Christus wil dat ons bidden tot onze Vader gestempeld is door vertrouwen

Preek over zondag 52 Heidelbergse Catechismus

orde morgendienst
votum en groet
zingen: Psalm 5,1.2.9.10
gebod
zingen: NGK 91
gebed
Schriftlezing 2 Korintiërs 1:12-22
inzameling gaven
zingen: Psalm 28
preek over Zondag 52
zingen: Psalm 4,2
gebed
zingen: NGK 115
zegen

Tegen wie zeg je dat eigenlijk: amen? Wie spreken wij aan met dit kleine woordje? Als je kijkt naar hoe het vaak gaat met onze gebeden in het openbaar, thuis aan tafel, of op school in de klas, of in de kerk, of op vereniging, dan lijkt het er wel op alsof we het met dit laatste woordje meer tegen elkaar dan tegen God hebben. Amen is dan niet meer dan het signaal — voor anderen! — dat het gebed afgelopen is en dat we kunnen beginnen met eten, of naar huis gaan, of wat dan ook maar kunnen gaan doen. Het amen als start­schot voor de voortzetting van de race van het leven.

En als je kijkt naar onze eigen, persoonlijke gebeden, dan kan het er wel eens op lijken alsof we het met het amen eigenlijk tegen onszelf hebben. Dat we onszelf als het ware moed in praten na ons gebed. De catechismus geeft in de manier van zeggen van vraag en antwoord 128 en 129 helaas aanleiding voor dat misverstand. Het lijkt net alsof ons gebed inderdaad wordt beëindigd met de lofverheffing: want van U is het koninkrijk en de kracht en de heerlijkheid tot in eeuwigheid. Punt. Einde van ons spreken tot God. En dan wordt er in vraag 129 nog ingegaan op dat woordje amen, dat nu los aan het eind lijkt te hangen. De aanspraak-vorm in antwoord 128 (dit alles vragen wij van U) keert in antwoord 129 niet terug. Het spreekt onszelf aan: God heeft mijn gebed veel stelliger verhoord dan ik in mijn hart voel dat ik dit van Hem begeer. En het spreekt onszelf moed in: het — het — is waar en zeker.

Deze manier van zeggen van de catechismus is jammer, want ze hindert ons erbij om een van de belangrijkste dingen van ons bidden te zien: bidden houdt nooit op. Een bepaald gebed kan worden beëindigd, maar de gebedshouding blijft. Met het woord amen zijn we niet weer terug bij onszelf, en ook niet terug onder elkaar, nee, we zijn als het ware weer terug bij het begin van ons gebed en staan klaar om opnieuw te bidden. Ja, het woordje amen is zelf een gebed; we spreken het tot onze God. Amen is het kortste gebed en tegelijk misschien wel het diepste gebed, dat, als het goed is, alle voorgaande beden tot God zijn kleur geeft.

Daarbij wil ik in deze preek met u stilstaan. Het kernwoord van de preek, waarvan ik graag zou willen dat u dat bijbleef, is vertrouwen, onze Vader in de hemel vertrouwen. Christus wil dat ons bidden tot God gestempeld is door ons vertrouwen in Hem. We zullen zien dat het gaat om een bedreigd vertrouwen, en om een gegrond vertrouwen.

Met dat wij amen zeggen spreken wij dus niet tegen elkaar, of tegen onszelf, maar tegen onze Vader in de hemel. Wat zeggen we dan?

In ieder geval zeggen we daarmee van wat we eerder gezegd hebben in ons gebed: het is waar en zeker. Het woordje amen is direct verbonden met het voorgaande, — al het voorgaande, maar vooral ook wat direct er aan vooraf gaat. Vaak nemen we in ons gebed een pauze tussen ‘tot in eeuwigheid’ en ‘amen’. Eigenlijk is dat niet goed. Het amen hoort direct bij de lofverheffing: Want van U is het koninkrijk en de kracht tot in eeuwigheid amen! Zo vinden we het Amen in de bijbel heel vaak terug, bijvoorbeeld bij Paulus: God de Schepper die te prijzen is tot in eeuwigheid Amen! (Rm1,25); de Christus, die is God boven alles, te prijzen tot in eeuwigheid Amen! (Rm9,5); want uit Hem en door Hem en tot Hem zijn alle dingen: Hem zij de heerlijkheid tot in eeuwigheid Amen! (Rm11,36). En dit zijn nog maar drie voorbeelden uit de vele.

Amen zet een dikke streep onder het voorgaande: zo is het! dit is waar! Tegelijk is duidelijk dat het maar niet zomaar om waarheden gaat, nee, dit is de God in wie wij geloven: zo is Hij! zo is de God die wij liefhebben! En het is ook duidelijk dat het niet alleen maar gaat om dingen die waar zijn. Want wij zeggen ook amen op onze bedes, waarin wij aan deze God — zo is Hij! — vragen om dingen. Amen kan dan niet betekenen: dat is waar, want vragen zijn niet waar of onwaar.

We moeten ons dan herinneren, wat de meesten van u al wel vaak zullen hebben gehoord, maar wat heel belangrijk is: amen zeggen hoort bij geloven. Het oudtestamentische woord voor toch geloven is: amen zeggen. Als we amen zeggen aan het eind van ons gebed, dan zeggen we daarmee: Onze Vader in de hemel, wij geloven in U. En dat betekent niet maar: wij weten dat U bestaat en dat U die en die bent, daar in de hemel, ver weg, nee, het betekent: wij vertrouwen op U, zoals U zich aan ons hebt gegeven in uw Zoon, als onze hemelse Vader die hier op aarde bij ons is en in liefde voor ons zorgt. Met het woord amen zeggen wij: Vader wij vertrouwen op U zoals U bent, wij leggen heel dit gebed in vertrouwen voor U neer als onze Vader in de hemel.

Ziet u: we zijn met het amen weer terug bij het begin van ons gebed: Onze Vader in de hemel, terug bij het kinderlijk ontzag en vertrouwen jegens God waarop ons gebed gegrond is (zondag 46). Amen is ook: dit is waar en zeker, maar het is tegelijk veel meer: tegelijk is het het woord waarmee wij onszelf in ons gebed overgeven aan onze God, met al onze wensen en verlangens, met alles wat ons bezighoudt, vol vertrouwen: onze Vader in de hemel, die ons liefhebt — zo bent U! Amen! — wij vertrouwen U ons leven toe, met al onze verlangens die we net hebben uitgesproken, alles wat ons zorgen baart of blij maakt, heel ons leven, wij rekenen op U, dat U ons het goede geeft, want dat hebt U beloofd.

Zo besluiten wij een gebed, zonder het af te sluiten. Dat zou het geval zijn wanneer wij onze gebeden beëindigden met het oog op elkaar (dit gebed is afgelopen, jullie kunnen je gang weer gaan…) of met het oog op onszelf (nu moet ik er weer alleen tegen aan, maar toch is het waar, vat moed, diep ademhalen). Maar nu zeggen we tegen onze God voor wie we leven: Wij vertrouwen op U, wij vertrouwen onszelf aan U toe. En zo gaan we precies dat leven weer in dat we aan God hebben voorgelegd terwijl ons gebed als het ware open blijft staan. We kunnen er zo weer mee verder gaan.

Dat is heel belangrijk. Want als ons gebed nog open staat, staan ook wijzelf open voor wat God nu gaat doen. We kijken met vertrouwende ogen rond in ons leven en wat we zien kunnen we zo weer in gebed voor God brengen. In dankgebed als Hij ons geeft wat we gevraagd hadden, soms op onverwachte manieren, in gebed om inzicht en uithoudingsvermogen als God onze verlangens (nog) niet vervult. Maar ook andersom: want als wij ons gebed afsluiten sluiten we ook onszelf af voor wat er nu gaat gebeuren. Als we de hou­ding van kinderlijk ontzag en vertrouwen die onder ons gebed ligt niet ook na het bidden proberen vast te houden zien we vaak niet eens hoe God ons bidden verhoort; dan doen we onszelf te kort, en maken onszelf kwetsbaar in de aanvechtingen.

Want het is juist deze grondhouding van kinderlijk vertrouwen op onze hemelse Vader waar het in de aanvechtingen om gaat. Dat is wat de duivel altijd weer zal proberen te bereiken: dat wij dit vertrouwen opzeggen of opgeven. Precies dit is het wat hij in het paradijs heeft geprobeerd en waarin hij helaas is geslaagd: het vertrouwen van Adam en Eva op God te breken. En recht daar tegenover is dat het wat God in diezelfde aanvechtingen probeert te bereiken: dat ons vertrouwen op Hem sterker zal worden, dat ons geloof een beproefd geloof zal worden en ons vertrouwen een verdiept vertrouwen, dat wij des te meer onder de indruk zullen zijn van de kracht van Gods Woord, waaraan wij ons gerust kunnen overgeven. Daarom is het heel belangrijk, juist als de vragen en protesten komen, als er twijfels rijzen, en het zaad van het wantrouwen gezaaid wordt in ons hart, dat we ons bidden open houden, in gesprek blijven met God en zo onder ogen zien wat ons overkomt in ons leven. Het amen bepaalt ons daarbij.

Maar ik denk dat we allemaal wel weten dat dit geen eenvoudige zaak is, die ons gemakkelijk afgaat. Juist bij ons bidden, waar het tegelijk om het hart van ons geloof gaat én om de teerste en gevoeligste punten van ons leven, zijn de aanvechtingen het sterkst. Amen mag dan betekenen: Vader, ik geloof, maar in de praktijk krijgt het vaak de kleur van het: Ik geloof, kom mijn ongeloof te hulp! Vader, ik vertrouw op U, kom mijn wantrouwen te hulp!

In ons gebed komen we voor God met heel ons leven, alles wat ons bezighoudt, ook onze zorgen, onze wensen en verlangens, en we vertrouwen ze alle aan Hem toe. Maar wat als er niets gebeurt? Als je vurig bidt om genezing, maar ze niet krijgt. Als je je diepe verlangen naar een man of vrouw voor God brengt, o zo vaak, en toch ongetrouwd blijft. Als je het beroep dat je zo graag zou willen hebben, en waar je zo vaak om hebt gebeden, toch niet zult kunnen uitoefenen omdat je de vooropleiding niet hebt, of de gaven mist, of omdat er geen werk is in dat vak?

Juist als het om diepe verlangens van ons gaat, zijn we erg kwetsbaar voor teleurstellingen. En dat we ons door God teleurgesteld voelen is één van de sterkste aanvechtingen in ons leven. Want uit teleurstelling wordt zomaar wantrouwen geboren. Zo van: Je hebt mooi praten met je amen. Bidden helpt toch niet. Kijk maar naar mij. Ik heb er al zo vaak om gevraagd en niets gekregen. God is niet te vertrouwen, Hij doet niets voor mij, of in ieder geval niet dat wat ik zo graag wil dat Hij doet. Maar misschien is dit niet helemaal het goede voorbeeld, want meestal komt ons wantrouwen niet zo uitgesproken naar buiten, zeker niet ons wantrouwen tegenover God. Zoals we als we in een ander mens teleurgesteld zijn ons vaak een beetje van hem of haar terugtrekken, de ander alleen nog maar tot op zekere hoogte vertrouwen, vaak wat meer formeel met hem omgaan, zo doen we ook zomaar met God. We bidden dan nog wel, maar niet meer met volle overtuiging, met vol vertrouwen. We vragen Hem nog wel allerlei, maar we rekenen er niet echt meer op verhoring te zullen vinden. De diepte is er uit, en de glans is er af. En gelijk is dan ook de diepte uit ons geloof en de glans van ons geloof verdwenen. En daarmee is de duivel al een heel eind op weg — en wij ook, met hem mee, weg van God, teleurgesteld, gefrustreerd, ongelukkig.

Precies daartegenover, hoe gek het ook klinken mag, wil God ook deze aanvechting van soms diepe teleurstelling in Hem gebruiken om ons vertrouwen in Hem te verdiepen. Hij wil in de eerste plaats graag dat we er niet om heen draaien, maar tegen Hem zeggen dat we teleurgesteld zijn in Hem. Zo is dat toch met mensen ook? Hoe zouden wij over en weer onze teleurstelling in elkaar kunnen verwerken als wij die niet uitspreken. Als we zwijgen en verbijten, dan ‘is er alleen maar iets’, maar niemand kan er wat mee.

Maar dan wil Hij vervolgens ook graag dat we naar Hem luisteren, en onszelf afvragen of het terecht is dat we teleurgesteld zijn in Hem, of we Hem niet voor een ander gehouden hebben dan Hij werkelijk is. Dat is vaak een heel proces, waarin we ons eigen diepe verlangen onder ogen moeten zien en schiften tussen goed en kwaad daarin. Want achter teleurstelling in God schuilt meestal een onterecht verlangen, een vraag aan God waarop we ook geen positief antwoord hoefden te verwachten. God heeft ons niet beloofd ons hier en nu volledige genezing te geven, of onze verantwoordelijkheid van ons over te nemen, of ons leven te laten verlopen zoals wij dat graag willen. Als we dat soort dingen van Hem gevraagd hebben is het niet verwonderlijk dat ze niet kwamen. En ook van alle dingen die Hij wel beloofd heeft heeft God nog niet beloofd dat Hij ze ons meteen zal geven, of de dag na ons gebed. Zijn we niet vaak teleurgesteld in God omdat we niet meer kunnen wachten, omdat ons het geduld ontbreekt? Ook in ons bidden zijn we vaak verwende mensen, gewend aan instant-bevrediging van onze behoeften.

Deze verwerking van teleurstelling is vaak een heel proces, zei ik net. Ik denk dat het belangrijk is dat in de gaten te houden. God geeft ons daar de ruimte voor. Hij wordt niet boos en kortaf als we teleurgesteld zijn in Hem, hoe onterecht dat ook is. Hij zegt niet: je mag niet teleurgesteld zijn in Mij, kijk maar, er is geen reden voor. Nee, Hij vraagt hier slechts eerlijkheid van ons in het onder ogen zien van onze eigen wensen en verlangens, en zegt: zie je wel, je hoeft niet teleurgesteld te zijn in Mij, kijk maar, er was geen reden voor, toch niet. Misschien is dat proces bij sommige teleurstellingen wel pas afgelopen op de nieuwe aarde. Hier blijven we tenslotte vaak beschadigde mensen, ook in onze gevoelens van vertrouwen.

Maar er is denk ik nog iets dat we in de gaten moeten houden, deze verwerking van teleurstellingen is een verwerking in gebed, in gesprek, in blijvend gesprek met God. Het kan soms het karakter van een twistgesprek krijgen, maar het blijft een gesprek. Ook als het amen de kleur krijgt van het: Ik vertrouw op U, kom mijn wantrouwen te hulp! blijft het een amen dat ons gebed niet afsluit, maar open houdt. En zolang ons bidden open is, en zolang wijzelf open zijn naar God is er hoop. Want wantrouwen en teleurstelling kan, net als onder mensen ook bij God, alleen worden weggenomen door het uit te praten en met nieuwe ogen te kijken naar onze relatie met God. Daarbij kunnen we ons bidden niet missen.

Het is dus echt heel belangrijk dat we beseffen dat we met ons Amen niet weer terug zijn onder elkaar, of weer alleen zijn met onszelf, maar dat we, nog steeds tot God sprekende, terugkomen bij het begin van ons gebed, bij de aanspraak: Onze Vader die in de hemel woont. Want die aanspraak leert ons nadenken over Wie het eigenlijk is die we aanroepen in ons gebed, ze leert ons stilstaan bij wat we van onze God geloven, en ze leert ons daarin rust vinden als in de grond van ons vertrouwen.

Want de grond van ons vertrouwen ligt niet in wat wij van God en zijn handelen zien of menen te zien, maar in wat wij van Hem geloven. Wij geloven dat God in Christus onze Vader is geworden en ons daarom het goede geeft, ook als wij zelf niet kunnen inzien waarom dit of dat nu goed voor ons is. Nee, geloven heeft niet altijd iets met zien te maken. Dat wij heel ons gebed in vertrouwen aan God voorleggen is volgens de catechismus omdat Hij ons al het goede wil en kan geven, omdat Hij onze koning is en alle dingen in zijn macht heeft; — want van U is het koninkrijk en de kracht en de heerlijkheid tot in eeuwigheid Amen! (één geheel). Maar kun je dat zien? Meestal zien wij niet zoveel van Gods koninkrijk in macht en glorie. En dat kan ons wel eens onzeker maken: is geloven tenslotte niet toch een sprong in het duister? Richten wij ons gebed tenslotte niet toch op een afwezige God? Dan wordt ons geloof een kwestie van ja en nee tegelijk, en ons bidden een roep: Ik vertrouw op U, kom mijn wantrouwen te hulp!

Maar God verklaart dit wantrouwen niet botweg voor verboden, nee, Hij komt het te hulp en Hij is het te hulp gekomen in Jezus Christus, onze Heer. Dat geloven we en daarin kunnen we rust vinden. Tenslotte is Hij zelf, in eigen persoon de grond van ons vertrouwen op God. In Hem heeft God zichzelf aan ons laten zien en gegeven zoals Hij werkelijk is, zijn hart voor ons blootgelegd. Wat er ook gebeurt in ons leven, of wat er ook niet gebeurt dat wij zo graag hadden gewild, het is niet afkomstig van toch nog weer een andere God dan de God die in Christus onze Vader is geworden. Een andere God bestaat niet. En de liefde van God voor ons in Christus zijn Zoon is éénduidig, overduidelijk. Niet ja en nee tegelijk, maar ja voor alle beloften van God.

Daar mogen we in rusten vol vertrouwen op deze God, daar mogen we ons aan vastklemmen als we worstelen met onvervulde verlangens of groot verdriet in ons leven. We hoeven niet bang te worden voor God als er iets zit tussen Hem en ons, we hoeven niet meteen te wanhopen aan onze verhouding met God als we diep geloofsvertrouwen niet op kunnen brengen. Waarom? Daar kun je toch aan werken? En God helpt ons daarbij. Hij is ons al te hulp gekomen vóór wij maar om die hulp gevraagd hadden.

Want ons gebed besluiten met Amen is het met Christus besluiten. Wij zeggen ‘om Jezus’ wil Amen’ of ‘in Christus’ naam Amen’ echt niet alleen als pleitgrond voor onze vragen bij God: of God ons gebed wil horen omdat Christus dat wil, omdat Christus dat voor ons verdiend heeft of zo. Dat ook natuurlijk. Maar hier is meer, veel meer aan de hand — en we mogen daar rust en vertrouwen in vinden. Om Jezus’ wil, of in Christus’ naam zeggen wij ook als krachtbron voor onszelf. Want het is opvallend wat Paulus zegt in 2 Kor. 1,20: in Christus zijn niet alleen alle beloften van God Ja, maar door Hem is ook ons Amen op die beloften. Hij is het die de schuld van al ons wantrouwen heeft weggedragen, Hij is het ook die al onze verlangens wil thuisbrengen bij God. Want Hij is naast ons gaan staan, ook in onze hoop, onze verwachting, onze teleurstelling, ons verdriet, en Hij heeft ons gekocht inclusief dat alles. Laten wij daarom met onze teleurstellingen tot Hem gaan, ze bij Hem neerleggen; en laten we dan nog eens kijken hoe ze er uit zien, aan de voeten van onze Zaligmaker. Ziet u hoe klein ze zijn, vergeleken met alles wat Hij ons geeft: alle beloften van God, in Hem: Ja? Trouwens, ook Gods belofte om al onze tranen van onze ogen af te wissen is in Hem Ja. En die geldt echt niet alleen voor onze tranen van verdriet, ook voor onze tranen van boosheid, teleurstelling, wanhoop en wantrouwen.

Ja, ons gebed besluiten met Amen is het met Christus besluiten. Hij is de grond voor ons vertrouwen op God. Aan Hem zien we wat we aan God hebben. Hij is in Christus onze Vader geworden en Hij geeft ons het goede voor ons, hier en nu, morgen, tot in eeuwigheid. Dat is waar en zeker, niet omdat we het altijd zien, maar omdat het ons in Christus is gegeven. Omdat we dat geloven, mogen we er ook naar uitzien en om Jezus’ wil ons gebed open houden om te zien hoe God al zijn beloften, die in Christus Ja zijn, ook zal verwerkelijken. Nee bidden houdt niet op, het wordt niet afgesloten, want het richt zich op het hart van God, dat open staat voor ons, in Christus Amen!

gehouden in: Weesp-Nigtevecht en Loenen-Abcoude, 29 augustus 1993
Gouda, 14 juli 1996

de houdbaarheidsdatum van deze preek is verstreken

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *