door een groep kerken die ‘van oordeel is dat wijziging noodzakelijk is’.

Nieuwe zaak

Daar komt nog iets bij. Douma verwijst in zijn brief naar een uitspraak van de deputaten kerkelijke eenheid, dat eventuele schulderkenning in de weg van de kerkelijke vergaderingen aan de orde zou moeten worden gesteld. Hij is het met de deputaten niet eens en gaat dus rechtstreeks. Alleen: ook de generale synode van Berkel en Rodenrijs 1996 heeft uitgesproken dat een soortgelijk revisieverzoek over dezelfde zaken niet ontvankelijk was. De rapporteur van destijds wees er maandag op deze pagina al op.

Deze synode stelde dat het een verzoek betrof om een nieuwe uitspraak over een zaak die al eerder afgehandeld was en die dus naar artikel 30 van de kerkorde aan de orde dient te worden gesteld in de weg van voorbereiding door de mindere vergadering. Niet alleen de brief van Douma, maar ook deze uitspraak van Berkel en Rodenrijs ligt straks op tafel in Zuidhorn.

Op zichzelf is het waar dat er rond revisie weinig geregeld is, en dat dit veel ruimte laat voor een eigen beoordeling van de synode (Te Velde in de krant van 24 januari). Maar de uitspraak van Berkel en Rodenrijs perkt de ruimte voor Zuidhorn toch behoorlijk in. Als Zuidhorn anders wil beslissen dan Berkel en Rodenrijs zal de vergadering moeten beargumenteren waarom ze haar voorgangster niet volgt. Dat legt een extra hypotheek op de behandeling van deze brief. Publicatie van de brief in juli en zelfs nog in augustus vorig jaar had wellicht deze hypotheek kunnen voorkomen.

Draagvlak tonen

Nu gedane zaken geen keer nemen en er pas over nóg drie jaar een volgende generale synode gehouden wordt, lijken me twee dingen van belang. Allereerst dat gemeenteleden en kerkenraden die het met de inzet van prof. Douma eens zijn, dat ook metterdaad aan de komende synode laten weten. Dan wordt zichtbaar dat er draagvlak is voor zijn verzoek. In de tweede plaats is van belang dat argumenten worden aangedragen waarom Zuidhorn een andere uitspraak zou moeten doen dan destijds Berkel en Rodenrijs. Dan wordt de hypotheek die nu op de behandeling ligt, tenminste gezamenlijk gedragen.

Om dat laatste te stimuleren ga ik hier verder op het besluit van Berkel en Rodenrijs in. Wat mij betreft zou die uitspraak van tafel moeten worden genomen. Ze stelt namelijk in feite artikel 33 van de kerkorde buiten werking en dwingt ten onrechte iedereen, ongeacht argumentatie, bij revisie de complete kerkelijke weg te gaan.

Revisie

Er zijn in het gereformeerde kerkrecht twee situaties die aanleiding geven tot een verzoek om revisie van een besluit van een generale synode. De ene valt in de periode direct na het genomen besluit. Wanneer er kerken of kerkleden zijn die dat besluit niet kunnen aanvaarden omdat het huns inziens strijdt met Bijbel, belijdenis of kerkorde, kunnen ze bij de volgende synode een verzoek om herziening insturen. Aan de orde is dan artikel 31 van de kerkorde. Dit is de situatie waaraan we gewend zijn.

De andere situatie die aanleiding geeft tot een verzoek om revisie is niet aan tijd gebonden. Ze ontstaat als er nieuw feitenmateriaal is, nieuwe argumenten opduiken of veranderingen in de kerken optreden die vragen om heropening van een zaak. Aan de orde is dan artikel 33 van de kerkorde: Wat eenmaal afgehandeld is, moet niet opnieuw aan de orde worden gesteld, tenzij men van oordeel is dat wijziging noodzakelijk is. Een dergelijk revisieverzoek kan worden gericht aan de eerstkomende synode. Het is alleen onontvankelijk als er geen nieuwe feiten, nieuwe argumenten e.d. worden aangedragen, op grond waarvan de synode zou kunnen concluderen dat heropening noodzakelijk is.

Bij de onontvankelijk verklaring van een dergelijk revisieverzoek mogen dan ook van de synode argumenten verwacht worden die neerkomen op: u hebt ons geen reden gegeven de zaak te heropenen. Het enige alternatief is een verzoek niet in behandeling nemen op grond van andere argumenten. Zo zou ik het bij een revisieverzoek van een nog steeds controversiële zaak kunnen billijken dat een vergadering besluit om wille van de vrede van de kerken dit niet in behandeling te nemen.

Ander probleem

Wat Berkel en Rodenrijs gedaan heeft, is echter iets anders. Deze synode heeft gezegd: dit betreft een verzoek om een nieuwe uitspraak over een afgehandelde zaak en dit moet dus naar artikel 30 van de kerkorde aan de orde worden gesteld. Dat komt neer op: u diende een revisieverzoek in, maar wij vinden dit een nieuwe zaak. Stel dat de synode daar inderdaad gelijk in had, dan had hij dat ook moeten onderbouwen. Daar is geen spoor van. Er lijkt dan ook wat anders aan de hand te zijn.

We zijn in de Gereformeerde Kerken gewend aan revisieverzoeken van de eerste soort: meteen bij de volgende synode omdat een besluit niet aanvaardbaar is. Dat heeft meer of minder stilzwijgend een vuistregel opgeleverd dat in een zaak maar één keer revisie mogelijk is en dat het daarna een nieuwe zaak wordt. Dat heeft praktische zin: je kunt niet blijven praten over een zaak. Berkel lijkt daar ook van uitgegaan te zijn: in de zaak van Amersfoort-West 1967 is al revisie geweest in Hoogeveen 1970 en dus wordt het een nieuwe zaak.

Intussen laat de uitspraak dan merken dat Berkel en Rodenrijs in feite de tweede vorm van een revisieverzoek niet erkende of niet heeft laten meewegen. Als de synode daarin gelijk had, is in feite artikel 33 op dit punt buiten werking gesteld.

Nieuwe argumenten

Dat lijkt me onjuist en onverstandig. Formele vuistregels als de bovenstaande zijn sowieso de dood in de pot voor het kerkrecht. Bij ieder revisieverzoek hoort de regel te gelden dat het zich serieus confronteert met het besluit en daarbij op een nieuwe manier argumenteert waarom het heroverweging verdient. Ook revisieverzoeken bij een volgende synode horen aan die eis te voldoen. Als we streng worden, laten de kerken dan tenminste inhoudelijk streng worden. Dan is duidelijk dat de kerken de eigen beslissingen serieus nemen, en tegelijk dat ze zich niet op formele gronden buiten schot houden.

Nu even los van Berkel en Rodenrijs: het lijkt me dat de brief van prof. Douma inderdaad aan de vereisten voor een revisieverzoek voldoet. Hij voert argumenten aan rond de tekst van de Open Brief en rond de procedures die op die manier niet eerder aan de orde zijn geweest, ook niet in Hoogeveen 1970. Het zakelijk gewicht van zijn betoog is reden genoeg om tot heropening van Amersfoort-West over te gaan. Dat lijkt mij in lijn met artikel 33 van de kerkorde. Als Zuidhorn daar anders over denkt, hoop ik dat de vergadering dat grondig zal beargumenteren. Tenslotte onderhouden we niet alleen artikel 31, maar ook artikel 33 van de kerkorde.