Negentiende maandag door het jaar – Metten

korte stilte

℣ Heer, open mijn lippen,
℟ en mijn mond zal uw lof verkondigen.
℣ God, kom mij te hulp,
℟ Heer, haast u mij te helpen.

Eer aan de Vader en de Zoon en de heilige Geest,
zoals het was in het begin en nu en altijd
en in de eeuwen der eeuwen. Amen. Halleluja.

uitnodiging

Kom, laten wij jubelen voor de HEER.

psalm bij de uitnodiging: Psalm 95 — Uitnodiging om God te loven
Spreekt elkaar moed in, elke dag, zolang het ‘heden’ duurt (Heb. 3:13).

Kom, laten wij jubelen voor de HEER,
juichen voor onze rots, onze redding.
Laten wij hem naderen met een loflied,
hem toejuichen met gezang.

Kom, laten wij jubelen voor de HEER.

De HEER is een machtige God,
een machtige koning, boven alle goden verheven.
Hij houdt in zijn hand de diepten der aarde,
de toppen van de bergen behoren hem toe.

Kom, laten wij jubelen voor de HEER.

Van hem is de zee, door hem gemaakt,
en ook het droge, door zijn handen gevormd.
Ga binnen, laten wij buigen in aanbidding,
knielen voor de HEER, onze maker.
Ja, hij is onze God
en wij zijn het volk dat hij hoedt,
de kudde door zijn hand geleid.

Kom, laten wij jubelen voor de HEER.

Luister vandaag naar zijn stem:
‘Wees niet koppig als bij Meriba,
als die dag bij Massa, in de woestijn,
toen jullie voorouders mij op de proef stelden,
mij tartten, al hadden ze mijn daden gezien.’

Kom, laten wij jubelen voor de HEER.

‘Veertig jaar voelde ik weerzin tegen hen.
Ik zei: “Het is een stuurloos volk
dat mijn wegen niet wil kennen.”
En ik zwoer in mijn woede:
“Nooit gaan zij mijn rustplaats binnen!”’

Kom, laten wij jubelen voor de HEER.

Eer aan de Vader en de Zoon en de heilige Geest,
zoals het was in het begin en nu en altijd
en in de eeuwen der eeuwen. Amen. Halleluja.

Kom, laten wij jubelen voor de HEER.

hymne: Somno refectis artubus

Gesterkt, vervuld met nieuwe kracht
verrijzen wij uit slaap en nacht
en zingen, Vader, tot uw eer
en bidden U: wees bij ons, Heer.

Ons eerste lied zij U gewijd,
ons hart ga vurig naar U uit,
Wees, Heilige, ons eerst begin,
dan gaan wij trouw de arbeid in.

Zoals voor ’t grote zonnelicht
de nacht van kwaad en duister zwicht,
zo worde wat ons ’s nachts benart
in ’t licht verdreven uit ons hart.

Wij bidden dat U met ons gaat.
Snijd uit ons weg al wat ons schaadt.
Te allen tijd brengt dan, o Heer,
het koor der zingenden U eer.

Getrouwe Vader, zie ons aan,
wees, Zoon van God, met ons begaan,
vertroost ons, Geest, in deze tijd,
U die regeert in eeuwigheid.

eerste antifoon

Wie doet wat goed is
mag wonen op uw heilige berg.

eerste psalm: Psalm 15 — Wie is waardig voor Gods aanschijn te staan?
U staat voor de Sionsberg, voor de stad van de levende God (Heb. 12:12).

HEER, wie mag gast zijn in uw tent,
wie mag wonen op uw heilige berg?

Wie de volmaakte weg gaat en doet wat goed is,
wie oprecht de waarheid spreekt.
Hij doet aan lasterpraat niet mee,
hij benadeelt een ander niet
en drijft niet de spot met zijn naaste.

Hij veracht wie geen achting waard is,
maar eert wie ontzag heeft voor de HEER.
Zijn eed breekt hij niet, al brengt het hem nadeel,
voor een lening vraagt hij geen rente,
hij verraadt geen onschuldigen voor geld.

Wie zo doet, komt nooit ten val.

Eer aan de Vader en de Zoon en de heilige Geest,
zoals het was in het begin en nu en altijd
en in de eeuwen der eeuwen. Amen.

eerste antifoon

Wie doet wat goed is
mag wonen op uw heilige berg.

tweede antifoon

Wil mij horen, God,
luister naar mijn spreken.

tweede psalm: Psalm 17 — Heer, bevrijd mij van de zondaars
Christus heeft tijdens zijn leven op aarde … gesmeekt en gebeden …, en werd verhoord (Heb. 5:7).

Luister, HEER, ik vraag om recht,
luister naar mijn smeken,
hoor mijn gebed –
geen leugen komt over mijn lippen.
Laat van u het oordeel komen,
laat uw oog zien wat juist is.

Bezoekt u mij in de nacht
en beproeft en peilt u mijn hart,
u zult niets in mijn nadeel vinden,
geen kwaad kwam uit mijn mond.

Hoe de mensen ook leven,
ik houd mij aan het woord van uw lippen.
De weg van roof en geweld
heb ik altijd gemeden,
mijn voeten volgden uw spoor,
mijn stappen wankelden niet.

Ik roep tot u om hulp,
want u geeft mij antwoord.
Wil mij horen, God,
luister naar mijn spreken,
toon mij de wonderen van uw trouw.
Wie bij u schuilen redt u
van hun tegenstanders, met uw machtige hand.

Behoed mij als de appel van uw oog,
verberg mij in de schaduw van uw vleugels
voor de goddelozen die mij geweld aandoen,
voor de vijanden die mij naar het leven staan.

Hun hart is gevoelloos en gesloten,
hun mond spreekt hoogmoedige taal.
Ze sluiten mij in waar ik mijn voeten ook zet,
ze houden mij in het oog en hopen op mijn val.
Mijn vijand is een leeuw, belust op prooi,
een roofdier dat zich schuilhoudt.

Sta op, HEER,
ga op hem af en druk hem tegen de grond.
Laat uw zwaard mij bevrijden van de goddelozen,
uw hand, HEER, mij verlossen van die mannen
des doods, die leven voor kortstondig gewin.

Ze mogen hun buik vullen met de straf die hun toekomt,
ze mogen hun kinderen ermee verzadigen,
hun kleinkinderen geven wat ervan overschiet.
Laat mij, recht gedaan, uw gelaat aanschouwen,
bij het ontwaken mij verzadigen aan uw beeld.

Eer aan de Vader en de Zoon en de heilige Geest,
zoals het was in het begin en nu en altijd
en in de eeuwen der eeuwen. Amen.

tweede antifoon

Wil mij horen, God,
luister naar mijn spreken.

derde antifoon

Hoog wil ik u prijzen, HEER,
want u hebt mij gered.

derde psalm: Psalm 30 — Dank voor bevrijding uit doodsgevaar
Na zijn glorievolle verrijzenis zegt Christus dank aan de Vader (Cassiodorus).

Hoog wil ik u prijzen, HEER, want u hebt mij gered
en mijn vijand geen reden gegeven tot vreugde.
HEER, mijn God, ik riep tot u
om hulp en u hebt mij genezen.
HEER, u trok mij uit het dodenrijk omhoog,
ik daalde af in het graf, maar u hield mij in leven.

Zing voor de HEER, allen die hem trouw zijn,
loof zijn heilige naam.
Zijn woede duurt een oogwenk,
zijn liefde een leven lang,
met tranen slapen we ’s avonds in,
’s morgens staan we juichend op.

In mijn overmoed dacht ik:
Nooit zal ik wankelen.
HEER, u had mij lief en ik stond als een machtige berg,
u verborg uw gelaat en ik bezweek van angst.

U, HEER, roep ik aan,
u, Heer, smeek ik om genade.
Wat baat het u als ik sterf,
als ik afdaal in het graf?
Kan het stof u soms loven
en getuigen van uw trouw?

Luister, HEER, en toon uw genade,
HEER, kom mij te hulp.
U hebt mijn klacht veranderd in een dans,
mijn rouwkleed weggenomen, mij in vreugde gehuld.
Mijn ziel zal voor u zingen en niet zwijgen.
HEER, mijn God, u wil ik eeuwig loven.

Eer aan de Vader en de Zoon en de heilige Geest,
zoals het was in het begin en nu en altijd
en in de eeuwen der eeuwen. Amen.

derde antifoon

Hoog wil ik u prijzen, HEER,
want u hebt mij gered.

vers

℣ Zing voor de HEER, allen die hem trouw zijn,
℟ loof zijn heilige naam.

korte stilte

zegen

Moge God het vuur van zijn liefde aansteken in ons hart.

eerste lezing: 2 Makkabeeën 3:1-3

In de tijd dat Onias hogepriester was, heerste er dankzij zijn vroomheid en zijn afkeer van het kwaad volkomen vrede in de heilige stad en werden de voorschriften strikt in acht genomen. Zelfs de koningen hielden de heilige plaats in ere en verhoogden de luister van de tempel met schitterende wijgeschenken. Koning Seleukus van Asia betaalde zelfs uit eigen middelen alle kosten die voor de offerdiensten werden gemaakt.

eerste responsorie

℟ God is voor ons een veilige schuilplaats, een betrouwbare hulp in de nood. Daarom vrezen wij niet, al wankelt de aarde en storten de bergen in het diepst van de zee.
℣ De HEER van de hemelse machten is met ons, onze burcht is de God van Jakob.
℟ God is voor ons een veilige schuilplaats, een betrouwbare hulp in de nood. Daarom vrezen wij niet, al wankelt de aarde en storten de bergen in het diepst van de zee.

tweede lezing: 2 Makkabeeën 3:4-6

Als opzichter van de tempel was een zekere Simon aangesteld, uit de familie van Bilga. Deze Simon kreeg met de hogepriester een meningsverschil over het toezicht op het marktwezen in de stad. Omdat hij van Onias geen gelijk kreeg, wendde hij zich tot Apollonius van Tarsus, de toenmalige gouverneur van Cele-Syrië en Fenicië. Hij vertelde hem dat de schatkamer van de tempel in Jeruzalem gevuld was met onmetelijke rijkdommen, oneindig veel meer dan nodig was om de kosten van de offers te dekken, en dat die dus heel goed aan de koning zouden kunnen toevallen.

tweede responsorie

℟ Groot is de HEER, hem komt alle lof toe in de stad van onze God, op zijn heilige berg – schone hoogte, vreugde van heel de aarde, Sionsberg.
℣ In haar vesting weet men: God is onze burcht.
℟ Groot is de HEER, hem komt alle lof toe in de stad van onze God, op zijn heilige berg – schone hoogte, vreugde van heel de aarde, Sionsberg.

derde lezing: 2 Makkabeeën 3:7-8

Apollonius lichtte de koning tijdens een onderhoud in over de tempelschatten waarvan hij had gehoord, en de koning belastte de rijkskanselier Heliodorus met de opdracht om op deze rijkdommen beslag te leggen. Heliodorus ging onmiddellijk op reis, zogenaamd om een inspectiereis te maken langs de steden in Cele-Syrië en Fenicië, maar in feite om de wens van de koning ten uitvoer te brengen.

derde responsorie

℟ Heer, onze vijanden hebben hun afgoden plechtig gezworen dat zij wie u loven de mond zullen snoeren en de glans van uw tempel en uw altaar doven.
℣ Ze willen de mond van de heidense volken openen, opdat die hun waangoden loven en voor altijd eer bewijzen aan een koning die sterfelijk is.
℟ Heer, onze vijanden hebben hun afgoden plechtig gezworen dat zij wie u loven de mond zullen snoeren en de glans van uw tempel en uw altaar doven.
℣ Eer aan de Vader en de Zoon en de heilige Geest,
zoals het was in het begin en nu en altijd
en in de eeuwen der eeuwen. Amen.
℟ Heer, onze vijanden hebben hun afgoden plechtig gezworen dat zij wie u loven de mond zullen snoeren en de glans van uw tempel en uw altaar doven.

slotgebeden

℣ Heer, ontferm u over ons.
℟ Christus, ontferm u over ons.
℣ Heer, ontferm u over ons.

℣ HEER, hoor mijn gebed,
℟ laat mijn hulpkreet u bereiken.

korte stilte

God heeft de mensen op de wereld geplaatst om eensgezind hun werk te verrichten tot eer van zijn naam. Bidden wij tot hem: Heer, geef dat wij uw naam verheerlijken.
Geprezen bent u, Schepper van al wat bestaat; u hebt ons de goederen van deze aarde toevertrouwd, en u houdt ons in leven.
Wees met ons bij het werk van deze dag; leer ons uw wil te volbrengen.
Laat ons werk aan anderen ten goede komen; laat ons met en voor hen bouwen aan een betere wereld.
Geef ons en allen die wij vandaag ontmoeten, vrede en blijmoedigheid.

Ik bid u, Heer, …

… Onze Vader in de hemel,
laat uw naam geheiligd worden,
laat uw koninkrijk komen
en uw wil gedaan worden
op aarde zoals in de hemel.
Geef ons vandaag het brood
dat wij nodig hebben.
Vergeef ons onze schulden,
zoals ook wij hebben vergeven
wie ons iets schuldig was.
En breng ons niet in beproeving,
maar red ons uit de greep van het kwaad.
Want aan u behoort het koningschap,
de macht en de majesteit tot in eeuwigheid. Amen.