Soms lijkt het gedrag van gemeenteleden op stalking

Nederlands Dagblad, 26 maart 2001

Zaterdag is er een vrijgemaakt-gereformeerde studiedag over Gemeente en Predikant. Op 7 april houden christelijke gereformeerde ambtsdragers hun voorjaarsconferentie. Zal daar ook de problematiek aan de orde komen van predikanten die jaar in jaar uit door dezelfde kritische gemeenteleden worden bestookt?

Het was eigenlijk van het begin af aan moeilijk geweest. Al op het kennismakingsbezoek was duidelijk geworden dat hij, als het aan broeder v.D. gelegen had, hier nooit beroepen was. In de twee jaar daarna was hij er een keer of zeven geweest. Telkens moeizame gesprekken: over de preek van de laatste zondag, over de liturgie, over het verval in de kerken en de teloorgang van de antithese, noem maar op. Hij had zijn best gedaan echt te luisteren, argumenten te wegen, begrip op te brengen voor de frustraties. Maar het was net of bij ieder bezoek alles weer van voren af aan begon.

Toen kwamen de brieven. Eerst naar aanleiding van een paar preken over de christelijke vrijheid. Twee lange kerkenraadsvergaderingen volgden. Sommige broeders hadden ook vragen bij die preken. En ze hadden ook wel van andere gemeenteleden kritiek gehoord. Aan het eind van de tweede vergadering kwam het hierop neer: Wellicht was de woordkeus en de benadering in de preken niet altijd even gelukkig geweest; de raad had begrip voor de bezorgdheid, maar inhoudelijk zag hij geen reden om met de bezwaren van broeder v.D. in te stemmen.

Vier weken later was er de volgende brief. Hoe de dominee het in zijn hoofd gehaald had te zeggen dat de redenering in zondag 5 en 6 niet zo gelukkig was, en begrip had voor mensen die zich daardoor afgestoten voelden. Op de kerkenraad ging het deze keer in één vergadering. Maar nu legde v.D. zich niet bij de uitspraak neer. Hij ging naar de classis. Die sprak uit dat het inderdaad niet juist was in een preek zo over de Catechismus te spreken, maar dat in de rest van de preek duidelijk was dat de predikant toch trouw was gebleven aan de leer van de kerk.

Dat was nu ongeveer een jaar geleden. Vijftien brieven waren nog gevolgd, waaronder één over het feit dat hij niet over zondag 38 gepreekt had, natuurlijk omdat hij dat niet aandurfde. In de kerkenraad was de harmonie ver te zoeken. Een aantal broeders was de hele zaak meer dan zat: we moesten dat gezeur maar helemaal niet meer in behandeling nemen. Anderen wilden dat niet: dat kun je niet maken, je kunt gemeenteleden niet bekorten in hun recht bezwaar te hebben tegen publieke prediking.

Twee keer was een zaak nog op classis geweest. Soms merkte de dominee ook in andere classisgemeenten waar hij voorging, iets van wantrouwen. Al die problemen zouden toch wel niet voor niets zijn.

Hijzelf was moe, intens moe. De vakantie had hem daar dit keer niet overheen geholpen. De behandeling van de laatste vijf brieven had telkens op de kerkenraad een netwerk van andere kritiek op tafel gebracht. Het plezier in zijn werk was ondergegaan in een zwaar gevoel van hier niet geschikt voor zijn. En wat hij zelf nog het ergste vond: hij betrapte zichzelf steeds vaker op een diepe haat tegen v.D. en een even diepe verachting voor die kerkenraadsleden zonder ruggengraat die hem steeds maar lieten vallen.

Geen sprookje

Dit verhaal is van het begin tot het eind verzonnen. Maar het is helaas geen sprookje. Ik heb het samengesteld uit een reeks van verhalen van collega’s. Voor de problematiek werd op 7 maart aandacht gevraagd in een bericht op pag. 2 van deze krant: ‘Kerkenraad geeft predikant niet altijd goed steun’.

Het lijkt me van belang dat ook in breder kader over dergelijke probleemsituaties wordt nagedacht en doorgesproken. Daarbij moet dan niet alleen worden gekeken naar de kerkenraad of de predikant, maar ook naar de gemeenteleden die aanklagen en brieven schrijven. Het valt mij tenminste op, dat het gedrag van dergelijke gemeenteleden sterk lijkt op stalking, of belaging, een in het Nederlandse recht sinds 27 juni vorig jaar strafbaar gedrag. De beschreven fasen in een stalkingsproces komen vrij nauwkeurig overeen met de ontwikkelingen rondom predikanten die in het nauw gebracht worden, zoals hierboven verteld. Eerst wordt er nog gesproken, maar dat gesprek wordt heel verschillend beleefd; nuanceringen worden opgevat als toegeven dat het wantrouwen terecht is. Dan komen er zaken. De aanklager heeft het initiatief en houdt dat ook. Het slachtoffer wordt op een gegeven moment bang, vervolgens moe en depressief en ontwikkelt een eigen schuldgevoel en een machteloze haat.

Strikt genomen gaat het bij dit soort kerkelijke situaties wellicht niet om belaging in de zin van art. 285b Wetboek van strafrecht. Dat neemt niet weg dat ik de overeenkomsten zo sterk vind, dat ik ervoor zou willen pleiten dat de kerken hierover eens apart zouden nadenken.

Het lijkt me dat gedrag zoals v.D. dat vertoont in het bovengeschetste verhaal, in de kerken nog meer reden voor vermaan en tucht zou moeten zijn dan in de samenleving stalking strafbaar is. Op een dergelijke manier elkaar het (ambtelijk) leven onmogelijk maken is een roepende zonde tegen het zesde gebod. Het laat zich op geen enkele manier verbinden met de respectvolle manier waarop de Bijbel ons leert met ambtsdragers om te gaan.

Wantrouwen

Ook in het bericht van woensdag 7 maart komt naar voren dat kerkenraden en kerkelijke vergaderingen zich opvallend coulant opstellen tegenover klagende gemeenteleden. Dat bleef me ook steeds weer bij uit gesprekken met collega’s. Er lijkt te weinig besef te zijn dat zogenaamd genuanceerde formuleringen, waarin begrip getoond wordt voor bezorgdheid van klagers, gemakkelijk een excuus vormen om de afwijzing van de bezwaren naast zich neer te leggen. Ze hebben dan misschien op dit punt geen gelijk gehad, ze hadden wel gelijk in hun wantrouwen. Dergelijke communicatieproblemen duiken ook in de literatuur over stalking telkens op. Toegeeflijkheid op punten stimuleert uiteindelijk alleen tot verdere belaging.

De bezorgdheid waarmee gemeenteleden benaderd worden, staat soms in schril contract met het gebrek aan zorg voor de predikant in kwestie. De vergelijking met stalking kan wellicht oog geven voor het lastig te hanteren proces dat belaagde predikanten doormaken. Hoe kun je preken met deze mensen voor ogen? Hoe kun je avondmaal vieren met hen? Wat moet je aan met gevoelens van angst, depressie en haat, die horen bij een ervaring als deze, maar die zich niet met het evangelie laten combineren?

Gebrek aan aandacht hiervoor laat een situatie makkelijk verder escaleren. Een opmerking in een preek of elders, in boosheid of frustratie gemaakt, is zomaar reden voor nog een ronde ellende.

Al met al, lijkt me, genoeg reden om hierover eens verder door te denken en te praten. Er is tenslotte maar weinig waaraan een predikant zoveel heeft als goede, opbouwende kritiek op zijn werk. Het houdt je scherp. Het helpt je bij de afstemming van je (s)preken op je hoorders. Tegelijk is er maar weinig wat een predikant zo sloopt, als afbrekende, wantrouwende kritiek, waarvoor een tijdlang ruimte wordt gegeven.

Zie ook: Naschrift.