Omdat we er allemaal bij horen kan niemand gemist worden

Preek over Lucas 15:1-10

orde morgendienst
welkom
votum en groet
gebed
zingen: Opwekking 54
zingen: Opwekking 281
Schriftlezing Lucas 15:1-10
preek over Lucas 15:1-10
zingen: Opwekking 194
lezen Hebreeën 13:1-16
zingen: Opwekking 430
gebed
mededelingen
inzameling gaven
zingen: Psalm 118,1.10
zingen: Opwekking 454
zegen

Vorige week zondag hebben we iedereen, en in het bijzonder Max Vuijk die gedoopt werd, welkom geheten in het gezin van God. God houdt van ons als eenvoudig de mensen die we zijn, heet ons welkom, bekleedt ons met Christus en bezielt ons met zijn Geest. Welkom dus, kom er bij. Vanmorgen wil ik daar maar eens wat op verder gaan. Want er hoort nog iets bij dat gezin van God, ergens de binnenkant van dat iedereen er welkom is. En het is de moeite waard daarbij stil te staan, zeker ook in de Tituskapel tegenwoordig. Jezus leert het ons in die twee gelijkenissen die we gelezen hebben. Het is, zeg maar, Jezus’ eigen gemeentevisie: omdat we er allemaal bij horen, alle honderd, alle tien, kan er niemand gemist worden. Zo geldt dat in het gezin van God: omdat we ere allemaal bij horen kan er niemand gemist worden.

Dat is de sleutelgedachte van waaruit onze Heer hier in zijn situatie reageert op die Farizeeën en schriftgeleerden. Zij mopperen op Jezus omdat Hij omgaat met tollenaars en zondaars, met slechte mensen, met mensen die zij er niet bij vonden horen. Integendeel, zij hadden ze afgeschreven. Geen haar op hun hoofd dacht er aan om dit soort types te zoeken. Die lieten door hun manier van leven gewoon zien dat ze er niet bij hoorden. Ze konden gemist worden, als kiespijn. Het werd tijd dat God de aarde van alle zondaars rein zou maken, het was in ieder geval niet de bedoeling dat zondaars gezocht en gered zouden worden. We horen er helemaal niet allemaal bij: alleen wie rechtvaardig is zoals die Farizeeën hoort erbij. En denk maar niet: foei, bah, Farizeeën, blij dat ik niet zo ben als zij. Want dat zou niet alleen typisch farizees zijn, maar bovendien zomaar niet waar. Of ken jij dat gevoel niet dat vooral de mensen die net zo zijn en net zo denken en net zo voelen en net zo geloven en van dezelfde muziek houden en dezelfde boeken of films of sprekers of conferenties en zo goed vinden als jij — er echt bij horen en de rest, nou ja, die moet nog veel leren. In ieder geval is het echt een stuk minder erg dat zij er niet zijn dan dat jouw soulmates er niet zijn.

Maar voor de Here Jezus is dat heel anders. Juist omdat we er allemaal bij horen zijn de mensen die er niet bij zijn voor hem verloren, kwijt, en moeten ze gezocht worden. Het moeten er persé weer honderd worden of in die andere gelijkenis weer tien. Je kunt niet wel tevreden zijn met 99 of 9, want dan blijf je er één kwijt. Omdat ook deze mensen, slecht of niet, erbij horen, kunnen ook zij niet gemist worden. En met drie gelijkenissen op rij probeert de Here Jezus het bij die Farizeeën en schriftgeleerden binnen te krijgen: verloren, deze mensen waren verloren, kwijt, gemist, en dat kan niet: wie er bij hoort kan niet gemist worden. Hé, mensen, waren jullie dan niemand kwijt? Hadden jullie dan niemand gemist? En als dat niet zo is, ben je dan eigenlijk zelf niet veel meer kwijt? Dat is die oudste zoon in die derde gelijkenis, die laat ik nu maar even voor wat-ie is.

Waar het me nu om gaat is dat uitgangspunt, waardoor er in alles hier beweging komt: omdat we er allemaal bij horen kan er niemand gemist worden. Dáárom wordt er gezocht, koste wat het kost en wordt het hele huis op z’n kop gezet. Dat kleurt het refrein-woord ‘verloren’ hier in Lucas 15: naar wat verloren is wordt gezocht, net zo lang tot het gevonden is. Daarom trekt de Here Jezus uit dat verloren zulke andere consequenties dan wij vaak als wij dat woord gebruiken. Mensen die verloren zijn in zonde en schuld, die gaan verloren, en dat voelt als: die zijn verdoemd. Wie zegt: ik ben verloren, die geeft de moed op. Naar wat verloren is wordt niet meer gezocht. Het is juist de kern van het hele evangelie dat Jezus wèl zoekt naar wat verloren is, naar wie verloren is, naar wie kwijt is. Want omdat we er allemaal bij horen kan er niemand gemist worden. God zelf beweegt hemel en aarde om ons terug te vinden. Wie verloren gaat moet juist hoognodig gevonden worden.

Nog eens, het gaat me vanmorgen om dat uitgangspunt van de Here Jezus. Ik denk dat we er eindeloos belang bij hebben om ons dat eigen te maken, ook als onze situatie anders is dan hier in Lucas. Ik bedoel maar: het bijzondere hier zit hem niet alleen in die Farizeeën en schriftgeleerden die bezwaar maken, maar ook in de toespitsing op tollenaars en andere zondaars. Zij worden gemist omdat ze zich in hun kwaad hebben geïsoleerd. Er is blijdschap wanneer zij tot inkeer komen, meer over één zondaar die tot inkeer komt dan over 99 rechtvaardigen die geen inkeer nodig hebben. Op die situatie richt Jezus zich hier. En onze situatie is zo niet, tenminste daar ga ik niet van uit. Maar daarmee is het niet klaar.

Omdat we er allemaal bij horen kan er niemand gemist worden. Is dat echt iets wat ons als gezin van God in de ziel gezonken is? Ik vraag maar even concreet vanmorgen. We hebben ruim meer dan 270 leden in de Tituskapel. Met zoveel zijn we hier vanmorgen niet. Sommigen missen we al geruime tijd, anderen regelmatig, met anderen is nog wat contact via een huiskring. Er zijn allerlei mensen die stilzwijgend vertrokken zijn. Is dat de gewone gang van zaken, een soort van natuurverschijnsel, of is dat iets waar we mee zitten? Goeie morgen, zeg. Zijn wij niet zomaar veel meer dan één op honderd kwijt? En missen we hen nog? Of missen we hen alleen als ze toch al — en toch nog — tot onze kring behoorden?

En ook veel eerder al, trouwens. Wanneer iemand hier in de gemeente het gevoel heeft: ik kan ook wel gemist worden, alles loopt toch wel door, langs mij heen, dan is er iets mis. Het kan niet ook wel zonder jou, zonder jouw gaven, zonder jouw mening, zonder jou als de mens die jij bent, niet in de gemeente van Christus. Als we dat elkaar niet laten merken, door elkaar op te zoeken, door elkaar te bemoedigen, door die 99 schapen van jouw soort eens even te laten voor wat ze zijn en op zoek te gaan naar die andere, door elkaar juist in onze onderlinge verschillen waardering te géven, dan is er iets mis. Als we op de een of andere manier contact met elkaar verloren hebben, en vooral gemeente zijn in onze eigen kring (huiskring of soortkring) dan geldt ook daarvoor het ‘verloren’ van onze Heer: dan moet er net zo lang gezocht worden tot er weer iets gevonden wordt, tot we elkaar weer vinden.

En laten we goed in de gaten houden dat we hier onze Heer horen, die de Heer van ons allemaal is. Het gaat er echt niet om dat er wat kerkenraadsleden of bezoekers of huiskringleiders of zo, achter iedereen aan moeten lopen om ze erbij te houden. Het gaat er lang daarvóór om dat u en dat jij elkaar zoekt en opzoekt. Als je merkt: hé, met die heb ik eigenlijk helemaal geen contact, of: die zou ik niet missen als ze geen lid van de kerk meer was, dan is het al meer dan tijd om in actie te komen. Daar hoef je nog echt geen ruzie voor gehad te hebben, alleen maar niks met elkaar hebben is reden genoeg. En als je bij jezelf een houding opmerkt van: die of die zoekt het maar mooi zelf uit, wat mij betreft kan-ie gemist worden, dan is het tijd om het mes eerst maar eens in je eigen ziel te zetten. Bij het gezin van deze God horen doet een appèl op ons allemaal. Omdat we er allemaal bij horen kan er niemand gemist worden.

Daarmee pas ik dus het uitgangspunt van waaruit de Here Jezus hier spreekt toe in een andere situatie. Dat is gelukkig in onze gemeente niet zomaar de situatie van tollenaars en publieke zondaars. Maar laten we ons daar niet op verkijken. Wanneer we elkaar loslaten en in feite de boodschap afgeven dat een ander ook wel gemist kan worden, dan is dat zomaar ook een bijdrage aan een proces van weg groeien van Jezus Christus, van wegebben van geloof en vertrouwen. Wie spreekt met ex-kerkmensen weet maar al te goed hoe frustraties met de kerk een immense blokkade voor geloof in Christus kunnen opleveren. We ontmoeten elkaar in de kerk niet op het niveau van huisje, boompje, beestje, maar onder de ogen van onze Heer, die Heer die gekomen is om wie verloren is te zoeken.

Daarmee ben ik gelijk bij nog een andere kant aan dat uitgangspunt van de Here Jezus hier in Lucas. Omdat we er allemaal bij horen kan er niemand gemist worden. Dat is niet een gedachte die we wel tot gemeenteleden of christenen kunnen beperken. In de bijbel heeft dat de ruimte van de schepping, de mensheid die uit één mensenpaar gegroeid is, stuk voor stuk eigenhandig door God gevormd. Niemand kan wel gemist worden. Niemand is overbodig. Niemand kan wel weg. De levende God zelf laat de boodschap van Jezus Christus naar alle mensen uitgaan. Hij zoekt mensen, mensen die kwijt zijn, mensen die Hij mist.

Soms merk ik aan mensen dat ze bang zijn of vinden dat we in de Titus het oude missionair élan kwijt raken. We richten ons weer naar binnen en zo. Ik snap heel die tegenstelling niet tussen binnen en buiten. Christus leert ons hier de kern van christen zijn in èn buiten de gemeente: omdat we er allemaal bij horen kan er niemand gemist worden. Mensen die niet in God geloven zijn voorlopig een leven lang vooral kwijt, verloren in de zin van Lucas, en dus betekent dat, dat er uit alle macht naar ze gezocht moet worden. God zoekt ze, hun leven lang, en wie weet kan Hij ze wel vinden door ons. Wie kwijt blijft, die gaat verloren in die andere betekenis, ja. Maar dat is omdat-ie kwijt blijft, en als er iets is wat God niet wil, dan dat. Kijk maar naar de Here Jezus. Hij is ons juist komen zoeken, al kostte Hem dat zijn leven. Omdat we er allemaal bij horen kan er niemand gemist worden. God is bereid er de hele wereld voor aan te vegen tot hij het muntstuk gevonden heeft.

Dat roept onontwijkbaar de vraag op voor ons: als dit geldt voor het gezin van God en als wij dat gezin zijn, waartoe zijn wij dan bereid? Als er nu eens echt niemand wel gemist kan worden, wat staat ons dan te doen? Ja, zoeken, elkaar, maar net zo goed anderen. En misschien moet dan ook het huis van de kerk nog eens helemaal ondersteboven gekeerd worden. Of en hoever, dat weet ik echt niet. Daar moeten we het nog maar eens over hebben. En dat moet ook maar blijken, al doende. Maar waar we niet aan ontkomen, lijkt me, is starten waar onze Heer start en ons uitgangspunt nemen bij wat Hij hier neerzet, ook voor ons: omdat we er allemaal bij horen kan er niemand gemist worden.

Dat is waar het me nu vanmorgen even om gaat. Ik heb zo’n donkerbruin gevoel dat het de komende tijd beslissend zal zijn voor hoe de gemeente van de Tituskapel verder gaat, of we werkelijk beseffen dat het bij het gezin van God hoort dat we er allemaal bij horen en dat er dus niemand gemist kan worden. Ook die ander niet met wie jij het helemaal niet eens bent en die je de laatste tijd steeds minder ziet. Iedereen die dan denkt: ja, geen wonder, en: nou ja, laat ook maar, die heeft van de hele kerk en het hele evangelie, ja van Jezus en God zelf kennelijk nog geen bal begrepen. We zijn als gemeente allemaal mensen van wie God zelf gezegd heeft: jij hoort erbij en jij kunt niet gemist worden. Hij heeft er, zacht gezegd, nogal wat moeite voor gedaan om ons dat duidelijk te maken ook. Er staat een kruis voor in ons leven. Laten we onszelf dan ook niet laten missen en elkaar benaderen als mensen die, net als wij, niet gemist kunnen worden. In de naam van de Vader, van de Zoon en de Heilige Geest, amen.

gehouden in: Amsterdam-ZW, 8 juli 2007

eerdere versies gehouden in: Loenen-Abcoude, 20 oktober 2002
Zeist, 5 januari 2003
Almere-O, 23 maart 2003
Pijnacker-Nootdorp, 10 september 2006
Loenen-Abcoude, 29 mei 2005

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *