De Bergrede van de Vader

Preek over Jozua 8:30-35

orde morgendienst
votum en groet
zingen: Psalm 99,1-3
gebod
zingen: Psalm 99,6-8
gebed
Schriftlezing Deuteronomium 27
zingen: Psalm 37,1.2
Schriftlezing Jozua 8
preek over Jozua 8:30-35
zingen: Psalm 125
gebed
inzameling gaven
zingen: Liedboek 125
zegen

Na de rede van de bergen is het tijd voor een Bergrede. Als de gebeurtenissen van Jozua 7 en 8 zijn vastgelegd in de boodschap van twee grote steenhopen, houdt God zelf, de Vader van onze Heer Jezus Christus, zijn Bergrede. Hij neemt plaats, Hij vat samen, en Hij onderstreept. En als God spreekt reiken de echo’s ver. Zegen en vloek. “Wie deze woorden van mij hoort en ernaar handelt, kan vergeleken worden met een verstandig man, die zijn huis bouwde op een rots. Toen het begon te regenen en de bergstromen zwollen, en er stormen opstaken en het huis van alle kanten belaagd werd, stortte het niet in, want het was gefundeerd op een rots. En wie deze woorden van mij hoort en er niet naar handelt, kan vergeleken worden met een onnadenkend man, die zijn huis bouwde op zand. Toen het begon te regenen en de bergstromen zwollen, en er stormen opstaken en er van alle kanten op het huis werd ingebeukt, stortte het in, en er bleef alleen een ruïne over.” (Mat. 7:24-27). Jezus lijkt op zijn Vader, sprekend.

Maar goed, eerst zijn we nog hier, in de buurt van Sichem, het huidige Nablus, bij de heilige eiken van More, waar Abraham woonde. Met de Oosterlingen mee kijken we naar het Oosten het dal door, tussen, links, de berg Ebal, en rechts, de berg Gerizim. In het midden staan de priesters, met de ark van God. En links en rechts tegen de hellingen op staat het volk Israël. Een grote massa mensen, verdeeld in twee koren. In het midden staat Jozua en hij leest voor, al de woorden van het onderwijs van God, de zegen en de vloek. Iets als een voor-vorm van het boek Deuteronomium klinkt luid op tegen de berghellingen. Iedereen kan het horen. Als het gaat over zegen klinkt het van rechts: Amen. En als het gaat over vloek klinkt het van links: Amen. Het golft over de berghellingen, heen en weer, zegen en vloek. Gezegend is hij die zich houdt aan de bepalingen van deze wet. Amen van rechts. Vervloekt is hij die zich niet houdt aan de bepalingen van deze wet. Amen van links.

Vervloekt. En dan toch: Amen. Zeker, waarlijk vervloekt. Dat is niet niks. Maar als je dan onder de indruk, of zelfs wat geschrokken naar links kijkt, dan zie je daar bovenop die berg de rook opstijgen van een altaar, een soort podium van tegen elkaar gelegde, onbewerkte stenen. Een ook kun je er nog witte stenen zien staan, met de hele wet die je nu hoort er op geschreven. Als je schrikt van de vloekwoorden en kijkt naar de berg van de vloek zie je daar het vuur van de verzoening en weer opnieuw de wet, na de verzoening steeds weer opnieuw de wet, Gods onderwijs, als nieuw begin, als werkelijk leven, waar niets van af kan. Als je aan Gods woorden je kwaad en vervloeking leert kennen wordt je in dezelfde beweging geroepen naar de verzoening en krijg je Gods woorden opnieuw mee, als woorden om te doen. Het gaat om goed leven met God, en wat goed is, zegt God.

En God zegt het hier voor het eerst van binnen in het land. Als God zelf hier zijn Bergrede houdt, neemt Hij zelf plaats op de beloofde grond. En Hij neemt er plaats in ook. Het is heilige grond, heilig land. Er is een altaar gemaakt van onbewerkte stenen. Direct geraapt van het land, niet bewerkt, niet verontreinigd door mensen. Het altaar is als het ware door God naar zich omhooggetrokken bodem, verhoogde heilige grond. Daar worden brandoffers en vredeoffers gebracht. Vrede is er alleen voor wie zich wijdt aan de Heilige. En dat doe je door naar zijn woorden te luisteren en die te doen. Zijn wet, zijn onderwijs, schrijft God hier dan ook letterlijk op het land. Stenen worden overeind gezet, met kalk bestreken en beschreven. Het land zelf wordt gestempeld door de wet. Als Israël niet doet wat het onderwezen is, zullen de stenen het uitschreeuwen. Ja inderdaad, net als later, als Gods Woord mens geworden is en Hem toegezongen wordt: Gezegend Hij, die komt, in de naam van de Heer, en Farizeeën protesteren: Ik zeg u: als zij zouden zwijgen, dan zouden de stenen het uitschreeuwen (Lucas 19:40).

Het is nog niet de plaats die de Here verkiezen zal, het is nog niet Jeruzalem, de tempel op de Sion, hier. Maar het is al wel een echte plaats in het heilige land, waar de Here Israël aanspreekt en stilzet bij waar het echt om gaat. Hij houdt zijn Bergrede. En daarin vat Hij samen, zei ik. Deze verzen sluiten hoofdstuk 7 en 8 van Jozua af, en vormen de achtergrond voor het vervolg. Na de rede van de bergen is het tijd voor Gods Bergrede. Hoofdstuk 7 en hoofdstuk 8 vers 29 eindigen beide met een grote steenhoop, een gedenkteken, een gedenkberg, sprekend van wat er gebeurd is. Wat is er dan gebeurd?

Nou ja, God had Jericho, als teken van heel het land, opgeruimd in een reinigingsceremonie, maar Achan had kwaad mee willen nemen, het goede land in. Hij was er door vervloekt en zijn vloek was de vloek van Israël geworden. Op eigen houtje, zonder de Here te raadplegen, had Jozua plannen gemaakt, lijnen uitgezet en een begin proberen te maken met de verovering van het land. Het was op de nederlaag bij Ai uitgelopen. Wie zich niet houdt aan de bepalingen van deze wet, die is vervloekt. De steenhoop in het doemdal Achor sprak duidelijke taal.

Maar ook bij de poort van Ai was een grote steenhoop opgericht. Want toen had God zelf het initiatief genomen, en niet Jozua op eigen houtje. God had plannen gemaakt en die uit laten voeren. En heel precies had Jozua en had Israël geluisterd. Tot in de details wordt het weergegeven: vers 18, de Here zei tot Jozua: strek je zwaard uit naar Ai, vers 26, en Jozua hield zijn zwaard uitgestrekt totdat alle inwoners van Ai waren gedood. Precies luisteren naar God, dat is de sleutel voor zegen. Wie zich houdt aan de bepalingen van deze wet, die is gezegend. De steenhoop bij Ai spreekt duidelijke taal.

Je zou kunnen zeggen: In het eerste gedeelte van hoofdstuk 8 heeft Jozua en heeft het volk kunnen leren dat het gaat om het volgen van God, om het heel precies volgen van Hem en niet afwijken naar rechts of naar links. Eigenwijsheid en eigenzinnigheid leveren ellende en vloek op. Alleen bij God zelf, in zijn gevolg, is er zegen. Het heilige land wordt niet veroverd in eigen kracht, maar alleen in het gevolg van de God die dat land aan zich wijdt. Zegen, een bloeiend leven, is er alleen bij Hem, en dan ook precies bij Hem, niet half of halfslachtig, maar helemaal. Als God het in zijn Bergrede over zegen en vloek heeft, vat Hij het gebeurde tot dan toe samen, en vervolgens onderstreept Hij het.

Net als we bij de Bergrede van de Here Jezus stuiten op diepe radicaliteit, op een ingrijpend alles of niets, zo stuiten we bij de Bergrede van zijn Vader hier op een zelfde radicaliteit. Het gaat om een helemaal volgen van God, om een luisteren naar Hem woord voor woord. Op alle mogelijke manieren wordt dat precieze hier naar voren gehaald. Jozua bouwt een altaar op de Ebal, zoals Mozes, de dienaar van de Heer, de Israëlieten geboden had, en dan nog eens: volgens de voorschriften van Mozes. Hij schrijft op die stenen een afschrift van de wet van Mozes, precies, onder de ogen van de Israëlieten. Israël stelt zich op, zoals Mozes, de dienaar van de Heer vroeger geboden had. En dan leest Jozua heel het wetboek voor, woord voor woord. Nog eens: er was geen voorschrift van  Mozes dat Jozua niet voorlas. Het zal in het beloofde, in het heilige land alleen maar kunnen gaan om een echt, een compleet volgen van God, niet half of halfslachtig, maar radicaal en precies.

Uiteindelijk staan we hier voor dezelfde complete en zuivere liefde die we tegenkwamen in Jozua 6 en 7. Ging het er daar om dat de God die volledig en volmaakt liefheeft geen kwaad kan tolereren, geen compromissen met wat haat is verdraagt, hier gaat het er om dat Hij in zuiverheid gevolgd en gehoorzaamd moet worden, wil er met Hem te leven zijn. Gods onderwijs vraagt een woord-voor-woord gehoorzaamheid, want alleen zijn onderwijs leert zuivere liefde en goedheid. Alleen precies in lijn met Gods wet is er vrede en heelheid. Alleen in een God liefhebben uit alle macht en de naaste als jezelf is er werkelijk leven en levensbloei mogelijk, zegen en geen vloek.

Het lijkt me duidelijk dat iedereen die zou denken dat daar bij de Here Jezus iets van af gaat zich erg zou vergissen. Er is veel gebeurd sinds Israël hier bij Ebal en Gerizim stond. Het volk heeft die radicaliteit niet opgebracht. Deuteronomium liet in hoofdstuk 27 de zegen al weg, waarschijnlijk uit ervaring. Israël is doodgelopen in de ballingschap. Maar als de Here Jezus dan later zijn Bergrede spreekt doet Hij geen water bij de wijn, is Hij niet, door ervaring wijs geworden, minder radicaal dan zijn Vader hier. Geen tittel of jota van de wet vervalt. Het moet allemaal gebeuren, precies en trouw. Echte liefde en die compleet en concreet. Niet ieder die tot Mij zegt: Heer, Heer, zal het Koninkrijk der hemelen binnengaan, maar wie doet de wil van mijn Vader die in de hemelen is.

Maar wat er wel veranderd is, is dat God op een nieuwe manier plaats ingenomen heeft op onze aarde. Als we ons nu verplaatsen naar dat dal bij Sichem, tussen Ebal en Gerizim, en horen voorlezen al die woorden, allemaal, al die goede en eerlijke woorden van God; en als we in de kerk van alle eeuwen de echo’s horen van het amen van het volk hier, van links en rechts: gezegend wie mijn woorden hoort en ze doet – amen van rechts – vervloekt wie mijn woorden hoort en ze niet doet – amen van links – en als we dan onder de indruk of geschrokken kijken naar links, waar dat laatste amen vandaan komt, dan zien we daar op de vloekberg een kruis en horen we dat Christus ons vrijgekocht heeft van de vloek van de wet door voor ons een vloek te worden. En horen we dat zo de zegen van Abraham tot de heidenen gekomen is in Jezus Christus, opdat wij de beloofde Geest zouden ontvangen door het geloof (Gal. 3:13-14).

Nee, er gaat niets van af, maar wel is God gekomen in Christus onze Heer, en wel is God gekomen in zijn Geest, die Heer is en levend maakt, en wel krijgen we zo uit zijn handen al Gods goede woorden opnieuw, als goede woorden en terecht onderwijs, om ze te doen. De God die zegt Volg Mij, heeft zijn Zoon gestuurd om ons op te halen en van dichtbij te roepen: Volg Mij, en heeft zijn Geest gestuurd om ons in staat te stellen dat ook in beginsel te doen. En steeds weer mag het dan gelden: als je schrikt van de vloekwoorden en kijkt naar de berg van de vloek zie je daar het kruis van de verzoening en vind je er weer opnieuw de wet, na de verzoening steeds weer opnieuw de wet, want het is Gods goede onderwijs, als nieuw begin, als werkelijk leven, waar niets van af kan. Als je aan Gods woorden je kwaad en vervloeking leert kennen wordt je in dezelfde beweging geroepen naar de verzoening en krijg je Gods woorden opnieuw mee, als woorden om te doen. Want uiteindelijk gaat het altijd om goed leven met God. Dat mag hier beginnen. Het zal definitief opbloeien in de eeuwigheid. Amen.

gehouden in: Loenen-Abcoude, 30 november 2003
Zeist, 30 oktober 2005

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *