De preek als gemengd genre

Wat observaties rond preken voor het predikantencongres 2008

Inleiding

Eén van de leuke kanten van de overgang naar een andere gemeente is, dat je weer eens gedwongen wordt je werk tegen het licht te houden. Dat is des te sterker in een gemeente als die van Amsterdam-ZW, waar niets vanzelfsprekend is en alles beargumenteerd moet worden. Veel is er bovendien gewoon anders dan vanouds. Eind 2006 vond ik mezelf ’s zondags terug op een open podium, voor een groep mensen die in meerderheid een inspirerend verhaal van me verwachtte. Heel de opzet van de diensten cirkelde erom dat mensen gestimuleerd wilden worden hun christenleven te leiden in het grote en fantastische Amsterdam. Alles moest ook nog aansprekend zijn voor niet-christelijke vrienden en collega’s, en liefst van enige diepgang voorzien. Het heeft even geduurd voor tot me doordrong dat dit ook wel eens zou kunnen betekenen dat er andere genres preken van me verwacht werden dan ik al in huis had. Sinds die gedachte er is vind ik haar in toenemende mate verhelderend. Vandaar dat ik haar ook met jullie wil delen.

Met het genre van een preek bedoel ik het geheel van doelstelling, retorische vormgeving, taalregister en spreekwijze, dat de preek een eigen onderscheiden karakter geeft ten opzichte van andere preken. De doelstelling van een preek geeft antwoord op de vraag wat je bij je hoorders wilt bereiken, wat een goede en bedoelde reactie op die preek zou zijn. Bij retorische vormgeving kun je denken aan de structuur-opbouw van je preek, de thema-en-verdeling vorm, die van een moves-structuur, een spiraal-opbouw rond een refrein-zin of een vraag, en dergelijke. Het taalregister duidt op de soort taal die je gebruikt: beschrijvend, aanduidend, evocatief, beeldend, of nog weer anders. Bij de spreekwijze denk ik aan tempo, toon, volume en dergelijke van je spreken tijdens de preek. Je kunt er ook je houding bij betrekken. Ik ga ervan uit dat al deze dingen op elkaar afgestemd zijn, bij een gelukte preek samen één geheel vormen. Dat geheel duid ik aan als het genre van een preek.

Ik ga in het vervolg een paar uitgesproken genres bij langs die ik ben tegengekomen, dan maak ik wat algemene opmerkingen over onze zelfreflectie op ons preekwerk en sluit af met wat losse opmerkingen. De genres die ik noem behandel ik ideaaltypisch. Ik denk niet dat ze vaak zuiver voorkomen. Ik denk ook niet dat dit alle mogelijke genres zijn (zelfs niet alle goede…). Maar aan de hand van deze voorbeelden wordt het voordeel van deze insteek allicht duidelijker. Ik volg voor het gemak mijn eigen biografische chronologie.

Het didactisch genre

Het eerste is daarom het didactisch genre, de preek waarvan het geheel van doelstelling, retorische vormgeving, taalregister en spreekwijze erop gericht is dat de hoorders iets leren. Dat is het genre waar de preekcolleges in Kampen in onze tijd zich op concentreerden.

Over die preekcolleges ben ik tamelijk dubbel. Ik hoorde bij de laatste lichtingen studenten die deze colleges van C. Trimp kregen. Wat je daar vooral meekreeg was een grondige exegetisch-dogmatische oriëntatie voor je preken. Een systematisch-theologisch gecontroleerde uitvoerige uitleg van de tekst vormde het hart van alles. De grote predikers destijds in de kerken waar ik vooral kwam (Voorburg, Kampen) stonden daar trouwens ook voor. Ik noem — en eer — maar even Ad Kooij, Jo Verkade, Jaap en Barend Kamphuis, Tonnis Dekker. Uiteindelijk waren zij het die me de drempel naar het predikantschap over getrokken hebben. Die concentratie op de systematisch verwerkte boodschap van de tekst is me tamelijk diep in de ziel gezonken, merk ik met de jaren meer. Bij mijn intrede wenste een broeder me namens de classis toe dat mijn preken ook verder altijd gestempeld mochten zijn door mijn initialen (WvdS): Woord van de Schrift. Dat ik dat nog weet, zegt iets. In ieder geval kan ik tot op vandaag preken moeilijk verdragen waarbij je niet bepaald een duikbril nodig hebt om de theologisch-exegetische diepgang te peilen.

Aan de andere kant: waar het exegetisch-dogmatisch hart na het lezen van de tekst vol van is, daar kan de mond op verschillende manieren van overlopen. Over die verschillende manieren leerden wij in Kampen effectief niets. De enige vorm die aandacht kreeg was die van de preek met thema en verdeling. Retorisch gezien is dat een uitgesproken en tamelijk gedateerde onderwijs-vorm: de preek als leer-rede. Achteraf gezien: het enige genre waar wij enige zeer weinige opleiding in kregen was het genre van de preek als confessioneel verantwoord bijbel-onderwijs. Ik moet bekennen dat dit onderwijs bij mij zelfs nog minder is geweest, omdat ik als een van de eersten van onze lichting ben afgehaakt bij de preekcolleges. Ik kan nu eenmaal niet tegen het telkens herhalen van steeds hetzelfde terwijl er nog zoveel meer is, zelfs binnen het genre van de preek als onderwijsvorm.

Hoe dat ook zij, ik kan wel begrijpen dat Trimp juist deze vorm binnen dit genre uitgekozen had om zijn lessen op te concentreren. Eeuwen lang — ik denk tot op vandaag toe — is het genre van de preek vooral het genre geweest van dogmatisch verantwoord bijbelonderwijs. In een helder taalregister met een goed te volgen retorische opbouw op rustige toon een gemeente iets leren, daar is op zichzelf niets mis mee. Een goede en bedoelde reactie van de hoorders op zo’n preek kan iets zijn als: ha, nu begrijp ik eindelijk deze tekst of dit thema, of: zo, nu weet ik wat ik te doen heb, of: nu kan ik beter omgaan met dit soort verhalen in de bijbel. Het didactische genre is gewoon een serieus genre binnen het verschijnsel preek zoals wij dat kennen. Ik vind alleen dat je er als predikant bewust voor moet kunnen kiezen en je er niet toe veroordeeld voelen omdat het nu eenmaal het enige genre is dat je hebt leren beheersen.

Het mystagogisch genre

Een ander herkenbaar genre dan. In de pastorale setting van een gemeente merkte ik dat mensen niet alleen behoefte hebben aan onderwijs, maar ook aan mystagogie — om het zo maar te noemen. Ik doel hier niet op allerlei ‘mystiekerige’ vaagheden, maar op dat wat er ligt áchter allerlei praktische tips en aanwijzingen over de omgang met God. Zoals mensen in de eredienst als geheel verlangen de levende God te ontmoeten, verwachten ze van de preek ook een binnengeleid worden in het geheimenis van de omgang met God, de geheel Andere. Wie zichzelf bewust terugvindt onder Gods ogen stuit op meer dan wat uit te leggen is. Als preker mag je die ontmoeting niet alleen begeleiden, maar moet je die voor een goed deel ook verwoorden. Er wordt dan van je verwacht een reëel besef van transcendentie op te roepen. Wat gebeurt er met mensen als ze iets van God zelf zien via een bijbelpassage, als ze Jezus werkelijk voor zich zien staan en hem hun horen aanspreken? Wat roept dat op en hoe geef je daar woorden aan? Dat is teer en complex.

Wat ik merk is dat als dit soort vragen centraal komen te staan dit vraagt om een serieus ander genre preek. Het taalregister is uitgesproken anders dan bij uitleg of onderwijs, veel meer aanduidend dan beschrijvend. De insteek vraagt om gevoeligheid voor beelden van God en van elkaar, om verwoorden van emoties en primaire reacties, om directe rede, om ruimte — voor verschillende ervaringen en invullingen. Een goede en bedoelde reactie van hoorders op een dergelijke preek cirkelt al snel rond verwondering en aanbidding, zonder dat dingen in een platte zin duidelijk worden. De retorische structuur moet bijpassend binnenleiden en stap voor stap ergens brengen. Een moves-structuur of een refrein-opbouw kan hierbij, maar een thema-en-verdeling verklapt teveel van tevoren en is sowieso teveel op helderheid gericht. De spreekwijze tenslotte wordt automatisch rustiger en ruimer, stiltes zijn belangrijk. De primaire metafoor bij een dergelijke preek is die van het zien. Wat je in de preek doet is aanduiden en oproepen.

Sommige teksten vragen vanzelf om een preek in het mystagogisch genre. Het is me vooral bij Jesaja en Johannes opgevallen, waarschijnlijk omdat die bijbelboeken zelf ook al een mystagogisch karakter hebben. Een sterk didactische preek over een tekst uit Johannes komt op mij al snel oppervlakkig over. Intussen is dit mystagogisch genre niet erg bekend en verbreid onder vrijgemaakte prekers, geloof ik. We zijn er deels te ouderwets rationalistisch voor en deels te oppervlakkig evangelisch, denk ik. Via beide lijnen komt serieus besef van God niet tot zijn recht. In de gemeente zie je dit overigens direct terug. In de loop der jaren heb ik steeds sterker gemerkt dat dit genre preken gemeentes dieper verdeelt dan andere genres in een groep die reageert met ‘eindelijk een woord voor mijn hart’ en een groep die reageert met ‘waar gáát dit over?’.

Het evangelisatie-genre

Een derde uitgesproken genre dat herkenbaar is bij de preek, na het bijbels-didactische en het mystagogische, is dat van de evangelisatie-toespraak. Ik volg nog steeds mijn eigen biografische chronologie. Al in Loenen-Abcoude heb ik herhaaldelijk mogen experimenteren met diensten met (relatief) veel bezoekers die geen christen zijn en daarin dan geprobeerd een preek te houden waarvan het geheel van doelstelling, retorische vormgeving, taalregister en spreekwijze erop gericht was dat de hoorders verleid zouden worden een stap of meer richting Christus te komen. Voor de meesten van ons is dit, denk ik, een relatief nieuw genre binnen de preek. We waren gewend toch vooral ‘onder ons’ te zijn in de diensten. Als er al over ‘onderscheidenlijk preken’ gesproken werd ging het over het onderscheid maken binnen de gemeente. Nu komen we steeds vaker weer in de situatie dat er niet alleen gemeenteleden, maar ook (be)zoekers en ‘liefhebbers van de waarheid’ in de kerk zitten. In Amsterdam wil in principe iedere morgendienst toegankelijk en begrijpelijk zijn, al betekent dat voor mij niet dat iedere morgendienst om dit evangelisatie-genre vraagt.

Iedere dienst vraagt wel om toegankelijkheid in die zin dat op het talige niveau voor iedere bezoeker te volgen moet zijn waar het over gaat. Als het mensen inhoudelijk niets zegt mag dat niet aan ons jargon of subcultuur-taaltje liggen. Maar dat wil niet zeggen dat de eredienst, inclusief de preek, een evangelisatie-actie is. Net zo min trouwens een gemeente-opbouw activiteit (dat doe je maar in een gemeentevergadering) of een gerichte interne onderwijs-actie (daar houd je maar catechese voor of speciale leerdiensten). Wel is het goed om regelmatig eens voor het evangelisatie-genre te kiezen. Dat gaat echt een paar stappen verder en is ingrijpend anders dan dat van bijbelonderwijs of mystagogie. Het is verwant aan de reclame en het verkoopgesprek en richt zich op het verleiden van buitenstaanders om binnen te komen in de gemeente en mee te doen met de verering van onze Heer. Je kunt niets bekend veronderstellen behalve wat algemeen in de lucht hangt en je moet alle centrale gedachten van het christelijk geloof in die algemene termen kunnen weergeven. Er is een legioen tegenwerpingen en vooroordelen te overwinnen en je kunt het omgekeerd vergeten dat mensen jouw vooroordelen wel zullen delen (bijvoorbeeld rond de zondigheid van mensen en hun ‘behoefte’ om gered te worden). Dat is ruig lastig. Probeer maar eens een preek op te zetten vanuit de observatie dat voor de doorsnee Nederlander juist het woord ‘God’ het moeilijkste woord in een kerkdienst is.

Tegelijk is dit een genre dat sterk uitdaagt. Het is voor jezelf en voor je gemeente heel goed de vanzelfsprekendheden af te schudden, afstand te nemen van het ‘geklank’ van bekende termen en op de inhoud af te gaan. Wat zich aan je ongelovige buur niet uit laat leggen is echt de moeite van opwinding in de kerk niet waard. Het is ook een genre dat bij mij sterke herinneringen aan de Reformatie heeft opgeroepen. Dat zie je zodra je kijkt naar de goede en bedoelde reactie op een preek in het evangelisatie-genre. Wanneer je het evangelie schetst voor mensen die nog niet geloven in Jezus is de reactie die je zoekt die van: ja, dat wil ik ook, dat zou ik ook willen geloven, op zo’n Heer zou ik ook willen vertrouwen. Het is me de afgelopen tijd gaan opvallen dat dit heel dicht komt bij de praktische betekenis van waar het in de Reformatie om ging. Maar laat ik dit nog eens anders binnenlopen, via een vierde genre.

Het biecht-genre

Of mensen hun leven nu verstaan vanuit de termen van zonde en schuld of vanuit de termen van succes en mislukking, ze hebben als ze in de kerk komen uitgesproken behoefte aan bevrijding, vergeving, vrijspraak, laten we kortweg zeggen: aan absolutie. Dat dit vaak niet erg diep gaat of veel omvattend is, maakt in dit verband even niet uit. In ieder geval staan we er wel mee bij het brongebied van de Reformatie van de zestiende eeuw, dat wil zeggen bij de biecht. Wie vanuit een besef van zonde, tekort, schuld, gemis of mislukking bij de kerk aanklopte, vroeg om een serieus antwoord namens God zelf, om een antwoord dat rechtvaardigde. De reformatorische leer van de rechtvaardiging door het geloof en niet door werken is in dit kader opgedoken en heeft iets van een spreekregel voor wie namens de kerk antwoord moest geven aan de biechteling: alles wat je zegt mag bij je hoorder geen andere reactie oproepen dan die van: ja, dat wil ik ook, dat geloof ik, op deze Heer vertrouw ik (of niet). Elke andere reactie, bijvoorbeeld die van: daar gaan we eens flink aan werken, dat gaan we goed maken, ik geloof dat ik aan al die voorwaarden wel heb voldaan, of nog weer anders — is verboden.

Voor zover ik kan zien is dit heel sterk de achtergrond van het reformatorische spreken over de preek, zelfs van de opzet van de erediensten als geheel. Alle reformatorische orden van dienst die ik ken gaan ervan uit dat de ontmoeting van de gemeente met haar God de structuur heeft van ellende, verlossing en dankbaarheid, de flow van de biecht. Je wordt eerst in de situatie van de biechteling gebracht: zondekennis, besef van kleinheid en tekort, dan is er de Schriftlezing en vooral de preek die absolutie moet geven aan wie op Jezus Christus vertrouwt, vervolgens kun je met die absolutie je leven weer in, zonder boete, maar opgelucht, dankbaar. Vandaar ook dat de preek voor het besef van de reformatoren een sterk sacramenteel karakter heeft. Dat de verkondiging van het Woord van God Gods Woord zelf is, zoals de tweede Helvetische Confessie kernachtig zegt, is juist omdat in de verkondiging de absolutie klinkt.

Het genre van de preek is hier niet zozeer dat van de altijd betwistbare bijbeluitleg, van mystagogie op basis van geloof of van evangelisatie-toespraak, maar dat van de uitgebreide, zeg maar de ‘extended’ biecht in reformatorisch gecorrigeerde vorm. Omdat de rechtvaardiging gebeurt door geloof en niet door werken volgt op de absolutie in reformatorische zin geen boete, maar dankbaarheid. Verder blijft de structuur van de biecht in stand, met de preek op de kernpositie van de absolutie: bediening van de verzoening. Maar wat opgeroepen wordt door de preek mag per se niet iets anders zijn dan geloof in de zin van vertrouwen op Jezus Christus, van willen ontvangen — of, in het negatieve, van ongeloof en niet vertrouwen.

Ik heb de indruk dat dit genre van de biecht in feite heel actueel is, zolang je er stereotype karikaturen bij vermijdt. Mensen lopen met van alles rond te sjouwen waar ze van af willen. Wanneer je er in slaagt dat op een herkenbare manier te verwoorden, desnoods ook via het register van de ironie, heb je alle ruimte om de bevrijding van het evangelie uit te spreken. Waar de meeste mensen alleen allergisch voor zijn, zijn vormen van aasgier-christendom, waarbij je eerst de put in getrapt wordt en daarna het touw van het evangelie toegeworpen krijgt. De donderpreek is daar een typisch voorbeeld van. Die is terecht ‘uit’. De biecht veronderstelt nu eenmaal altijd een biechteling die zelf overtuigd is van zonde, tekort, schuld, gebrek, mislukking, en zo. Die overtuiging kun je niet inpeperen, ze moet kunnen groeien.

Het bemoediging-genre

Er zijn zeker nog meer genres te schetsen dan deze vier. Ik noem er nog één, omdat ik daar in Amsterdam op stuitte: het genre van de inspirerende bemoediging. Daarbij gaat het er vooral om bij je hoorders iets op te roepen als nieuwe zin om te leven als christen. Je weet hoe dat moet en hoe je dat wilt, maar je wilt er nog eens in bemoedigd worden. Tussen allerlei mensen die redelijk succesvol leven alsof God niet bestaat, als mens van wie de ijver zomaar weer verslapt, met de ervaring dat besef van God uit je leven kan wegglippen, is dat een belangrijk genre. Geen wonder dat juist m’n Amsterdamse zusters en broeders er extra om vragen.

Wat je met een dergelijke preek wilt oproepen is hernieuwde toewijding en overgave aan God, in Christus en door zijn Geest. De retorische structuur moet dynamisch zijn, en voorzien van relatief veel anekdotes en voorbeelden. Voor de taal en de toon kun je goed bij Barack Obama terecht. Maar het is echt van heel groot belang dat je goed in de gaten houdt dat je niet tussen de regels door iets gaat oproepen van: nu ga ik er weer zelf tegenaan. Toewijding aan Christus betekent dat je weer extra wilt ontvangen, meer wilt ontdekken van wat hij geeft, met open ogen het leven doorgaan. Bemoedigd word je als christen alleen echt als je bemoedigd wordt te leven in gezonde afhankelijkheid, die je leven opent in vrijheid en echte dank oproept.

De preek als gemengd genre

Na deze schets van vijf hopelijk herkenbare genres in de preek nu verder. Het lijkt me dat in ons feitelijke preekwerk deze genres door elkaar lopen. In de meeste preken die ik gehouden heb zitten elementen uit meerdere genres. En ik denk dat ik geen uitzondering ben. Ik vind dat op zich ook geen probleem. De vraag is eerder hoe je er mee omgaat en wat het oplevert om dit soort genres te onderscheiden.

Om met het laatste te beginnen: het onderscheiden van de componenten die mengen in de preek als gemengd genre verheldert waar je eigenlijk mee bezig bent. Het helpt bij het gesprek over je preken en het nadenken erover. Vooral helpt het om rond de preek niet te algemeen en te massief te spreken. Je zou dan in de val kunnen trappen van een ‘illegitimate identity transfer’ — om Van Bruggens citaat van James Barr eens in ander verband te citeren. Een paar voorbeelden daarbij. Ik heb op instinct altijd afstand gehouden van het oudere spreken over de preek als ambtelijke bediening van de verzoening. Het ‘ik bedien u Gods Woord’ naar deze en die bijbelplaats heb ik nooit over m’n lippen kunnen krijgen, al was het maar omdat ik altijd veel te veel betwistbare keuzes in mijn preken vond zitten. Sinds ik dit soort genres meer uit elkaar probeer te houden begrijp ik dat de preek als bediening van de verzoening nauw verbonden is met het genre van de uitgebreide biecht. Je kunt dan stellen dat dit voor alle preken geldt, maar dat is nu net wat ik bedoel met zo’n ‘illegitimate identity transfer’. Bij preken in andere genres staat het potsierlijk en slaat het maar al te vaak ook nergens op. Maar zodra je in het biecht-genre opereert is het juist weer erg belangrijk. Als je je absolutie niet van God zelf krijgt, werkelijk en metterdaad, koop je er immers niets voor.

Een ander voorbeeld, nu meer actueel. Vorig jaar november debatteerden Ron van der Spoel van Passie voor Preken en Kees Bregman, gepromoveerd over poëzie en de taal van de preek, in Leiden over de prediking. Volgens verslag in het ND cirkelde veel van de discussie om de tegenstelling van het gebruik van eenvoudige, kraakheldere taal, en het gebruik van meer poëtische, evocatieve taal. Alsof iedere preek hetzij in eenvoudige, kraakheldere taal gehouden moet worden of juist iedere preek in meer poëtische, evocatieve taal. Dat lijkt me beide onzin. Het hangt er maar net van af wat je wilt met je preek, wat voor dominant genre je kiest. Weer denk ik dan: ‘illegitimate identity transfer’, dat levert niets op.

Het eerste dan: hoe je ermee omgaat. Ik heb de indruk dat we er bij onze professionele zelfreflectie goed aan zouden doen ons om te beginnen maar eens expliciet te realiseren dat de preek in onze setting een gemengd genre is, waar in de meeste gevallen meer dan één van de genoemde genres (onderwijs, mystagogie, evangelisatie, biecht, bemoediging) een rol in spelen. Dat geeft de ruimte om bij het maken van je preek al te kiezen waar je het accent wilt leggen, welk dominant genre je voor je preek wilt kiezen. Deze insteek combineert makkelijk met wat Kees de Ruijter inmiddels een aantal jaren doet bij homiletiek. Je hoort je bij het maken van je preek altijd af te vragen wat je, gegeven de tekst en de situatie van je hoorders, bij die hoorders wilt bereiken. Het helpt je vervolgens bij het kiezen van vorm en taal en spreekwijze. Het lijkt mij in ieder geval dat het voor heel de opzet en vormgeving van je preek een beslissend verschil hoort te maken of je wilt dat je hoorders iets leren, zich ergens over verwonderen, tot een keus voor of tegen Christus komen, vrijspraak ervaren of bemoediging ontvangen — of nog weer iets anders.

Heb je eenmaal zo’n dominant genre gekozen dan is het uiteraard prima mogelijk om vervolgens ‘onderscheidenlijk’ te preken en op punten opmerkingen of passages toe te voegen die eigenlijk in een ander genre thuishoren. Je stapt dan even uit waar je mee bezig bent (uit je retorische betooglijn, je kiest een ander taalregister een andere toon en ander tempo), om bijvoorbeeld even iets uit te leggen, te overdenken, of een bemoediging toe te voegen — om dan weer verder te gaan met je gekozen genre. Maar dat moet kunnen via expliciete opmerkingen die beginnen met een ‘terzijde’ (of iets wat daarop neerkomt). Kan dat niet dan is dat in principe een teken dat je gewoon zelf niet helder hebt wat je eigenlijk wilt met die preek. En dat worden nooit je beste. Je loopt dan ook serieus het risico in een wijdverbreid ander ‘genre’ terecht te komen, namelijk dat van de opgestopte worst.

Ik vind het zelf tenslotte wel verhelderend om mezelf eens de vraag te stellen of ik in mijn werk enigszins recht doe aan verschillende genres. Naarmate je langer preekt merk je toch dat je een bepaalde manier van preken ontwikkelt die je makkelijk afgaat en bij jou lijkt te horen. Meestal hoort die manier ook tamelijk eenzijdig bij een bepaald genre. Van de meeste collega’s merk ik dat ze toch eigenlijk altijd binnen het didactische genre opereren, maar er zijn er ook die ik vrijwel altijd bemoedigend bezig hoor. Ik zou zeggen: vraag je naar aanleiding van een serie pastorale bezoeken eens af of je daarin je gemeente niet tekort doet. En als het je eenvoudig niet lukt om een ander genre en een ander taalregister aan te boren, ruil eens extra met iemand van wie je weet dat die daar goed in is.

P.S.

Ik schreef hierboven iets over de traditionele gereformeerde orden van dienst, die allemaal de boodschap met zich meedragen dat de ontmoeting met God de structuur heeft van ellende, verlossing en dankbaarheid, de structuur van de biecht. We zijn ons er veel te weinig van bewust dat een orde van dienst een eigen boodschap en zeggingskracht heeft. De opbouw en de volgorde van wat er in een dienst gebeurt zegt iets. Ik heb in Amsterdam al doende geleerd dat je de hele orde van dienst moet vormen rond de doelstelling van je preek. Als de boodschap van de orde niet past bij de boodschap van je preek levert dat verwarring op, of breekt de ene boodschap de andere af. Heb je je hoorders net op stoom gebracht, dan breekt vervolgens in orde C de lezing van de tien geboden de spanning weer helemaal af, bijvoorbeeld. Ik zou zeggen: kies je niet voor het genre van de uitgebreide biecht, kies dan ook geen van de onder ons vrijgegeven orden van dienst. Die horen bij elkaar, bij de rest levert het spanning op.

Ideaal is in ieder geval dat de opbouw van de dienst precies hetzelfde zegt als je in je preek wilt oproepen. Zorg er dus voor dat de gemeente in de liturgie al zo kan reageren als je wilt dat ze op de preek reageert, met begrip of instemming bij een didactische preek, met verwondering of aanbidding bij een mystagogische, met overgave en toewijding, wat mij betreft een ‘altar-call’ bij een evangeliserende, met dank en bevrijding na een absolutie-preek of met hernieuwde toewijding na een bemoedigende preek. En denk niet dat het amen-lied dat wel voldoende voor zijn rekening neemt. Dat is eenvoudig niet waar.

P.S. 2

Het is leuk om het bovenstaande eens te verbinden met het gebruik van de beamer in de kerk. Er is volgens mij direct verband tussen het genre dat je kiest en de vraag of en vervolgens hoe je gebruik kunt maken van visuele ondersteuning. Het didactisch genre combineert gemakkelijk met een presentatie met ‘bullet-lists’ en/of gerichte illustraties. Bij de andere genres is dat vooral hinderlijk. Het mystagogisch genre laat zich vaak goed combineren met gelaagde beelden (kunstwerken en dergelijke), die ook meer oproepen dan te verwoorden is. Bij het evangelisatie-genre kun je goed zo nu en dan wat kernbegrippen projecteren of een enkel moeilijk begrip op de beamer uitleggen. Bij het biecht-genre past zelden een presentatie. Meestal vervreemdt die maar. Bij het genre van de bemoediging is het regelmatig goed mogelijk een stukje video te tonen in plaats van het vertellen van een anekdote.

Een beetje verwijzing

Over het belang van besef van transcendentie in de eredienst en de prediking, zie: Thomas G. Long, Beyond the Worship Wars. Building Vital and Faithful Worship, Bethesda (The Alban Institute) 2001, hoofdstuk 2.

Over de reformatorische leer van de rechtvaardiging door het geloof als spreekregel voor de kerk, zie: Robert W. Jenson, Systematic Theology I-II, Oxford/New York etc. (Oxford University Press) 1997-1999, II,291f.; vgl. I,13f.; II,289-303.

Over het sacramentele karakter van de reformatorische prediking, zie: Nicholas Wolterstorff, ‘The Reformed Liturgy’, in: Donald K. McKim (ed.), Major Themes in the Reformed Tradition, Grand Rapids (Eerdmans) 1998, 273-304.

tekst opgenomen in een reader voor het congres van predikanten in de GKv dat van 13-15 mei 2008 gehouden werd

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *