Als bekering niet meer helpt

Preek over 2 Koningen 23:25-27

orde morgendienst
welkom
zingen: Opwekking 386
zingen: Psalm 95,1-3
stil gebed
votum en groet
zingen: Opwekking 389
gebed
Schriftlezing 2 Koningen 23:1-30
preek over 2 Koningen 23:25-27
zingen: Psalmen voor Nu 90
Schriftlezing Johannes 6:60-70
zingen: Liedboek 182,2.6
gebed
mededelingen
inzameling gaven
zingen: Opwekking 586
zegen

Nog één dienst in de reeks over koningen en machthebbers, vóór we straks op Goede Vrijdag en Pasen aan koning Jezus zelf toe zijn. We zullen merken dat Jezus al vlak bij is. Lezen we vanuit het geheel van de bijbel over koning Josia, dan schemeren trekken van koning Jezus door. Al zou het me niet verbazen als het ook andere trekken zijn dan die wij graag zien. Als bekering niet meer helpt, is niet het meest optimistische thema tenslotte.

Eerst weer even terug naar vorige afleveringen in deze reeks. Na een aantal voorbeelden van de typische dubbelheid waarin de bijbel over koningen en machthebbers en overheden spreekt — Gideon, David, Salomo — troffen we vorige week een expres zwart getekende koning, Manasse. Dubbel: macht is nodig, maar riskant voor mensen. We zijn er niet goed in. Koningen zijn belangrijk voor vrede en recht, voor godsdienst en leven, maar ze zijn tegelijk gevaarlijk. Als het helemaal uit de hand loopt, zoals bij Manasse, trekt God definitieve conclusies: dit volk gaat in ballingschap. Kwaad doet de deur dicht. Het is nu onontkoombaar: wie niet horen wil moet voelen.

Maar dan duikt er, na een korte regering van Amon, een totaal andere koning op, Josia. Je zou haast zeggen: na de zwarte vorst een witte ridder. Ik zei vorige week al: het is ergens net of het boek Koningen zelf al die dubbelheid wel gezien heeft. De dubbelheid wordt uit elkaar gehaald: eerst in het negatief in Manasse en nu in het positief in Josia. Hij is de grote hervormer. Niemand voor hem heeft zo radicaal orde op zaken gesteld in Israël. We lazen het in vers 25: Met hart en ziel en met inzet van al zijn krachten trachtte Josia de wetten van Mozes strikt na te leven en terug te keren tot de Heer, zoals geen van zijn voorgangers of opvolgers ooit gedaan heeft. Josia is uniek positief. Hij leeft het grote en eerste gebod: Heb de Heer je God lief met alles wat je bent en in je hebt.

In Josia komen dan ook alle lijnen van de goede koning in het Oude Testament bij elkaar. Zijn levensverhaal begint in 2 Koningen 22 met de typering dat hij in alle opzichten het voorbeeld van zijn voorvader David volgde. De maatstaf voor alle volgende koningen is altijd David gebleven, de koning die God zelf gekozen had, de man naar God hart. Die lijn volgt Josia. Vervolgens gaat het verder met hoe Josia de tempel van God in Jeruzalem liet herstellen. Uitvoerig wordt er over verteld. De goede koning bouwt aan Gods tempel. Hij is gericht op God, op het vereren van God en niet op zichzelf. Dat komt uit in hoe hij omgaat met de plaats waar God woont en waar de Heer vereerd wordt, de tempel.

Dan komt nog een andere, een heel oude lijn uit de bijbel boven. In de tempel wordt een boekrol gevonden met de tekst van de wet van de Heer. Het lijkt om Deuteronomium te gaan, het boek waarin ook de koningswet stond. De goede koning zou die wet altijd bij zich moeten dragen en er altijd mee bezig moeten zijn. Wat God wil is goed, dat moet gebeuren. En Josia is ook in die zin de goede koning bij uitstek: hij oriënteert zich voor alles wat verder gebeurt op de wet van Mozes, de knecht van God. Hij voldoet niet alleen aan de maat van David, aan de maat van Salomo, de tempelbouwer, hij voldoet ook aan de maat van Mozes. En dat is nog niet alles. Hij richt zich ook op het actuele woord van de Heer door zijn profeten. Josia laat de profetes Chulda raadplegen en krijgt het woord van God voor nu te horen, het woord over Jeruzalem en Juda: ze zullen in ballingschap gaan omdat ze de Heer getergd hebben tot over de grens. En ook een woord voor hemzelf: Josia heeft zijn hart opengesteld voor God, zich vernederd en voor God gehuild. Daarom zal hij in vrede sterven en het onheil niet hoeven zien dat onontkoombaar komt.

Dan volgt wat we gelezen hebben: Josia hernieuwt het verbond van God met het volk van Juda en Jeruzalem, om alleen nog de Heer te dienen met hart en ziel en alle energie. Alles, alles, alles wat met afgoden te maken heeft wordt opgeruimd, vernietigd en onbruikbaar gemaakt. Hij trekt er zelfs helemaal voor naar Betel en Samaria, om ook daar te laten zien dat alleen Jahwe de ware God is. Nooit is er een dergelijke grote schoonmaak van tempel, stad en land geweest, zo radicaal en zo alles omvattend. In detail wordt het verteld, tot vervelens toe als je het zo achter elkaar leest. Alle heilige plaatsen buiten de tempel in Jeruzalem worden omvergehaald en ontwijd. En dan eindigt het met het vieren van het Pesach-feest ter ere van de Heer, zo als het in het boek van de wet beschreven staat, zoals het al sinds de tijd van de rechters niet meer gevierd was. Van die details die een hele geschiedenis overhoop halen met terugwerkende kracht: nooit zo gebeurd.

Josia is werkelijk dé grote hervormer, een goede koning bij uitstek. Zo zwart als Manasse getekend wordt zo wit staat Josia te stralen in het boek Koningen. Dat er ook van hem meer te zeggen zou zijn, duikt even op aan het eind, als er heel beknopt iets wordt verteld over zijn dood na een veldslag met de farao van Egypte bij Megiddo. Koningen weidt er niet over uit. Dat is niet waar het om gaat. Wat we van Josia moeten onthouden is, dat hij echt een heel goede koning was. Waren alle koningen maar zo geweest als hij, voorbeeldig aan de Heer gewijd, luisterend naar Gods wet, bouwer van Gods tempel, hervormer van zijn land en volk. Fantastisch.

Als je doordenkt kun je bij al die dingen ook aan Jezus later denken. Bezig met de dingen van zijn Vader in de tempel, van jongsaf aan. Jezus’ laatste grote publieke actie was het reinigen van de tempel van allerlei handel en gedoe: een gebedshuis zou het moeten zijn. De koning bouwt en herstelt de tempel. Ik ben de koning betekent dat. Het hele land trok Jezus door om mensen op te roepen zich te bekeren en van harte de God te gaan dienen die nu als koning zou gaan optreden. Dan zou het weer goed worden, allemaal. En al zijn tekenen van genezing, van herstel, van vergeving en van nieuw leven in overvloed onderstreepten het. Hoe had Jezus ernaar verlangd het Pesach met zijn leerlingen te eten. Niet voor niets wilden de mensen Jezus koning maken. Bij hem zou alles weer goed worden, iets van Josia opnieuw. Daar rekenden ze op.

En toch is dat niet alles waar ik op doelde toen ik het aan het begin van de preek over Jezus had die je ziet doorschemeren in Josia. Het hoort erbij, het is terecht als je bij Josia de hervormer aan Jezus denkt, het past als je de lijnen van de goede koning Josia doortrekt naar de goede koning Jezus. Maar er is meer. En dan komen we bij de confronterende kant van Josia, die denk ik ook de confronterende kant van Jezus zelf is.

Want wat Josia ook doet, het helpt niet meer. Toch liet de Heer zijn woede tegen Juda niet meer los. ‘Zoals ik Israël verstoten heb zal ik Juda verstoten. Jeruzalem, de stad die ik had uitgekozen, zal ik verwerpen, de tempel incluis.’ Zelfs de meest uitgewerkte bekering van de beste koning brengt God niet meer op andere gedachten. We zijn in Jeruzalem en Juda hier kennelijk terecht gekomen in een wereld waarin bekering niet meer helpt. We staan voor een God die zich niet meer laat vermurwen, wat mensen ook nog doen. De film over het volk Israël in het beloofde land van God loopt niet goed af, ook al wordt de grootste filmheld ingezet om het volk op andere gedachten te brengen. Het lukt hem ook nog, in een vernieuwing van het verbond, in een viering van het Pesach-feest naar de wet, maar het helpt niet meer. Verstoten, verworpen, afgewezen, verwoest en vernietigd eindigt het land en de stad en de tempel onder de koningen na Josia. De generatie na hem gaat in ballingschap. Als bekering niet meer helpt…

We begonnen de serie over koningen met Gideon en Abimelech in de tijd van de rechters. De tijd van het grote ritme van Gods genade. Mensen dwalen van hem weg, lopen vast in hun leven, raken in de greep van onderdrukkende machten en machthebbers, maar als ze zich omkeren en God er weer bij roepen, stuurt hij redding. Telkens weer is er vergeving en een nieuw begin. De hele tijd van de koningen is dat doorgegaan. Maar dan stokt het, eerst bij het noordelijk rijk van de tien stammen, nu bij het zuidelijk rijk van Juda en Jeruzalem. Wat God eeuwen lang niet over zijn hart kon verkrijgen, dat doet hij nu: een punt zetten. Het zijn voor veel mensen de uitspraken van God waarin hij zich het diepst in zijn hart laat kijken: Ach Efraïm, hoe zou ik je ooit kunnen prijsgeven? Hoe zou ik je kunnen uitleveren, Israël? Ik zal mijn toorn laten varen en Efraïm niet opnieuw te grond richten. Want God ben ik, en geen mens, ik ben in jullie midden, ik ben heilig, ik zal niet meer in woede ontsteken (Hosea 11:8-9). Maar nu lijkt die tweestrijd in het hart van God voorbij. Hij heeft de knoop doorgehakt: verstoten, verworpen, afgewezen, verwoest en vernietigd, zo zal het gaan. En wat God altijd weer toch over de streep trok, het helpt niet meer. Als bekering niet meer helpt, is het einde definitief. En voor Juda en Jeruzalem schetst 2 Koningen hier de maximaal uitvergrote variant daarvan: zelfs de meest hartelijke, grondige, uitvoerige, ingrijpende bekering helpt niet meer. De beste koning na David kan er niets meer aan veranderen dat hij in feite de laatste koning na David is: na Josia zijn er alleen nog wat zetbazen van grotere machten, begeleiders van de definitieve sloop. Als bekering niet meer helpt…

 

En net als vorige week knoop ik er maar de vraag aan vast: kunnen wij ons hier nog iets bij voorstellen? Is er ergens in het beeld dat wij van God hebben nog ruimte voor de gedachte dat het ook ons zo zou kunnen gaan: dat we voor de 378.694ste keer tot God bidden om vergeving voor het kwaad dat we steeds weer doen, en dat God zou kunnen zeggen: nee, ik doe het niet meer, dit was over mijn grens. Zou het kunnen zijn dat we iets doen dat té erg is, een doodzonde waar geen vergeving voor is? Is het überhaupt nog voorstelbaar voor ons dat God ook wel eens ‘nee’ zou kunnen zeggen, zelfs als we ons meest hartelijke, grondige, uitvoerige, ingrijpende bekering achter de rug hebben. Zou het ons kunnen vergaan als Esau, die geen kans meer kreeg om het goed te maken, ook al smeekte hij er in tranen om (Hebr. 12:17)? Dat is Nieuwe Testament.

Het zijn de meest huiveringwekkende bijbelplaatsen in het Nieuwe Testament, die ons onontwijkbaar voor dit soort vragen stellen, de vraag van de geschiedenis van Josia: als bekering niet meer helpt, wat dan…? ‘Wie ooit door het licht beschenen is, geproefd heeft van de hemelse gave en deel gekregen heeft aan de heilige Geest, wie het weldadig woord van God en de kracht van de komende wereld ervaren heeft en vervolgens afvallig is geworden, kan onmogelijk een tweede maal worden bekeerd, omdat zo iemand voor zichzelf de Zoon van God opnieuw kruisigt en aan bespotting blootstelt’ (Hebr. 6:4-6). Er bestaat ook zonde die wel tot de dood leidt. In dat geval geldt mijn aansporing om te bidden niet (1 Joh. 5:16). Het hoort wel degelijk bij de God van de bijbel, dat hij ook ‘nee’ kan zeggen, of ‘te laat’, of ‘je bent te ver gegaan’.

En weer, net als vorige week, als we ons daar helemaal niets meer bij voor kunnen stellen, leven we dan niet met een schokkend goedkoop beeld van God? God zal me vergeven, dat is zijn beroep, dat is wat hij doet, zijn vak, daar is hij voor — het is een berucht citaat van de Duitse dichter Heinrich Heine. Maar het zit voor je het weet juist bij christenen onder de huid. Als God altijd wel weer vergeving geeft betekent dat dat niets te erg is, te schokkend, te grof of te grenzeloos, betekent dat uiteindelijk dat niets echt erg is. Je hebt het gedaan, maar het betekent niets. Dat is niet alleen een stuitende belediging voor je slachtoffers, zoals we vorige week zagen, het is ook een ruig niet serieus nemen van jezelf als dader. Als God toch altijd alles vergeeft kun je doen wat je maar wilt, het maakt niets uit. Nee, het hoort wel degelijk bij de God van de bijbel, dat hij ook ‘nee’ kan zeggen, of ‘te laat’, of ‘je bent te ver gegaan’. Het kan zijn dat je je bekeert als Josia, voorbeeldig voor iedereen, en dat het niet helpt, dat de gletscher van de woede van God onontkoombaar en onontwijkbaar door schuift in je leven.

Als bij dat soort gedachten je het koude zweet uitbreekt, als het je bekruipt dat het dan wel eens helemaal afgelopen met je kon zijn, als niet kunnen rekenen op Gods vergeving de bodem uit je leven slaat en alles verandert in een eindeloze zondeval de dood in — pas dan is het moment om naast je te kijken. Misschien is het daarvóór uiteindelijk toch goedkoop. Door Josia’s figuur heen schemert ook wat dit betreft de gestalte van koning Jezus. Wat Jezus ook aan goeds gedaan had, zijn leven bleef onontwijkbaar afgestemd op de dood. Hoe bang hij ook was in Getsemane, zijn Vader bleek niet te vermurwen. Kwaad is wèl erg. Vergeven is geen kwestie van zand erover, maar een loodzware last van het dragen van wat er echt gebeurd is, gedaan is, getreiterd en getergd is. Josia was echt een goede koning, voorbeeldig voor iedereen, maar er hielp niets meer aan. Jezus was een nog veel betere koning, zo goed dat hij zelf zich niet hoefde te bekeren omdat hij nooit enig kwaad gedaan had. Maar er hielp niets meer aan. Tegen Jezus, tegen zijn eigen unieke Zoon, zei God ‘nee’, en ‘te laat’, en ‘je bent te ver gegaan’. Jezus had zich niet alleen met onze slachtoffers geïdentificeerd, maar ook met ons, daders. Wat hem overkwam was in onze plaats.

 

Ja, inderdaad, dat betekent dat er voor ons toch een opening is. Als God ‘nee’ zegt, ‘nee, ik vergeef je niet, dit kwaad blijft’… Als Jezus ons volgt in onze zondeval de dood in, dan kan er in principe geen definitief ‘nee’ van God meer zijn voor mensen. Maar je leert bij Jezus ontdekken dat dat ‘ja, ik wil’ van God op jouw vraag om vergeving helemaal uit de dood is opgehaald. Er zit tijd in, drie dagen, en een inspanning die alleen God zelf in Jezus kon opbrengen: het werkelijk serieus nemen van het kwaad, wat gedaan is en gebeurd, echt. Tijd. Wanneer wordt woede medelijden, Heer? Dat zingen we zometeen uit Psalm 90, Psalmen voor nu. Het is de laatste vraag die hoort bij Josia’s geschiedenis, bij vergeving, bij Jezus, bij redding. Vergeving is niet makkelijk. Ook voor God niet. Wat makkelijk is is geen vergeving. Wat Josia ook deed, Gods volk ging in ballingschap. Bekering hielp niet meer. Woede bleef woede. Pas in de ballingschap werd Gods woede weer medelijden. Onontkoombaar ging Jezus de dood in. Pas in Jezus dood werd Gods woede weer medelijden. En nog is dat altijd weer wonderlijk, en kostbaar.

Er is zo’n raadselachtig woord bij de apostel Paulus in zijn eerste brief aan de Korintiërs. Een groot en schokkend zondaar moet plechtig aan Satan uitgeleverd worden, schrijft hij. Dan gaat zijn huidige bestaan verloren, opdat hij zal worden gered op de dag van de Heer (1 Kor. 5:5). Net alsof bij deze man God pas na diens dood de adem vindt om woede toch weer medelijden te laten worden. Denk er maar aan als je onder de indruk bent van je eigen kwaad, je eigen spoor van vernieling, je eigen schade en schande. Wat echt erg is, is niet zo over. Als je kijkt naar het effect: zonden die vergeven zijn verliezen hun greep op je, waar je last van houdt is nog niet helemaal vergeven. Tijd. Wanneer wordt woede medelijden? Als de angst je om het hart slaat kun je Jezus naast je vinden, onder je. De boodschap van zijn leven is: houd me vast, eens wordt Gods woede medelijden. Misschien duurt het wel lang. Misschien hebben we allemaal wel van dat kwaad dat pas in ons sterven zijn greep op ons verliest. Daar is Jezus. Gelukkig is Jezus verder gegaan dan Josia. Want God kan wel degelijk ‘nee’ zeggen, of ‘te laat’, of ‘je bent te ver gegaan’. De enige die er dan nog voor je is, is de Zoon van God zelf. Als bekering niet meer helpt. Josia. Dat betekent weg met alle goedkope praat over vergeving en opnieuw beginnen, schone leien en nieuwe uitdagingen. Dat zijn trucs. Het is lijdenstijd. Wat vergeving ook is, goedkoop is het niet. Laten we het al zingend leren bidden: Hou van ons Heer, want dan komt alles goed.

gehouden in: Amsterdam-ZW, 17 maart 2013

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *