Wat er wemelt en krioelt

Bij de Tijd, jaargang 7 (1998-1999) 7 (februari 1999)

De kinderen zitten op hun hurken achter in de tuin. Met een stok was er een tegel gelicht. Samen hadden ze hem rechtop gezet, en toen achterover gegooid. Nu dringen ze samen rond die ene plek zand en grond, waar het wemelt en krioelt. Net als in de grote-mensen-wereld, is daar een stad ondergronds, waar geleefd wordt. Tussen alle insecten slingert zich de regenworm, dat wonderdier waarvan ze later zullen ontdekken dat-ie op de kerk lijkt: snijd hem door en de beide helften leven verder. Gefascineerd griezelend kijken de kinderen toe, en roeren met hun stokjes in de levende massa.

Het is jammer dat je, als je wat ouder wordt, die jonge-onderzoekers-houding zomaar verliest. De droom van de ondernemende Kwik, Kwek en Kwak als identificatiefiguren spat uit elkaar als je ontdekt intussen feitelijk meer op Donald Duck te lijken. Toch blijft het leuk zo nu en dan eens een tegeltje te lichten, als je toch met je tuinpaadje bezig bent. Letterlijk, en ook figuurlijk. Het doet goed tegen de zelfbeschermende oogkleppenmentaliteit die alleen maar gazons en aangeveegde stoeptegels ziet, waar je heerlijk rustig op kunt wandelen. Daaronder leeft het, en zonder dat leven zou uw tere gazonnetje niet meer zijn dan een zandbak.

Het is al zeker twee eeuwen zo, dat er nogal wat gereformeerden zijn die zichzelf min of meer als een bedreigde diersoort zien. Hun spelonk van Adullam (1 Sam. 22:1), waarin ze schuilen voor de grote boze ontwikkelingen van individualisme en secularisatie, wordt gevormd door het gedachtegoed van de Reformatie. Het pad naar binnen is geplaveid met de oude kinderhoofdjes van de Nederlandse gereformeerde belijdenissen. Binnen vinden we geduld, milde vroomheid en een kerk voor het volk, inderdaad, maar ook angst en een afweerhouding, die zich uit in stoere antithese of in slappe wereldmijding.

Maar licht nu eens wat van die oude steenblokken, en kijk wat eronder wemelt en krioelt. Het is niet de nijvere mier die je dan tegenkomt, in grote groepen sjouwend en slepend met al wat eetbaar is. Maar vooral de eenzame kever. Zonder beeldspraak: wie nog eens toekijkt kan ontdekken dat de tijdgeest van toen, het vroege individualisme en rationalisme van de vijftiende en zestiende eeuw, de Reformatie in het bloed zit. Neem alleen al die beroemde vraag van Luther: hoe krijg ik een genadig God? Ga die catechismus nog eens na, die het onderbewuste van vrijwel iedere gereformeerde gevormd heeft. Ontdek dat het steeds maar over ik, mij en mijn ziel gaat; dat het wij en het ons dat erin voorkomt niet werkelijk functioneert: het gaat niet over wij samen, maar over wij allemaal, hoofd voor hoofd. En dat is niet maar een kwestie van aanpak, van methode, het zit heel diep. Niet voor niets ontbreekt zowel in zondag 22 als in artikel 37 van de Nederlandse geloofsbelijdenis iedere verwijzing naar de nieuwe schepping waarop God en mensen samen leven in vrede en recht. Bij voorbeeld. Er is maar weinig wat de Reformatie zozeer stempelt als het beeld van de mens die zich alleen te verantwoorden heeft tegenover God: de tijdgeest van toen.

En versta mij goed: dat is juist de kracht van de Reformatie geweest. Daardoor sprak zij zoveel mensen aan en kon ze uitgroeien tot de enorme |8| beweging die ze geworden is. Het leven en de vruchtbaarheid van iedere geestelijke beweging wordt net zo goed bepaald door wat er zich onder de oppervlakte afspeelt als dat in uw achtertuin het geval is. Maar wie er in een andere tijd naar terug wil, en er in schuilen wil tegen van alles en nog wat, die bedriegt zichzelf. Vroeg of laat zal een kind beginnen te lachen en wijzen, en zeggen dat ook deze keizer geen kleren aan heeft. Christen ben je niet in een reformatorische spelonk, maar in de ruimte van de kerk van alle tijden en plaatsen.

Laten we nog eens een tegeltje lichten. De weg naar officieel nauwer contact tussen vrijgemaakt gereformeerden en christelijke gereformeerden is geplaveid met intensieve besprekingen op deputatenniveau. Na een lange impasse is een grote steen gelegd in een nota over de toe-ëigening van het heil die gediend heeft op de synode van Berkel 1996. ‘We hebben geleerd van de christelijke gereformeerden. We kregen meer aandacht voor de toe-eigening, meer oog voor het onderscheidenlijk preken’ zegt ds. A.N. Hendriks ervan in de laatste oudejaarsbijlage van het ND. En dat geldt allemaal inderdaad voor de genoemde nota.

Maar kijk daar nu eens onder, naar wat er wemelt en krioelt in de zondagse prediking in de vrijgemaakte kerken, in bladen en boekjes. Soms is er inderdaad iets veranderd. Dan proef je de invloed, niet van de christelijke gereformeerden, maar van Angelsaksische puriteinen. Maar heel vaak is er ook niet-of nauwelijks iets veranderd. Nog steeds trekken de vrijgemaakte insecten en masse ten strijde tegen de mestkevers van de Nadere Reformatie. Het ging er in de Vrijmaking om dat het evangelie ons een werkelijke Christus voor ons geeft, en niet een Christus buiten ons, die wij als het ware naar ons toe moeten halen in een toe-eigening, die wij ‘bevinden’, ervaren moeten, vóór we kunnen zeggen dat Hij echt ‘voor ons’ is. Het wordt tegenwoordig allemaal wat anders gezegd, maar dit leven wemelt en krioelt nog altijd breed in de (ook Nederlands) gereformeerde kerken. Daartegenover geeft de nota een stuk theorie, dat in de praktijk van het kerkelijk leven meestal nergens op slaat.

En gelukkig rnaar, want het gaat hier, net zo goed als daarnet, om de kracht van de Vrijmaking. Die enorme nadruk op de vastheid en persoonlijke gerichtheid van Gods spreken roept vertrouwen op God op en geeft energie om te leven. Zolang ze niet ontspoort in harde eigenwijsheid en grote woorden bindt ze mensen ook samen. Ook een groot deel van de Christelijke Gereformeerde Kerk kan hierbij aansluiting vinden. Een ander deel nooit. De verwachting van een combinatie van het vrijgemaakte en het ultra-gereformeerde in de Christelijke Gereformeerde Kerk zal een volstrekte illusie blijken, zolang niet het ene of het andere radicaal verandert. We moesten deze tegel maar eens los laten liggen, en wat meer denken aan de diepe opmerking van een hervormde die het weten kon: dat de ketterijen ter rechterzijde (in de ultra-gereformeerde wereld) minstens zo groot zijn als die ter linkerzijde (in de moderne, kritische wereld).

Nog één steentje, omdat alle goede dingen in drieën komen. Er wordt zo langzamerhand in de kleine gereformeerde wereld breed gesproken over de plaats van de vrouw in de kerk. Elders in dit nummer kunt u lezen over de studiedag die het GSEV erover gehouden heeft. Kerken spreken zich erover uit, gemeenteleden denken erover na. Vooral de eventuele openstelling van kerkelijke ambten voor broeders én zusters houdt de gemoederen bezig.

Maar licht nu eens even die stepstone van de ambtelijke structuur in de kerken. Wat zie je daar onder? Wel, een netwerk van relaties en contacten binnen iedere plaatselijke gemeente, dat vooral door vrouwen gevormd en gedragen wordt. De feitelijke gemeenschap binnen de kerk wordt vooral gemaakt door informele contacten. Het blijkt iedere dag, dat Christus gelukkig niet alleen ambtsd ragers aan zijn gemeente gegeven heeft, ja, dat die ambtsdragers in feite een extra cadeau zijn, bovenop het kloppende leven in de gemeente. We mochten het wel wat vaker tegen elkaar zeggen, hoe onmisbaar talloze ‘zusters der gemeente’ zijn. Als zij eens in de kerkenraad zouden zitten, en zich suf vergaderen – de ‘broeders’ zouden het niet overnemen. Bij alle principiële en pseudo-principiële discussies over ‘de’ vrouw in ‘het’ ambt mogen we wel uitkijken dat we het eigenlijke leven in de gemeente niet uit het oog verliezen. Dat kan zomaar. Want het is ook hier net als in uw achtertuin: onder de oppervlakte leeft het en groeit het.