Onderweg 11 (2025) 9,6-9 (12 september 2025)
Als westerse christenen zijn we vanouds verknoopt met de samenleving waar we deel van uitmaken. Zelfs nu geloof en kerk naar het privéleven verbannen zijn blijft het vanzelfsprekend dat we persoonlijk en samen onze eigen plek in de samenleving innemen. Je komt ons overal tegen en we doen aan zoveel mogelijk mee. Hoe meer ‘missionair’ kerken worden, des te meer zie je belangstelling voor ontwikkelingen in de samenleving; daar werkt de heilige Geest tenslotte net zo goed als in de kerk. De horizon waarbinnen we opereren is vanzelfsprekend de horizon van Nederland anno nu.
Alleen al die vanzelfsprekendheid lijkt me genoeg reden om eens opnieuw na te denken over de verhouding van christenen en samenleving. En er is nog een betere: we vinden een heel ander patroon als we Jezus zelf zien optreden in de Evangeliën. Een tijdje geleden viel het me op dat Jezus zich nergens richt op de samenleving van zijn tijd. Integendeel zelfs. Wat houdt dat in en wat betekent dat? Helemaal scherp heb ik het nog niet, maar genoeg voor een tussenstand hier, die hopelijk aanzet tot nadenken.
Gegeven omstandigheden
Het is op het eerste gezicht duidelijk dat het Jezus in zijn optreden gaat om mensen en hun onderlinge omgang. Hij trekt lopend het land door, van mens tot mens, en nodigt hen uit Hem te volgen. Regelmatig is Hij het middelpunt van grote massa’s mensen. Waar Hij zich echter nooit op richt is het grotere, geordende geheel waarin die mensen leven, zeg maar: de samenleving. Hij roept zijn leerlingen daaruit weg. Nergens vind je een poging om de samenleving van zijn tijd te veranderen of te verbeteren.
Dat heeft om te beginnen iets heel feitelijks: Jezus geneest mensen, maar sticht geen ziekenhuizen; Hij onderwijst mensen, maar organiseert geen scholen; Hij geneest slaven, maar maakt geen einde aan de slavernij; Hij trekt zich niets aan van taboe’s of verwachtingen over, zeg, Samaritanen of vrouwen, maar laat de verhoudingen verder in stand. Dat christenen dit soort dingen later allemaal wel zijn gaan doen lijkt me heel goed. Het gaat me er nu om waar Jezus zich op richt. Kennelijk niet op veranderingen in de samenleving. Als die er later toch komen zijn ze bijproduct van iets anders.
Jezus probeert overigens ook niet dat grotere geordende geheel van de samenleving af te breken of te ontkennen. Het is er en je hebt ermee te dealen, maar het is niet van wezenlijk belang. Wat Pilatus en Herodes uithalen passeert de revue, maar maakt op Jezus geen indruk (Lucas 13:1v, :31v). Of het toegestaan is de keizer belasting te betalen is voor Jezus een terzijde (Matteüs 22:15v). De samenleving hoort voor Jezus bij de gegeven omstandigheden, zoals het weer. Hij opereert zelf niet op dat niveau. En Hij verwacht van zijn leerlingen dat ze Hem daarin volgen. Zoals zij later zeggen: ‘Wij hebben alles achter ons gelaten om U te volgen.’ (Lucas 18:28).
Vaste verbanden
Kijken we verder, dan blijkt het om meer te gaan dan om feitelijkheden. Uiteraard leefde Jezus in een ander soort samenleving dan wij. In zijn tijd en omgeving werd de samenleving bijvoorbeeld verticaal geordend door patroon-cliënt relaties: een patroon beschermde en begunstigde zijn cliënten en omgekeerd waren cliënten loyaal aan hun patroon en waren ze hem van dienst. Meer horizontaal liep de ordening via de uitgebreide familie: tot in de zoveelste graad van familie waren er over en weer rechten en plichten. Langs beide lijnen kreeg iedereen zijn of haar plaats in een uitgebreide rangorde, en was iedereen met anderen verbonden.
Eén van de sociale situaties waarin dat allemaal zichtbaar werd, was de grote maaltijd, een feestmaal of een maaltijd bij een andere gelegenheid waarvoor veel mensen werden uitgenodigd. Zo’n maaltijd had een weloverwogen tafelschikking, waarbij iedereen de ‘eigen’ plaats kreeg op volgorde van sociale belangrijkheid. Bij zo’n gelegenheid relativeert Jezus eerst dit hele systeem: stel je op alsof je geen eigen ‘plek’ hebt en kies de minste plaats uit (Lucas 14:10). Vervolgens zet Hij het helemaal aan de kant: ‘Wanneer u een feestmaal geeft, nodig dan armen, kreupelen, verlamden en blinden uit’ (Lucas 14:13): allemaal bedelaars zonder eigen positie in de samenleving van toen. Bij het ‘alles’ wat achterlaten moet worden hoort dus ook de hele interne ordening van de samenleving.
Loslaten
‘Worden als een kind’ raakt dit punt: ook kinderen hadden destijds geen eigen maatschappelijke positie, ze waren nog niemand. Bij ‘je leven verliezen om het te winnen’ gaat het net zo om je sociale leven, je plek in de samenleving. De herhaalde opdracht aan zijn leerlingen om afstand te doen van al hun bezit (bijvoorbeeld Lucas 14:33) komt op hetzelfde neer: je eigen plek in de ordening van de samenleving loslaten. Ook de uitgebreide familie blijft niet buiten schot: ‘Wie Mij volgt, maar niet breekt met zijn vader en moeder en vrouw en kinderen en broers en zussen, ja zelfs met zijn eigen leven, kan mijn leerling niet zijn.’ (Lucas 14:26). Wil je Jezus’ leerling zijn dan verwacht Hij kennelijk dat je uit de veilige ordening van de samenleving stapt en alleen nog op het niveau van mens zijn opereert.
Daar vind je dan Jezus zelf als eerste. Hij ontwijkt elke poging om Hem in de orde van de samenleving in te passen. Hij ambieert er geen rol in: ‘Wie heeft Mij als rechter of bemiddelaar over jullie aangesteld?’ (Lucas 12:14). Hij laat zich rabbi noemen, maar maakt daar bij Nicodemus (Johannes 3) en zijn leerlingen (Johannes 13) iets vreemds van. Zoon van David zijn wordt een raadsel: ‘David noemt Hem dus Heer, hoe kan Hij dan zijn Zoon zijn?’ (Lucas 20:44). Als Messias wil Hij niet bekend gemaakt worden. Wanneer Jezus merkt dat mensen Hem tot koning willen uitroepen, trekt Hij zich terug op een berg, alleen (Johannes 6:15). Jezus laat zich niet plaatsen. Hij heeft in de orde van de samenleving weloverwogen geen plaats, geen thuis, zoals de vossen en de vogels (Matteüs 8:20). Jezus verzamelt mensen, maar Hij mijdt de samenleving.
Macht
Wat speelt hier op de achtergrond? Je zou verwachten dat je daar iets over terugvindt aan het begin van of voorafgaand aan Jezus’ optreden. En dat is ook zo. Vóór Jezus op weg gaat naar de mensen drijft de heilige Geest Hem naar de woestijn. Daar weerstaat Hij niet zomaar een willekeurige verleiding van de duivel. Het gaat om de macht om voor zichzelf te (laten) zorgen, de macht om zichzelf te (laten) beschermen en de macht om over anderen te heersen (Matteüs 4). Jezus geeft niet toe en blijft daarbij: in geen van zijn ontmoetingen met mensen zal Hij later ook maar enige vorm van macht gebruiken, tot in de subtielste vormen van suggestie en manipulatie toe.
Intussen is die range aan vormen van macht wel precies waar het om draait in elke willekeurige samenleving. Altijd wordt verondersteld dat er macht nodig is om mensen geordend te laten samenleven en samenwerken. In de kern ervan speelt altijd een versie van wat de wederkerigheidscode wordt genoemd: als ik iets voor jou doe kan ik iets van jou terugverwachten, als ik jou iets aandoe mag jij verwachten dat mij iets aangedaan wordt ter vergelding en compensatie. Samenlevingen hebben altijd een voor-wat-hoort-wat structuur. Dat voor-wat-hoort-wat is een vorm van macht. Ze wordt concreet uitgewerkt in regels en gebruiken door machthebbers (denk aan de wetgevende ‘macht’). De ordening van een samenleving helpt zo ons te oriënteren en te gedragen, maar nodigt ook uit om zelf eigen macht te gebruiken: ze leert ons hoe we anderen zich zo kunnen laten gedragen als ons uitkomt. Elke samenleving biedt lijnen van invloed waarlangs mensen leren om voor zichzelf te (laten) zorgen, zichzelf te (laten) beschermen en over andere mensen te heersen. Precies dat dus wat Jezus als verzoeking weerstaat.
Kritiek
Geen wonder dat we dus breed door Jezus’ optreden en onderwijs heen vormen van kritiek zien opduiken op de samenleving uit zijn tijd. Ik begin maar bij zijn optreden. Het valt immers op hoe zich rond Jezus haast vanzelf een gezelschap verzamelt van onder anderen tollenaars en zondaars en genezen lammen en blinden, melaatsen en bezetenen, en hoe Hij oog heeft voor zieken, armen en weduwen. Het levert spanningen op over genezingen op sabbat en verwijten over hoe Jezus maaltijd houdt met tollenaars en zondaars. Op de beroemdste plaats waar dat laatste wordt gethematiseerd (Lucas 15), reageert Jezus door in feite driemaal de vraag te herhalen: maar hebben jullie dan niemand gemist, zijn jullie niemand kwijt? Dat raakt een nogal algemeen punt dat voor alle samenlevingen lijkt te gelden: ordeningen rond lijnen van macht leveren altijd rang-ordes op, en mensen die buiten de ordening vallen of die als macht- en nuttelozen onderaan de ordening over het hoofd worden gezien. Samenlevingen sluiten in, maar sluiten ook altijd uit. Jezus doet daar niet aan mee. Hij ziet de drop-outs en de outcasts wèl en spreekt hen als mensen aan. Terzijde, maar niet onbelangrijk, ook mensen met een gerespecteerde positie in de samenleving spreekt Jezus als mensen aan, en niet op hun sociale positie.
Kijken we naar Jezus’ onderwijs dan valt op hoe vooral in de beroemde bergrede (Matteüs 5-7) de samenleving een permanent contrast vormt. Het zijn de mensen die lijden onder de machtsstructuren van de samenleving die gelukkig genoemd worden. De wederkerigheidscode wordt met zoveel worden afgewezen. Evenmin als God zelf doen zijn kinderen aan voor-wat-hoort-wat. Dat andere mensen je zien geven of vasten of bidden is voor je positie in de samenleving van belang, maar niet voor Jezus of voor God die in het verborgene ziet. Je zorgen maken (over eten of drinken of kleding) is tenslotte waar het in de samenleving om draait. Iedereen gaat er daar van uit dat je voor jezelf moet zorgen en daar heb je allerlei vormen van macht voor nodig. Maar je kunt niet God dienen èn mammon. Je kunt niet leven uit Gods overvloed èn je leven laten bepalen door de georganiseerde schaarste die iedere samenleving vormt.
Jezus’ ondergrondse
Als er iets voor Jezus niet vanzelfsprekend is, is het kennelijk gewoon je plek innemen in de gegeven samenleving. Tegelijk gaat het Hem, zoals gezegd, ook niet om verandering van de samenleving die Hij aantreft of een alternatieve samenleving. Het lijkt er het meest op dat Hem dit nutteloos lijkt. Je kunt de lijnen van macht herschikken zoveel je wilt, ze blijven varianten van hetzelfde. Bovendien: wil je een samenleving herschikken dan moet je wel macht gebruiken. En dat is nu net wat Jezus niet doet. Het kwade kan niet overwonnen worden door het kwade, maar alleen door het goede.
De mensen die Jezus bij elkaar roept worden samengevoegd tot een ander soort gemeenschap dan een samenleving. Zoals Jezus was gekomen om te dienen en zijn leven te geven voor velen (Marcus 10:45), zo verwacht Hij van zijn leerlingen dat de belangrijkste de minste wordt en de leider de dienaar (Lucas 22:26). Wat deze gemeenschap bij elkaar houdt is geen orde maar vrede en geen macht maar wederkerige liefde en zorg. Ze zoekt als nieuwe schepping een weg door het leven, van mens tot mens, maar als het ware onder de gegeven samenleving door. Wat bij Jezus begint is niet iets als een nieuwe samenleving, met rangordes en machtsverhoudingen, maar maar iets als een ondergrondse beweging van allemaal begaafde mensen, allemaal op eigen manier belangrijk, zoals in een lichaam elk ledemaat. Ze leven van de overvloed van de Schepper en onder zijn bescherming: macht om voor jezelf te (laten) zorgen en jezelf te (laten) beschermen is overbodig, laat staan macht om over anderen te heersen.
Ik noem dat maar, bij gebrek aan beter woord, een ondergrondse beweging. Het komt me voor dat we als christenen — hier en vandaag de dag — veel meer bezig zijn met onze plek in onze samenleving dan met onze plek in Jezus’ ondergrondse. Dat geeft te denken. Misschien toch eens opnieuw de Evangeliën doorlezen en extra letten op Jezus. Wij leven van zijn leven voor ons leven, geloven we. Een leven dat je krijgt kun je alleen ontvangen door het te leiden.