Dominee tegen de oppervlakkigheid

Nederlands Dagblad, 28 september 2004

Gisteren verscheen in Kampen de band 1917-1919 van de Verzamelde Werken van K. Schilder. Hieronder een bekorte versie van de woorden waarmee bewerker ds. Wim van der Schee dit deel presenteerde.

Wat zou K. Schilder geschreven hebben bij het overlijden van André Hazes? Hij zou erover geschreven hebben, dat is zeker. Als Schilder ergens een hekel aan had, was het aan een zwijgende kerk. Hij haalt het in augustus 1918 speciaal naar voren als hij schrijft over de dood van de laatste tsaar aller Russen: ‘Heel de wereld krijscht en krijt; de kerk zwijgt; zelfs het snikken heeft ze verleerd…’

Natuurlijk, voor Schilder zou de levensstijl van Hazes en van de samenleving waar hij voor staat, nog veel ernstiger zijn dan het ‘treurig complex van misselijkheden’ dat hij constateerde bij de Vlaardinger jeugd uit zijn tijd: ‘Bioscoop; waarzeggerij; vloeken; smerigheid: coquetterie; onbetamelijkheid in den omgang, zelfs in een publiek vervoermiddel onder de oogen van wild vreemden.’

Maar misschien – want in zijn In Memoriams kon Schilder verrassend zacht zijn – zou hij hebben geschreven over de merkwaardige gave van Hazes om aan de hand van zijn eigen leven te verwoorden wat gewone mensen bezighoudt. En de vraag stellen waarom we in de kerk nog altijd niet geleerd hebben te spreken ‘in de niet-gewijde, wij zouden zeggen profane, alledaagsche spreektaal voor huis, tuin en keuken, opdat de menschen begrijpen zouden, dat de religie niet een aparte zaak moet zijn op een aparten dag voor aparte menschen met een apart idioom’.

Wie deze combinatie van Klaas Schilder en André Hazes maar vreemd vindt, kan zich verplaatsen in de groep van Schilders gemeenteleden in Vlaardingen die zijn kerkbodestukjes maar vreemd vonden. Dat waren ze ook, vooral om de vreemde combinaties van dingen, gebeurtenissen, ideeën, poëzie met overtuigingen en gedrag van de gemeente.

Dat hij in Schiedam een rooms-katholieke kerk inloopt, daar de verering van de heilige Lidwina aanziet, en vervolgens schrijft dat de ultra-gereformeerde heiligenverering eigenlijk op hetzelfde neerkomt, dat was even lastig.

Dat dominee schrijft over het spiritisme, is in die tijd niet zo bijzonder. Wel dat hij in de kerkbode bijdragen levert voor een spiritistenkalender, of uitvoerig schrijft over de optredens van een telepathisch medium, met als moraal: ‘Er is meer in de natuur dan wij weten. Hoe beter we het zullen leeren kennen, hoe duidelijker het zal worden, dat we de geesten wel thuis kunnen laten.’ Het zijn maar twee voorbeelden. Schilder wás een vreemde dominee.

Jeugdkerken

Zijn wereld is de onze niet meer. Toch valt de overeenkomst op. Ik denk aan zijn stuk over de evangelisatiediensten in Vlaardinger Ambacht, waar vooral kerkleden komen die hun eigen diensten verzuimen – niet zoveel anders dan nu bij veel jeugdkerken en speciale diensten.

Ik ontmoet in deze teksten een collega die altijd en overal stelling neemt tegen de oppervlakkigheid. Bij alles wat veranderd is, dat is treffend actueel. Tegenwoordig hebben jongeren en ouderen het over radicaal christen zijn. Indertijd ging het Schilder om principieel christen zijn. De zaak is dezelfde: léven wat je gelooft, merken dat woorden inhoud hebben, ervaren dat onder de oppervlakte leven klopt.

In de Vlaardinger kerkbode stelde hij vrijwel steeds zaken aan de orde die dat thema raken. Het gemak waarmee ouders hun kinderen thuis houden van catechisatie. Het geringe bezoek van de kerkdiensten door de week (toen nog in gebruik). De kracht van de belofte bij een verloving. Het belang van goed onderwijs voor je kinderen, ze niet met ja en nee tegelijk opvoeden.

Een heel aantal keren gaat hij in op wat ik maar even het bevindelijk christendom noem, en telkens haalt hij dan de oppervlakkigheid daarvan naar voren. Hij durft ‘beweren en volhouden, dat in zeer veel gevallen de afkeurende kritiek van menschen, die zekeren predikant (onder meer Schilder zelf natuurlijk, wvds) niet ‘zwaar genoeg’ vinden en hun beschuldiging, dat hij geen voedsel geeft voor een ‘bekommerde’ ziel, berust op afwezigheid van het ware ‘bekommerd zijn vanwege de zonden’, of op eigenwijsheid of geestelijken hoogmoed of vooroordeel’.

Nieuwerwetsch

In de Gereformeerde Kerken begon in deze tijd wat later de beweging der jongeren is genoemd, met de nodige heisa rond de predikant van Middelburg, J.B. Netelenbos. Schilder hoort niet bij die beweging. Hij is er ook niet erg van onder de indruk. Het lijkt hem, ‘dat er ’n massa van de jongere netelenbossianen zijn, die van zijn eigenlijke bespiegelingen natuurlijk geen woord begrijpen, maar die alleen onthouden, dat onze formulieren en onze D.K.O. achter hun tijd zijn.’

Maar tegelijk signaleert hij wel, ‘dat het niet langer lukt, de menschen vast te houden met een beroep op artikel zooveel van de D.K.O. en met letter zóó en zus van één onzer formulieren.’ Het zal om de inhoud moeten gaan. ‘Heusch, ’t probleem der jongeren is net zoo min een probleem als dat van uw schreiend kindje in de wieg. Wanneer ge er maar eens notitie van neemt: suja, suja, mijn kindje! Maar ja; als we dát niet eens de moeite waard vinden, of zelfs verkeerd, wijl nieuwerwetsch en dus uit den booze achten, dán…’

Stuk voor stuk zijn dit óók actuele zaken. En we gaan in onze eigen situatie niet werkelijk verder komen als er ook vandaag geen dominees en gemeenteleden tegen de oppervlakkigheid opstaan.

Het zou mij niet verbazen als de jonge dominee Klaas Schilder na honderd jaar actueler blijkt te zijn dan de oudere hoogleraar.