Ga eens uit eten met God

Preek over Leviticus 3

orde morgendienst
welkom
zingen: E&R 61
zingen: Opwekking 267
stil gebed
votum en groet
zingen: Psalm 84,1.2
gebed
Schriftlezing Leviticus 3
preek over Leviticus 3
zingen: Iona 20
doop Febe de Vries
zingen: Opwekking 520
kinderen
gebed
mededelingen
inzameling gaven
zingen: Opwekking 461
zegen

Voor de mensen die hier vorige week niet waren even wat extra inleiding. Dit is de middelste van drie diensten waarin we ons laten uitdagen door door de offers die de Heer aan zijn volk Israël heeft gegeven. Vorige week ging het over de weggeef-offers van Leviticus 1 en 2. Het bleek dat daar een uitdagende vraag voor ons in zat: hoe zou ik zelf eigenlijk God een cadeau geven? wat zou dat zijn? hoe zou ik dat doen? Verder heb ik toen twee belangrijke dingen verteld die voor alle offers gelden. Het eerste was dat je bij offers altijd in de eerste plaats moet denken aan communicatie. Offers zijn een gebed in daden. Het tweede was dat het bij de offers in Israël dus niet in de eerste plaats gaat om verzoening, om het herstel van een verbroken relatie. Offers veronderstellen een open verhouding met God en met elkaar. Als de relatie kapot is heb je niets meer aan offers. Dan kun je alleen nog maar eerbiedig vragen of God toch opnieuw met je wil beginnen en of hij dus jouw kwaad wil dragen, er onder lijden. Die twee dingen ga ik vanmorgen niet nog eens uitwerken. Als je ze na wilt lezen: de tekst van de preek van vorige week staat online.

 

Vanmorgen wil ik verder net zoiets doen als vorige week. Zoals die weggeef- en cadeau-offers in hoofdstuk twee ons uitdagen: geef zelf eens een cadeau aan de Heer, zo dagen de offers waarover we net in Leviticus 3 lazen ons uit: ga eens uit eten met God. Hoe zou je dat doen? Hoe zou je dat zelf inrichten en aankleden? En net als vorige week: vind je wat ik verder over Leviticus ga zeggen veel te ingewikkeld of sowieso niet interessant, denk zelf op je gemak eens na over hoe jij dat zou doen: uit eten gaan met God.

Het is misschien even wennen aan de gedachte. Wat uit eten gaan is weten we hier in de gemeente over het algemeen heel goed. We doen het met vrienden, met familie, met je man of vrouw (voor zover van toepassing: even lekker zonder kinderen), met de kring als er weer eens Happietaria is, met mensen met wie je iets te vieren hebt als daar een goede smoes voor langs gekomen is, en dergelijke. Ook als je er niet speciaal bij nadenkt besef je daarbij prima waar het om gaat in samen uit eten gaan: je laat merken dat je blij bent dat je je leven met die vrienden, familie, echtgenoot, kring, mensen kunt delen, door precies dat een maaltijd lang extra te doen: je leven delen in eten en drinken, een goed gesprek, een toast, in een grotere groep zomaar een extra woordje of zelfs een speech.

Maar op de een of andere manier komt het niet bij ons op ook eens met God uit eten te gaan. Wat we ook voor ideeën bij God hebben, hij is doorgaans niet iemand met wie je eens uit eten gaat. Daar is natuurlijk een nogal voor de hand liggende buitenkant bij: je rijdt ook niet even bij God langs om hem op te halen voor een maaltijd in een goed restaurant. Uit eten gaan met God vraagt om een bijzondere aanpak. Je merkt dat ook in Leviticus 3. Maar ik denk dat de binnenkant hier belangrijker is. We vinden God gewoon niet iemand met wie we ontspannen maaltijd zouden kunnen houden. Voor je het weet word je al zenuwachtig bij het idee. Als God in de buurt komt, of als wij in de buurt van God komen, denken we eerder aan zonden en tekorten, aan wat er allemaal op ons aan te merken is. Hij weet alles van me, dus hij heeft ook behoorlijk wat op me aan te merken. Tegen de tijd dat ik voor al m’n zonden vergeving heb gevraagd is het eten vast koud.

Nog een laagje dieper proef ik heel vaak in gesprekken met mensen dat ze zich niet vrij voelen bij God. Het gaat er dan niet eens om dat God een groot en indrukwekkend Koning is bij wie alle machthebbers op aarde in het niet vallen. Daar is nog wel een eerbiedige mouw aan te passen. Nee, het is een soort ‘je niet vrij voelen’ dat te maken heeft met dat de ander jou niet vertrouwt en dat jij je bekritiseerd voelt. Als je God onder ogen komt ontmoet je een kritische blik over je leven, voor je het weet zelfs een wantrouwende blik. Als God je al allerlei goede en mooie dingen geeft wil hij toch vast zien wat jij daar nu mee doet in zijn dienst. Hij verwacht vast wat terug, iets wat perfect is zoals hij. Gelukkig kunnen we snel ‘om Jezus’ wil’ zeggen. Jezus is wel oké, maar God zelf, dat weten we nog niet zo zeker. Met Jezus uit eten gaan, daar kunnen we ons wellicht nog iets bij voorstellen — al was het maar aan de hand van de maaltijden in de evangeliën — maar met God?

 

Dan is er dus op allerlei manieren echt iets mis gegaan. Er is maar één God, Vader, Zoon en Geest. En alle ingewikkelde woorden en gedachten die we in de kerk uitgevonden hebben over Gods drie-eenheid betekenen uiteindelijk precies dit: Jezus is God zelf, God is precies als Jezus en helemaal niets anders. Jezus was iemand die zo vaak met mensen uit eten ging dat ze hem destijds een veelvraat en een drinkebroer noemden. En op de meeste mensen met wie Jezus uitgebreid maaltijd hield was behoorlijk wat aan te merken. Dat was voor Jezus kennelijk geen probleem. Zo iemand is God.

En als je dan nog eens kijkt: zo iemand is God altijd al geweest. Jezus is echt een Zoon die op zijn Vader lijkt. Ik heb vorige week al gezegd: let er op, als God aan zijn volk allerlei offers geeft, begint het niet met offers waarmee je ‘sorry’ kunt zeggen of om vergeving vragen. Het begint met offers waarmee je kunt zeggen: kijk een cadeau omdat ik zo blij met u ben. Dat weggeef-offer was het basis-offer, elke dag werd het in de tempel namens heel het volk gebracht. Maar dan komt daarna niet snel toch de hele boel aan fouten, tekorten en gebreken om de hoek kijken. Vervolgens gaat het in Leviticus 3 over wat in onze vertaling vredeoffers heten. Het gaat om ‘gemeenschaps-offers’ waarin de Israëlieten hun leven samen deelden met God in vrede. Zeg maar: het gaat verder met ‘met God uit eten gaan’-offers. En dat waren met lengte de meest voorkomende offers. Het dank- of lofoffer was er ook een vorm van. Het psalmboek staat vol met liederen die bij het uit eten gaan met God gezongen werden.

Drie keer per jaar konden de Israëlieten bovendien naar de tempel komen voor een groot feest: Pesach, Pinksteren en Loofhutten. En ook daar waren juist deze offers de kern van alles. Er werd zomaar een dag of zeven uitgebreid feest gevierd met God. God is iemand die geeft, echt geeft, weg geeft. Alle reden voor zijn volk om dat van hem te leren en zelf ook eens een cadeau aan hem te geven. God is iemand die zijn leven echt wil delen met zijn mensen. Al in het paradijs bleek hij heel anders dan alle andere goden: zijn levensboom was in het ontwerp van zijn huis op aarde vrij toegankelijk voor de mensen. En als God vervolgens weer bij mensen op aarde komt wonen, in de tabernakel en later in de tempel, gaat het hem nog steeds om echt leven delen. En dus om veel, heel veel uit eten gaan met zijn volk. Al die maaltijden van Jezus met mensen zijn niet meer dan variaties op hoe God altijd al zich opgesteld heeft: als je iets te vieren hebt, kom het dan vooral bij mij doen. God geniet van blije mensen.

Maar goed, misschien ben ik intussen al te snel gegaan. Even terug naar Leviticus 3. Ik heb dat ‘met God uit eten gaan’-offers genoemd. Intussen staat daar niets over in Leviticus 3. Dat klopt, wil je een completer plaatje moet je er thuis nog even een stuk uit Leviticus 7 bij lezen. Leviticus 3 beschrijft alleen wat er met de dieren op en bij het altaar gebeurt. De offeraar biedt ze aan en legt daarbij zijn hand op de kop van het dier. Dat betekent: dit dier staat voor mij, wat er met dit dier gebeurt geldt voor mij. Vervolgens worden de dieren geslacht en wordt het bloed tegen de zijkant van het altaar gegoten. Net als bij de weggeef-offers betekent dat: overgave, gave. Er wordt niets met het bloed gedaan dan weggieten, weg geven. Vervolgens wordt beschreven wat er met een deel van de dieren moet gebeuren: het vet, de nieren en een deel van de lever worden als offergave aan de Heer aangeboden. Dat wordt op het altaar verbrand. En dat is het dan, voor wat Leviticus 3 betreft.

Wat gebeurt er met de rest van de dieren? Dat staat in hoofdstuk 7. Daar blijkt dat van de dieren het borststuk en de rechterachterbout aan de priester gegeven wordt die dienst doet. Het borststuk is bestemd voor alle priesters, de rechterachterbout is voor de dienstdoende priester. De rest van de dieren wordt door de offeraar en iedereen die met hem mee gekomen is bij de tempel opgegeten. Bij de ene variant van dit offer is daar één dag de tijd voor, bij andere zelfs twee dagen. Wat dan nog over is wordt verbrand. Het is hier dus echt anders dan bij die weggeef-offers. Daar wordt alles van de dieren verbrand. Hier krijg je als offeraar het grootste deel van het geslachte dier terug om het met iedereen die bij je hoort en die meegekomen is op te eten onder Gods ogen. Het blijkt in Leviticus 7 bovendien dat het om een complete maaltijd gaat: er horen ook broden bij, ongedesemde en gedesemde. Van elk soort brood gaat er ook één naar de priester. Maar met de rest wordt een offermaaltijd gehouden. De maaltijd vindt plaats in of bij het heiligdom, in ieder geval in de stad waar de tempel staat en is direct verbonden met het offer: je eet in de aanwezigheid van de Heer.

Het geheel van het offer wordt dus niet maar gevormd door de aanbieding en slacht die in Leviticus 3 beschreven worden, maar omvat ook de maaltijd. Het gaat om communicatie bij offers en wat gecommuniceerd wordt is hier meer dan weggeven, het is dat je je leven echt met God wilt delen, dat je met hem uit eten gaat, met dezelfde lading die het nog heeft als wij met mensen uit eten gaan. Daar doet niets aan af dat God geen mens is en dat hij zelf niet eet. Als je nog even kijkt naar wat er van de dieren naar God gaat: het vet, de nieren en een stuk van de lever, de staart bij een schaap, dat zijn niet echt bijzonder eetbare stukken. Ze worden ook niet, zoals bij allerlei heidense offerrituelen het heiligdom in gebracht als voedsel voor de goden, maar juist op het altaar verbrand. Maar dat neemt niet weg dat het offer één geheel is, inclusief de maaltijd, en dat het dus echt gaat om de gemeenschap in vrede van de mensen met God.

Misschien hebben juist de delen die aan God worden gegeven nog een extra lading. Je nieren waren in de beleving van Israël de zetel van je emoties (wat voor ons intussen je hart is). Die aan God geven betekent dan echt iets als: Heer ik geef u mijn hart, ik geef u mijn ziel. En de lever werd in de volken om Israël heen gebruikt om de toekomst te lezen uit de patroontjes in de lever. Daar het sleuteldeel van aan God geven betekent dan: de toekomst is in uw hand, ik wil hem delen met u, wat er ook komt. Maar ook als dat zo is, blijft de lading van het hele offer die van: je deelt in een maaltijd je leven met God als teken van hoe blij je bent dat je heel je leven met hem kunt delen. Uit eten gaan met God. Als wij dat gek vinden, wie is er dan eigenlijk gek? God ziet zijn volk graag komen. Hij is niet veranderd. Integendeel, hij is op weg naar het feestmaal van de bruiloft van het Lam.

 

En dus komt zo’n stukje Leviticus, zo’n vredeoffer, bij ons terecht als een open uitdaging: ga eens uit eten met God. Hoe zou jij dat doen, wat voor vorm zou jij daarvoor kiezen? Ik houd het ook deze keer expres even bij deze vraag. Het is hèt verschil tussen toen en nu dat God ons dit soort gedetailleerde voorschriften niet meer geeft. Als een open, creatieve vraag komt Leviticus bij ons binnen: hoe zou jij dat doen, samen met God vieren dat je blij bent dat je je leven met hem kunt delen?

Ik hoop dat er intussen iemand zit te denken: ja, maar klopt dat wel? Heeft Jezus niet juist een variant van dit offer, deze offermaaltijd, voorgeschreven in het avondmaal? Inderdaad, in een gestileerde vorm houden we in het avondmaal net zo’n soort offermaaltijd, de offermaaltijd van het offer van Christus zelf. Wil je het avondmaal begrijpen, dan heb je in de verschillende varianten van het vredeoffer de beste achtergrond. We drukken er in uit hoe blij we zijn dat we ons leven in Christus nieuw met God kunnen delen als zijn kinderen en erfgenamen. Uit eten gaan met God doen we hier elkaar tweede zondag van de maand en op Pasen en met Pinksteren, en eigenlijk zouden we het elke zondag moeten doen.

Toch zou ik het jammer vinden als we daarmee de vraag beantwoord zouden vinden. Want er zit in deze vredeoffers echt nog iets meer. Ze zijn geen offers voor elke dag, maar offers voor bijzondere gelegenheden. Wij gaan ook niet elke dag met mensen uit eten. Dat doen we als we iets te vieren hebben of als er iets anders bijzonders is. Dat is ook zo met die ‘uit eten gaan met God‘-offers. Ze werden gebracht als dankoffer, uit dank na redding of genezing of bijzondere overvloed. Ze werden gebracht als gelofteoffer: als iemand op de een of andere manier klem zat en dan God beloofde hem een offer te brengen als hij er toch uit kwam. Ze werden gebracht als vrijwillige gave, uit de overvloed van het hart, als een keer tot je doordringt hoe goed je het eigenlijk hebt bijvoorbeeld. Dat zijn dingen die wij ook meemaken.

De uitdaging die Leviticus dan op jouw bord legt is: hoe geef jij dat nu vorm als je iets te danken hebt, als je in de penarie zit en God alles wel wilt beloven, als eens extra tot je doordringt hoe goed je het wel niet hebt? Hoe zou je dan met God uit eten kunnen gaan? Meer dan in woorden en in dank u wel zeggen? Dat is de open vraag die niet in het avondmaal beantwoord wordt. En jij bent de enige die hem kan beantwoorden. Ik geef een voorbeeld, niet meer. Je zou, als je toch uit eten bent met je vrienden een plaats leeg kunnen houden, de kaars van de tafel er neerzetten, en het bedrag van een maaltijd weg kunnen geven aan een goed doel, niet stilzwijgend, maar met zoveel woorden, uit dank aan God. Misschien voelt het even vreemd, en komen al die gedachten en gevoelens van ‘onder Gods ogen’ wel bij je op. Maar God ziet je toch wel of je daar nu bij stil staat of niet. Je kunt er beter bij stil staan dat God niets liever wil dan mensen blij zien. Hij is geen moeilijke figuur, die je er beter niet bij kunt hebben. Hij is de God die geeft en die zijn leven wil delen met mensen. Verzin een vorm, en je zult zien dat je er meer van kunt genieten. Laten we zingen: Jezus roept hier mensen samen die, hoe dan ook, Gods aanwezigheid beamen.

gehouden in: Amsterdam-ZW, 15 juli 2012 (pdf van de ppt van de dienst: 03lev030000)

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *