Genadebesef omringt schuldbelijdenis

Preek over Psalm 32

orde morgendienst
welkom
zingen: Opwekking 364
zingen: Opwekking 474
stil gebed
votum en groet
zingen: Liedboek 175,1.3
gebed
Schriftlezing Psalm 32
preek over Psalm 32
zingen: Psalm 32,1.3
lezen 1 Johannes 1:5-2:14
zingen: Opwekking 642
gebed
mededelingen
inzameling gaven
zingen: Opwekking 242
zegen

[dia 1] De meeste mensen kennen de opluchting wel van opbiechten wat je hebt gedaan. Je wist dat het niet goed was wat je gedaan had. Maar je durfde of wilde het eerst niet toegeven. Als je het dan toch uitspreekt is er een pak van je hart. Met dat je het gezegd hebt ben je er toch al een beetje van af. Alles beter dan ermee rondlopen. Dat wisten we als kleine kinderen al: het lucht op om tegen je moeder te zeggen dat jij het speelgoed van je broertje expres kapot gemaakt hebt, of dat jij dat geld gestolen hebt. Maar het blijft als we ouder worden, in kleine en grote dingen. Het lucht op om je in het buitenland verstopte geld te kunnen opgeven, om te bekennen dat je verslaafd bent aan internet-porno, om tegen iemand te kunnen zèggen dat je hem ten onrechte gekwetst hebt.

Toch merk je, bij de laatste voorbeelden al, dat je niet zomaar bij iedereen te biecht gaat. Hoe ingrijpender het kwaad is waar het om gaat, des te meer is het belangrijk aan wie je het belijdt. Het is niet voor niets dat mensen uiterst moeilijk in het openbaar schuld belijden. Het grote publiek is sowieso niet te vertrouwen. En als de ander niet te vertrouwen is kijk je wel linker uit. Stel je voor dat alles wat je zegt vervolgens tegen je gebruikt wordt, of dat het binnen de kortste keren op straat ligt. Daarom hebben in de kerk ambtsdragers, en bij ons ook de bezoekers, geheimhoudingsplicht, laten we zeggen biechtgeheim.

Die geheimhouding is er trouwens nog om een andere reden. Je belijdt je schuld omdat je er echt van af wilt, omdat je vergeven wilt worden, je gaat ter biecht om weer vrij verder te kunnen. Hoe dichter het kwaad bij je eigen hart ligt, des te meer is het belangrijk dat degene aan wie je het vertelt je goed gezind is, je vergeven wíl. Aan je geliefden iets opbiechten is daarom vaak makkelijker dan aan vreemden. Het is in ieder geval heel moeilijk op te biechten wat je gedaan hebt bij iemand die een hekel aan je heeft en die je graag zal nadragen wat er gebeurd is. Nu, in de kerk zijn ambtsdragers er namens God, de God die vergeven wil en het kwaad wegdoen, zo ver als Oost van West is. Als ik namens God tegen iemand mag zeggen: je zonden zijn je vergeven, dan moet ik er van uit gaan dat ze niet meer bestaan. Geen woord er meer over dus.

Nu trouwens ook niet verder over schuld belijden tussen mensen, hoe belangrijk dat ook is. Ik merkte vorige week ’s middags in de gesprekken hoe makkelijk we ons dan richten op anderen die ons iets hebben aangedaan en die wij te vergeven hebben. Dat is niet de bedoeling. Ik wil het juist over onszelf hebben zoals wij als daders tegenover God staan. Wij zijn de mensen die vergeven moeten worden, die onze schuld te belijden hebben.

[dia 2] Maar dit punt van overeenkomst is er wel: weten dat God zo is, dat hij te vertrouwen is en je goed gezind, dat hij je vergeven wil, radicaal en compleet, genadebesef dus, dat wil aan iedere belijdenis van schuld tegenover God vooraf gaan. Daarom begint Psalm 32 ook zo als ze begint. Gelukkig de mens van wie de ontrouw wordt vergeven, de zonden bedekt, de schuld niet geteld. Dat betekent niet: mazzel heb je als het je mag komen staan te gebeuren dat God je schuld wil vergeven, maar zeker is dat niet. Net als heel het Oude Testament gaat ook deze psalm ervan uit dàt God inderdaad en metterdaad wil vergeven. Zo heeft de Heer zich bekend gemaakt: hij is een God die liefdevol is en genadig, geduldig, trouw en waarachtig, die duizenden geslachten zijn liefde bewijst, die schuld, misdaad en zonde vergeeft, maar niet alles ongestraft laat (Exodus 34). Er is reden voor schuldbelijdenis: God laat niet alles ongestraft, loopt er niet overheen of langs. Maar hij is liefdevol en genadig en vergeeft schuld, misdaad en zonde. Dat besef van Gods genade geeft ruimte voor echte schuldbelijdenis.

Echt schuld belijden betekent dat ik zeg: Heer, wat ik gedaan heb hoort bij mij, ik ben er verantwoordelijk voor, maar ik zie nu in: het paste mij niet en het past niet bij mij, ik ga er tenslotte dood aan, ik wil het loslaten, ik wil er echt van af. Schuld belijd je als verantwoordelijke dader, niet als slachtoffer, of  tegenstribbelend omdat er zoveel verzachtende omstandigheden waren. Spijt is niet genoeg, berouw hoort er bij: verdriet omdat jij slecht hebt gehandeld. Er mag van je verwacht worden dat je dat ook laat zien in je daden. Dat kon in Israël destijds door een offer te brengen. Die offers waren geen middel om het weer goed te maken met God, maar uitdrukking van een gebroken hart. Zonder dat gebroken hart waren offers zinloos, zegt een andere psalm, Psalm 51. In Psalm 32 kunnen over dan ook rustig wegblijven: het gaat om echt schuld belijden.

Schuld belijden tegenover de God die liefdevol is en genadig, geduldig, trouw en waarachtig, vergevend de geslachten door krijgt dan de kleur van: Heer, doe mij niet naar wie ik ben, maar naar wie u bent. Ik ben dader, wat ik gedaan heb hoort bij mij, maar het past niet bij mij. Maar u bent de God die wil vergeven in uw trouw en uw liefde. Hoor dan zo naar mij, om wie u bent. Dat zit trouwens nog helemaal opgesloten in ons bidden als we dat doen ‘in Jezus’ naam’. Dat betekent niet zoiets als: Jezus heeft vergeving voor ons verdiend, geef het mij dan ook om hem. Het gaat er juist om dat in Jezus helemaal uitkomt wie God is, niet maar in woorden op de berg Sinaï bij Mozes, maar metterdaad, in leven en sterven. Het betekent nog steeds: Heer, doe mij niet naar wie ik ben, maar naar wie u bent. Ik klem mij vast aan Jezus, want ik ben slecht geweest, maar u bent zoals hij. Ontferm u over mij.

[dia 3] Spreek dat eerlijk uit en God blijkt zo te zijn: hij vergeeft. Ik zei: ‘Ik beken de Heer mijn ontrouw’ — en u vergaf mij mijn zonde, mijn schuld. Tussen ‘ik beken’ en ‘u vergaf’ staat een gedachtestreepje. Echt een gedachte-streepje: mirakels, u vergeeft! Onverdiend, alleen maar omdat God zo goed is, wonderlijk. Maar ook niet meer dan een gedachtestreepje: God doet niet moeilijk, hij zegt niet: ga jij eerst maar eens flink werken om het goed te maken, dan zal ik wel met m’n hand over m’n hart strijken. Hij vergeeft. Maar laten we toch nog maar even bij dat gedachte-streepje blijven. Want wat betekent vergeven hier?

Veel mensen denken dat vergeven zoiets is als zeggen: goed, laat maar zitten, of: ik vind jou belangrijker dan wat je gedaan hebt, dus ik wil met jou verder en laat achter me wat je gedaan hebt. Maar daar gaat het hier bepaald niet om. Je kunt het woord dat de psalm hier gebruikt wel vertalen met vergeven, maar op de achtergrond speelt dan altijd de diepere betekenis mee van: dragen. Moet je eens proberen: Gelukkig de mens van wie de ontrouw wordt gedragen. Ik bekende mijn schuld en u droeg mijn zonde, mijn schuld. Dan denk je als christen meteen aan Jezus: hij droeg mijn zonde, mijn schuld. En dat is terecht. Maar het is niets nieuws in de bijbel. Als God mij vergeeft zegt hij: jij hoeft de last van jouw verantwoordelijkheid voor je misdaden niet meer te dragen. Ik wil dat graag voor je doen. Als ik tegen deze God zeg: Heer, wat ik gedaan heb hoort bij mij, ik heb het zelf gedaan, maar het past niet bij mij, ik ga er dood aan — dan zegt God: inderdaad, dit past niet bij jou, geef het maar aan mij, ik wil het dragen, bedekken, uitwissen, al moet ik er zelf dood aan gaan.

En God stuurt ons weer de goede weg op: ga in vrede, ik wijs je de weg. De psalm geeft van God door: Ik geef inzicht en wijs de weg die je moet gaan. Ik geef raad, op jou rust mijn oog. Maar wees niet redeloos als paarden of ezels die met bit en toom bedwongen worden. Weer is het moeilijk om dan niet aan Jezus te denken, de Zoon die volstrekt op zijn Vader lijkt. Tegen het zielige hoopje mens dat die vrouw die op overspel betrapt is nog is, zegt hij: ook is veroordeel je niet, ik vergeef je, ga maar naar huis, en zondig vanaf nu niet meer. Laat het tot je doordringen en je beseft des te meer wat genade is. Nooit alleen maar van je verleden afkomen, dat ook, wonderlijk ook, maar altijd ook weer op de goede weg gezet worden. Gods genade vertrouwt jou je leven weer opnieuw toe. Hij geeft inzicht en goede raad, wijst je de weg en gaat met je mee: op jou rust mijn oog. Gods genade zegt altijd weer: Leef in vrijheid en verantwoordelijkheid. Je kunt het, probeer maar.

[dia 4] Goed, even terug in de psalm dan. De eerste regels bezingen dat God wil vergeven, wil dragen, wil bedekken en uitwissen. Maar dan volgt de regel: als in zijn geest geen spoor van bedrog is. Voor je het weet maakt dat alles toch weer eng. Moet ik dan eerst volkomen integer zijn, vóór God wil vergeven? Maar kan ik dat überhaupt wel zijn, volkomen integer, zonder bijbedoelingen en verborgenheden? Laat ik het dan eens anders weergeven, dan duikt er gelijk meer op. Schuldbelijdenis werkt niet als je dubbelhartig bent, dat wil zeggen als je zegt: ik heb dit gedaan, het hoort bij mij als mijn daad, het past niet bij mij, maar ik wil het niet loslaten, ik wil het niet overdragen, ik wil ermee door gaan. Je bidden werkt trouwens helemaal niet als je dubbelhartig bent. Dat zegt eeuwen later Jakobus in zijn brief in een andere gevreesde uitspraak: als je twijfelt moet je niet denken dat je iets van de Heer zult krijgen. Daar gaat het ook niet om twijfel, maar om dubbelhartigheid: iets willen, maar het tegelijk ook niet willen. Bidden om wijsheid, maar intussen hard je eigen gang gaan. Dat is dubbelhartigheid. Je veroordeelt jezelf ermee.

Dat is intussen wat Psalm 32 zelf ook beschrijft. De dichter geeft aan dat in zijn geest eerst bedrog was, dat hij wel dacht: het past niet bij mij, maar ik geef het niet toe, laat het niet los. Ik laat er zelfs niets óver los, ik zwijg. God beschuldigt dan niet eens. Beschuldigen wil zeggen dat je tegen iemand zegt: dit past wel niet bij je, maar het hoort wel bij je. Ik spijker je vast op wat je gedaan hebt, je bent ook wat je deed. God blijkt te zeggen: je hebt gelijk, dit past jou niet, maar je wilt kennelijk dat het bij jou hoort. Dan moet je er ook maar mee leven. En dat sloopt. Niet alleen omdat je geestelijk van alles last krijgt wat je wegstopt en ontkent. Probeer maar eens te leven met een slecht geheim. Het blokkeert je in van alles dat bij echt leven hoort: openheid, eerlijkheid, echt contact met andere mensen. Ook niet alleen omdat lichaam en ziel wel zo in elkaar verweven zijn dat je ziek kunt worden van wat je steeds maar ontkent, terwijl het er onmiskenbaar is. Niet alleen stress van drukte kan je laten verkrampen en allerlei pijn geven, ook stress van een slecht geweten. Maar tenslotte ook omdat kwaad soms zich direct uitbetaalt in ziekte en pijn. Niet alleen de verwoeste lever van de dronkaard is daar getuige van. Als je wel vergeving wilt, maar tegelijk ook niet, als je wel wilt bekennen, maar tegelijk wilt doorgaan, dan blokkeer je alles, ook Gods vergeving. In de combinatie van twee verzen uit Psalm 32: je moet ophouden met zelf je schuld toe te dekken, voordat God je schuld kan bedekken.

[dia 5] Met de dichter van de Psalm zou ik willen zeggen: doe dat dan ook, herpak je en belijd oprecht van hart wat je gedaan hebt, of nagelaten. Oprecht van hart is juist het omgekeerde van dubbelhartig, van bedrog in je geest hebben. Eerlijk zeggen, niet alleen dat je verantwoordelijk bent voor je leven, dat je gedaan hebt wat niet bij je past, maar ook eerlijk zeggen dat je er van af wilt, dat je er los van wilt komen. Misschien lukt het je niet, of niet helemaal, dat is van minder belang. Het gaat er om dat je het eerlijk wilt. Als je in jezelf een zonde vindt, bid dan tot de Heer, en wees eerlijk. Dan blijkt God nog steeds te zijn wie hij is: hij vergeeft en draagt ook jouw dubbelhartigheid weg. Na je schuldbelijdenis blijkt er weer, telkens weer Gods genade te zijn, een bron van diepe vreugde: wie op de Heer vertrouwt wordt met liefde omringd. Zing het uit, allen die oprecht zijn van hart.

Vóór je belijdenis van schuld was er Gods genade: hij is te vertrouwen, hij wil je het goede geven en je vergeven. Hij is de God die is wie hij is: de God die liefdevol is en genadig, geduldig, trouw en waarachtig, die duizenden geslachten zijn liefde bewijst, die schuld, misdaad en zonde vergeeft, maar niet alles ongestraft laat. Ná je belijdenis van schuld is er weer Gods genade: hij draagt zelf jouw verantwoordelijkheid, hij draagt jouw zonde, hij draagt jouw schuld, en zet jouw weer vrij op de goede weg. Als je het niet maar gezegd wilt hebben, maar zien, kijk naar Jezus. Zo is God. Genoeg reden om voor hem te zingen.

gehouden in: Amsterdam-ZW, 11 juli 2010

Keynote

Opbiechten wat je gedaan hebt lucht op,
maar je doet het niet zomaar bij iedereen.
De ander moet te vertrouwen zijn
en je ten diepste goed gezind, bereid je te vergeven.

Weten dat God zó is gaat aan schuldbelijdenis vooraf.
Je kunt dan zeggen: wat ik gedaan heb hoort bij mij,
maar het past niet bij mij, ik wil ervan af.
Doe met mij niet naar wie ik ben maar naar wie U bent.

En God blijkt zo te zijn: hij vergeeft. Dat wil zeggen:
hij zegt: dit past niet bij jou, geef het maar aan mij,
ik wil het dragen, bedekken en uitwissen.
Ga in vrede, ik wijs je de goede weg.

Dit werkt alleen niet als je dubbelhartig bent, zegt:
dit past niet bij mij, maar ik wil het niet loslaten.
Dan zegt God: dit past jou niet, maar het hoort bij jou.
Je moet er dus ook maar mee leven/aan doodgaan.

Maar als je je herpakt en oprecht van hart belijdt
blijkt God nog steeds te zijn wie hij is: hij vergeeft,
hij draagt ook jouw dubbelhartigheid weg.
Des te meer kun je zingen: ik word met liefde omringd.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *