Omzien in verwondering

Preek over zondag 52 (bc) Heidelbergse Catechismus

orde middagdienst
votum en groet
zingen: Psalm 115,1.5
gebed
Schriftlezing 2 Timoteüs 2
preek over Zondag 52bc
zingen: NGK 139,1.6
geloofsbelijdenis
zingen: Psalm 116,1
gebed
inzameling gaven
zingen: Psalm 115,6-8
zegen

Dat is nu mooi om samen het jaar mee af te sluiten: met het ‘Onze Vader’ en met de afsluiting daarvan. Het is mooi om bij de wisseling van de wacht van het jaar voor God te mogen belijden: Want van U is het koninkrijk en de kracht en de heerlijkheid, Amen! Het geeft iets eigens, iets wonderlijks aan zo’n jaarwisseling.

Het viel me dezer dagen op de radio op hoeveel programma’s er gewijd waren aan het omzien in wrok, of het vooruitzien met goede voornemens, het omzien in spijt of het vooruitzien met verlangens. Ik weet natuurlijk niet hoe dat allemaal op televisie aan de orde is gesteld, maar vermoed dat het niet veel beter zal zijn geweest.

Niet veel beter, want al dat terug schouwen en vooruit beschouwen heeft zo iets fantastisch machteloos. Het roept bij mij het beeld op van zo’n klein kind, net een jaar, dat met grote ogen van verbazing op het strand het zand tussen z’n vingers door laat glijden. Daar gaat de tijd. Hebben we er enige grip op? Welnee.

En dan mogen wij hier vanavond terugzien, voor ons zelf en met elkaar op een voorbij jaar. En bij alles wat bij ons boven komt mogen wij ons te binnen brengen: want van U is het koninkrijk en de kracht en de heerlijkheid tot in eeuwigheid. Amen.

Geeft dat ons meer grip op ons leven, meer grip op de tijd? Ach nee. Maar het geeft ons wel een heel ander beeld van de tijd en van wat ons overkomt. Wie de mensen om zich heen bezig ziet met overleven op het strand van de tijd, waar ze aangespoeld zijn, en waar heel de grond onder hun voeten niet anders is dan door de golven willekeurig heen en weer gerolde zand­korrels, die mag zich hier geplaatst weten op een weg naar een eeuwig koninkrijk. En op die weg heerst geen toeval, maar heerst ‘Onze Vader, die in de hemelen woont’. En Hij is geen machteloze oude man, maar de Heerser tot in alle eeuwigheden. En Hij is geen onbetrouwbaar en willekeurig tiran, maar de God die trouw blijft, zelfs als wij ontrouw zijn.

Daarin zit een grote reden tot verwondering, tot een omzien èn een vooruit zien in verwondering. Juist omdat wij in onze God en Vader een sterk en heerlijk koning hebben, juist daarom mag ieder christen leven in hoop, in verwonderde hoop. Omzien in verwondering, laten we dat vanavond op oudejaarsavond eens even wat uitwerken. Want bij onze God hoort iets heel bijzonders, wat je bij niemand anders ook maar vinden kunt. En zondag 52 zet ons op dat spoor.

Voor de meeste mensen, die min of meer gewoon in het leven staan, is het verleden iets dat voorbij is. De toekomst, daar staande de velden van verlangen in knop en botten plannen en verwachtingen uit. Het heden, het heden is de tijd van de oogst, waarin je er wat van maken moet. Anders is het voorbij. Want het verleden is op zijn best te tijd van de kale, afgemaaide akkers. Op zijn best, want dat betekent dat je een rijke oogst in het heden hebt gehad. En hoe vaak kijk je niet terug op een door noodweer verwoeste akker, waar de verlangens en de verwachtingen platgeslagen liggen, doods en onvruchtbaar, onbereikbaar nu.

Want het verleden is voorbij. Het verleden ligt voor ons, mensen, zomaar in de sfeer van de dood, net zo onbereikbaar, net zo onvruchtbaar. We verwachten er niets meer van. Wij verwachten dingen van de toekomst, nieu­we kansen, nieuw geluk, en in het heden moeten we dat alles plukken. Anders is ook dat weer voorbij.

Toch zouden we daarmee dat verleden, ook het verleden van het afgelopen jaar onrecht aandoen, beter: we zouden er God onrecht mee aandoen. Want ook 1997 was toch voor ons, persoonlijk en samen als gemeente, een jaar van gebed? Of niet soms? Een jaar van samen door het leven trekken met onze God? Of niet soms? En ook iedere dag van 1997 was een dag waarop Hij Koning was, in kracht en heerlijkheid, of niet soms? En daarom 1997 was toch ook een jaar, waarin God onze gebeden veel stelliger verhoord heeft dan wij in ons hart voelen dat wij dat van Hem begeren?

Kijk, als we daar nu eens op letten, dan leren we op een nieuwe manier te kijken naar wat voorbij is. Niet als iets dat definitief over is, afgesloten, voorbij, eigenlijk dood en onvruchtbaar. Maar als iets dat vol is van het leven van de God die onze gebeden veel zekerder verhoort dan wij dat maar wensen kunnen.

Laten we eens kijken. Eindeloos vaak hebben we het afgelopen jaar gebeden om de vergeving van onze zonden. Voor onszelf, samen. En laat ik er nu maar van uit gaan dat het geen formule was, die we uitspraken alleen maar omdat we dat zo geleerd hebben, maar een werkelijk gebed om werkelijke vergeving voor werkelijke zonden. Doet u die zelfde zonden vandaag de dag nog net zo gemakkelijk als vorig jaar? Was de vergeving die God belooft voor u alleen maar een legitimatie om gewoon door te gaan met het kwaad omdat er toch wel vergeving voor is? Dan is het de hoogste tijd om eens op een christelijke manier terug te kijken op uw leven. En onder de indruk te raken van de diepe werkelijkheid van vergeving van ons kwaad. Het kan niet anders of daar komt tegelijk veel meer in mee dan vergeving sec, dan nu weer met een schone lei verder gaan (die meteen weer vol gekliederd kan worden).

En als u die zelfde zonde nu niet meer zo gemakkelijk doet als vorig jaar – nu, dan ziet u meteen in uw leven al dat de Here God ons verleden een extra kracht geeft in ons leven. Hij laat ons leren, Hij vormt ons, Hij is met ons bezig. Soms jaren na dato kan het plotseling tot ons door dringen: ja, dát was het, dát wilde God mij duidelijk maken. En plotseling staat daar, als uit de as van het verleden herrezen, een prachtige bloem van de verhoring van onze gebeden. Wij hadden er al niet meer op gerekend. En toch.

Wie terugkijkt op zo’n jaar als dit en dat doet in het geloof aan onze Vader in de hemel, de sterke en heerlijke Koning, die leert daar op letten. Misschien was het een jaar van succes en kracht. Is daar nu alles mee gezegd? Hebben wij niet ook gebeden om op een goede manier met succes en kracht te leren omgaan? Om niet hoogmoedig te worden, niet egoïstisch? En wat heeft God met dat gebed gedaan?

Misschien was het een jaar van oud worden en aftakeling. Maar ook daar is toch alles niet mee gezegd? Was het niet ook een jaar van verhoring van ons bidden om innerlijke vernieuwing, een jaar van verdieping van geloof en geloofsvertrouwen, een jaar dat reikt tot op vandaag?

Misschien was het een jaar dat in het teken stond van ziekte, van angst en onzekerheid. Een jaar waarvan we blij zijn dat we het afsluiten kunnen, en waaruit we vluchten naar het nieuwe jaar, in hoop op genezing en verwachting van bevrijding. Maar laten we eerst nog eens kijken: was het niet ook een jaar van verhoring van zo veel gebeden om steun en kracht, een jaar waar­in God ons telkens en telkens weer rust geven wilde? Kijk daar eens naar om, en verwonder je over Gods activiteit.

We kijken vanavond terug, allemaal, en onwillekeurig. Maar zoals we hier bij elkaar zijn in het geloof in onze Vader in de hemel, hoeven we dat niet te doen in mach­teloze berusting, of in machteloze woede, of in even machteloze en oppervlakkige blijdschap, maar mogen we het doen in eerbiedige verwondering. Onze God is een eeuwig Koning. Het hele jaar lang hebben we het gebeden: van U is het koninkrijk en de kracht en de heerlijkheid tot in eeuwigheid. Amen. Van U is het koninkrijk, dag in dag uit.

Er zijn menselijke koningen geweest die zichzelf de titel hebben aangematigd van koning te zijn in een rijk waar­in de zon niet onder gaat. Het was maar een flauwe overdrijving. En ze zijn dan ook al lang allemaal dood en begraven. Er is maar één Koning in wiens rijk inderdaad de zon nooit onder gaat, en dat is de Here God zelf. Als over ons gisteren, over ons vorige jaar, de zon is onder gegaan, dan ligt het voor Hem nog onder de stralende glans van zijn nabijheid. Hij is er nog steeds aan het werk, bezig met de verhoring van onze gebeden.

Daar is iets heel wonderlijks, iets heel vreemds voor ons in. We kunnen het nauwelijks geloven. Wij kijken terug op een verleden dat ons ontglipt is. En als we pessimistisch zijn, dan buigen we ons hoofd en bedenken: het was niet veel, allemaal besmet met zonde, gemengd met egoïsme en slechte motieven. Ja, maar als je dan terugkijkt in geloof, met ogen die gescherpt zijn door wat de Here Jezus ons leert bidden, dan zie je achter je God bezig. Hij ruimt op, Hij ordent, Hij haalt de stenen uit de akker, Hij vergeeft, Hij geneest, – en kijk, daar staan weer bloemen, en daar groeit koren. Wat wij nooit hadden verwacht, het blijkt er toch te zijn. Pas als de adem van de Here over ons verleden is gegaan blijkt wat het werkelijk is.

Ook als we optimistisch zijn, en ons oprichten: nou, dat heb ik toch in ieder geval bereikt, dát was goed. Ook dan zien we achter ons God bezig. Hij snoeit, Hij wiedt, Hij bindt de planten op in Christus Jezus onze Heer, – en kijk, daar staan nog heel andere bloemen, en die ene, die wij zo mooi vonden, die blijkt toch onkruid. Pas als de adem van de Here over ons verleden is gegaan blijkt wat het werkelijk is.

Waarom? Is dat omdat wij zo slecht zijn in het inschatten van hoe wij er werkelijk aan toe zijn, zo slecht in het evalueren van wat wij werkelijk gedaan hebben? Ach nee, het is alleen maar omdat wij deze wonderlijke God als Koning hebben in Christus Jezus, onze Heer. Dag in dag uit, ook alle dagen van het afgelopen jaar, en alle dagen van het komende jaar. Hij is al in ons heden bezig, en als voor ons de zon onder gegaan is en de dag voorbij, het jaar voorbij, dan is Hij nog bezig. Wonderlijk, moet je nou typisch God voor zijn.

Laten we zo terugzien, omzien in verwondering. Verwondering niet over onszelf, want dat stelde niet zoveel voor. Verwondering over God. Want van Hem is het koninkrijk en de kracht en de heerlijkheid tot in eeuwigheid. Amen.

gehouden in: Loenen-Abcoude, 31 december 1997

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *