Belangstelling voor God

Preek over zondag 45 Heidelbergse Catechismus

orde morgen/middagdienst
votum en groet
zingen: Psalm 134
gebod
zingen: Psalm 148,5
gebed
Schriftlezing Matteüs 6:5-15.25-34
inzameling gaven
zingen: Psalm 143,1.2.7-10
preek over Zondag 45
zingen: NGK 100,6
gebed
zingen: Psalm 106,21.22
zegen

Wat zou u ervan vinden als uw kinderen u alleen maar zouden vragen wat zij nodig hadden, en netjes ’dank u wel’ zouden zeggen als u het ze gaf, maar verder niets met u te bespreken hadden? Jongens, stel je eens voor, je komt uit school, en het enige wat je aan je moeder te vertellen hebt is: bedankt voor de lekkere boterhammen van vanmiddag. Mag ik er morgen weer vier met pindakaas mee? Dat kun je je vast niet voorstellen. Je moet toch op z’n minst even vertellen hoe het geweest is. Alleen maar met vragen en bedanken, zo ga je niet met elkaar om als ouders en kinderen. Dat kun je eens doen met zakenrelaties. Je plaatst een bestelling bij een winkel of een bedrijf, en als de boel geleverd is en in orde bevonden, dan reken je af en zegt dank u wel, en verder heb je niets met die ander te maken. Maar zodra je even iets meer met iemand te maken hebt, dan blijft het daar niet bij. Dan praat je ook eens over andere dingen, over persoonlijke dingen, je vraagt eens hoe het thuis gaat, en waar die ander verder allemaal mee bezig is, en je vertelt ook eens iets over jezelf. Nee, alleen maar vragen en bedanken, dat is maar een kale bedoening, een teken van een kale relatie.

Toch hebben we zomaar zo’n relatie met God. Kijk maar naar je eigen gebed. Hoe snel hangt het niet van vragen en bedanken aan elkaar. Je bedankt God voor zijn gaven, en je bidt Hem voor wat je nodig hebt, en voor wat andere mensen, die je kent, of waarvan je hebt gehoord, nodig hebben. Maar verder, waar hebben we het verder over met God? Hebben we ook aandacht voor Hemzelf? Wat voor verhouding hebben we eigenlijk met God? een zakelijke (vragen en bedanken)? of een persoonlijke (doorvragen en dingen bespreken)? Bij een zakelijke relatie is het niet zo belangrijk wie die ander zelf is, waar hij mee bezig is en wat hem of haar bezighoudt, bij een persoonlijke relatie hoort dat er onlosmakelijk bij. Belangstelling voor de ander is een eerste vooronderstelling voor een persoonlijke verhouding. Daarom is het, denk ik, niet voor niets, dat Christus ons in ons gebed leert beginnen met aandacht te hebben voor God, en dan pas voor onszelf.

Dat mag ons opvallen, zeker gezien de formuleringen van de Catechismus in deze zondag. Die zijn over het algemeen nogal ‘zakelijk’. Leg antwoord 118 en 119 maar eens naast elkaar: dan ziet u meteen dat er iets ontbreekt. Na antwoord 118 zou rustig een heel ander ‘Onze Vader’ kunnen volgen. Iets als: ‘Onze Vader, die in de hemel woont, geef ons vandaag het nodige brood; en vergeef ons onze schulden, zoals ook wij vergeven wie schulden heeft bij ons; en breng ons niet in verzoeking, maar verlos ons van de boze. Want van U is het koninkrijk en de kracht en de heerlijkheid tot in eeuwigheid. Amen.’ Ik geloof niet dat het kwaad kan hier samen te constateren dat zondag 45 tamelijk eenzijdig de nadruk legt op bidden als vragen en danken voor onszelf: ‘Alles wat wij voor lichaam en ziel nodig hebben’. En dat hoort natuurlijk ook bij ons gebed. Dat heeft alles zijn goed recht. Maar het is bepaald niet alles. En het drukt door in de behandeling van de eerst drie bedes in de zondagen 47-49. Driemaal wordt er gebeden: Uw naam, Uw koninkrijk, Uw wil. Driemaal verklaart de catechismus uitsluitend met: geef ons, geef dat wij. Daar ontbreekt iets. En dat vullen we dus vrolijk aan vanuit de bijbel. Want zo lezen we de catechismus toch: vanuit de bijbel?

Christus leert ons immers veel meer dan vragen voor onszelf en danken voor onszelf (en voor anderen). Hij begint met een drievoudige bede voor onze hemelse Vader zelf: dat zijn naam geheiligd wordt, zijn koninkrijk komt en zijn wil geschiedt. Ziet u, dat veronderstelt een persoonlijke verhouding. Dat veronderstelt dat wij belangstelling hebben voor God, en voor hoe het met Hém gaat, voor waar Híj mee bezig is. En dat is belangrijk, óók voor ons vragen van wat wij nodig hebben en het danken voor wat wij krijgen. Ik vat de rest van de preek zo voor u samen: Christus leert ons dat wij bij ons bidden te maken hebben met een Ander. Daarom moeten we letten op Gods eigen gang, en mogen we letten op onze eigen plaats.

Belangstelling voor de ander is een eerste voorwaarde voor een persoonlijke verhouding, zei ik. Dat geldt voor God net zo goed als voor mensen. Mensen leer je alleen maar echt kennen als je hen vragen stelt, als je met hen spreekt over wat hen bezig houdt. Personen zijn geen dingen, die je kunt observeren, waar je wat experimenten mee kunt doen, en dan weet je wel zo ongeveer hoe het werkt. Personen gaan alleen van binnen uit open. Ze moeten zichzelf geven, openstellen. Als je dus niet vraagt, of op een andere manier laat merken dat je belangstelling hebt voor iemand, dan zul je niet ver komen. Het lijkt me dat dit voor God net zo goed geldt. De Catechismus zegt in antwoord 116, dat God zijn genade en zijn Heilige Geest alleen wil geven aan hen die van harte en zonder ophouden Hem daarom bidden en daarvoor danken. Dat gaat in ieder geval hierover. Wie God zelf niet interesseert, wie naar Hem niet vraagt, die hoeft er ook niet op te rekenen dat hij God werkelijk leert kennen. Allerlei dingen over God te weten komen, dat zal nog wel gaan, maar Hem werkelijk kennen als wie Hij is, dat veronderstelt dat je zijn hart zoekt in gebed en dan eerbiedig luistert naar het evangelie. Ook Gods Persoon gaat alleen van binnen uit open. Daar moet je om vragen. Dan wil God je ook zijn Heilige Geest geven, die je steeds meer oog geeft voor wie God zelf is, Vader, Zoon en Geest, en wie Hij in zijn genade voor jou wil zijn.

Belangstelling voor de ander, daar hebben we het nu even over. Wie echt vraagt naar een ander, die ontmoet een ander persoon dan hij zelf is. Dat is, als ik het zo zeg, een open deur. Maar in de praktijk van alledag is het best moeilijk je dat echt te realiseren en er mee te rekenen. We kijken toch snel vanuit onszelf naar anderen. We meten hem of haar aan onszelf. We vinden ook zomaar dat hij in allerlei opzichten op ons moet lijken (leuk of belangrijk vinden wat wij leuk of belangrijk vinden, bijvoorbeeld) of dat hij zich op z‘n minst bij ons moet aanpassen. We behandelen mensen zomaar zo als wij vinden dat ze zouden moeten zijn en horen hen zeggen wat wij vinden dat ze zouden moeten zeggen. Niet echt als een ander dus. En dat geeft ruzie. Of spanning. En ook hier geldt, dat wij dezelfde moeite hebben met God. Ook bij God vinden we in de praktijk (niet in theorie natuurlijk…) zo maar dat Hij belangrijk moet vinden wat wij belangrijk vinden. Als wij ons druk willen maken om ons werk, dan moet God dat belangrijk vinden. Als wij ons, omgekeerd, juist helemaal niet druk willen maken en met een houding van ‘wie dan leeft, dan zorgt’ in het leven staan, dan moet God het ook daarin met ons eens zijn. Als wij heel nauwgezet en precies zijn, dan moet God dat ook zijn. Als wij mensen van ‘orde’ zijn, dan moet God ook een God van ‘orde’ zijn. Enzovoort. En daarom vragen we Hem in ons gebed juist om die dingen die wij belangrijk vinden, en zijn zomaar teleurgesteld als we ze niet krijgen. Ja, want God was toch echt een ander. Hij vindt zijn eigen dingen belangrijk.

Daarom is het, ook voor ons vragen en danken, zo belangrijk dat we eerst ons richten op God zelf, dat we ons realiseren, dat we in God werkelijk met een ander Persoon te maken hebben, met een eigen wil, eigen doelen en plannen, en dat we in ons gebed met Hèm spreken, zoals Hìj is. De catechismus zegt dan, helemaal samengetrokken, dat wij alleen de enige ware God, die Zich in zijn Woord aan ons geopenbaard heeft, van harte aanroepen. We hebben te maken met een Ander, die zich in de bijbel aan ons laat kennen als degene die Hij is: in allerlei opzichten heel anders dan wij. En dat moet je je realiseren bij je gebed, anders bidt je niet tot déze God. We zullen bijvoorbeeld altijd zó moeten bidden, dat een ander er belang bij heeft, want de God van de bijbel is ook altijd de God van de ander. En Hij is de God van de tollenaar en niet van de farizeeër.

Hij is ook de God die zijn eigen doelen en plannen heeft, en bezig is die te verwerkelijken. Met Hèm spreken wij in ons gebed. En Christus leert ons te beginnen met te vragen naar wat Gód bezighoudt, vóór we toekomen aan wat wij nodig hebben. Dat hoort ook bij de enige ware God, die Zich in zijn Woord aan ons geopenbaard heeft, aanroepen, dat we vragen naar en rekenen met waar Hij mee bezig is. En daarover heeft God ons maar niet onwetend gelaten. Hij vertelt ons duidelijk genoeg waar Hij mee bezig is. Om het nu bij deze eerste zondag maar even samen te vatten: God is bezig zijn koninkrijk te laten komen, dat wil zeggen, te komen met zijn gave van een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, waarop zijn naam totaal geheiligd zal worden en zijn wil metterdaad zal geschieden zoals nu al in de hemel. Hij is bezig aan zijn nieuwe wereld. En terwijl Hij daarmee bezig is, komen wij bij Hem in ons gebed. En Christus leert ons dan voor alles mee te leven met waar God mee bezig is. En daarmee in te stemmen. En daar ook ons zelf op te richten.

Want we hebben geen zakelijke, maar een persoonlijke verhouding met God, toch. Een liefdesrelatie. Zo is het in ieder geval van Gods kant: God, uw Vader, weet wat u nodig hebt, eer u Hem bidt. God ziet naar ons met ogen van liefde, die al van te voren weten wat er komt. Hij leest onze gedachten, beter dan welke menselijke geliefde dan ook. Hij kent ons, beter dan wij onszelf kennen. En zo’n liefdesrelatie wil Hij nu ook van onze kant wakker roepen. En de stem daarvan is het gebed: eindeloos meer dan een zakelijk gesprek over onze eigen noden en behoeften.

Ondertussen is het dat in ieder geval óók. Kijk maar weer naar die parallel met onze eigen ouders en kinderen: wat zou u ervan vinden als uw kinderen nooit eens ‘dank u wel’ zeiden of nooit vroegen om dingen, maar alleen maar zouden ‘nemen’ en ‘gebruik maken’ van wat u in huis hebt? Hè, je zou helemaal nooit, als je uit school komt, eens bedanken voor je boterhammen en zo, je zou altijd heel vanzelfsprekend en stilzwijgend je zakgeld in ontvangst nemen en ieder dag je kleren aantrekken. Dan ontbreekt er ook iets. Zo is het bij God ook. Daarom maakt vragen en danken terecht deel uit van ons bidden. Alleen, waar het me nu in deze preek vooral om gaat, we moeten letten op de plaats ervan in het geheel van ons bidden. Christus leert ons drie beden lang vragen om wat wij nodig hebben, maar het zijn niet de eerste drie beden. Als we gekeken hebben naar wie God is, en waar Hij mee bezig is, dan mogen we rustig ook letten op onze eigen plaats. Bij God hoeven we nooit bang te zijn dat Hij op zo’n manier zijn eigen gang zal gaan, dat er voor ons geen plaats meer overblijft. Hij is juist bezig om voor ons een plaats te maken op zijn nieuwe wereld, een plaats waar wij pas goed tot ons recht zullen komen, veel beter dan we dat hier ooit zullen kunnen.

En God doet dat op zijn eigen manier. Hij is voor ons een Ander, die niet is zoals wij, en ook niet zoals wij wel eens zouden willen dat Hij is. Als we aan God vragen om voor ons te zorgen, dan vragen we dat aan déze God, die bezig is aan zijn nieuwe wereld te werken. Dat veronderstelt, dat we dáár rekening mee houden, dat we dáár mee heen willen, dat ons leven erop gericht is om dat koninkrijk van God binnen te gaan, samen met God zelf. Dáárom leert Christus ons dan ook vragen. ‘Alles wat wij voor lichaam en ziel nodig hebben’, het wordt in het ‘Onze Vader’ door Christus van daaruit ingekleurd. Hij leert ons eerst het koninkrijk van God te zoeken, daar ons leven op te richten dat wij willen wat God wil, dat wij bij Hem willen zijn en met Hem willen leven, en vervolgens van daaruit over ons eigen leven na te denken. Dat is net zo iets als dat een man die een eigen bedrijf heeft, van de vrouw die van hem houdt en met wie hij gaat trouwen, mag verwachten dat zij hem liefheeft inclusief alles waar hij mee bezig is. Daar kun je best eens iets voor moeten opgeven. Kijk zo maar eens naar God, als onze geliefde, die zijn eigen werk heeft, waar­door ook wij een eigen taak krijgen en ons wel eens dingen moeten ontzeggen, waardoor ook wij in een bepaalde richting worden gezet.

Net als de eerste drie bedes van het ‘Onze Vader’ zijn ook de laatste helemaal gedacht vanuit het koninkrijk van God, waarheen wij op weg zijn. Dat bepaalt wat wij nodig hebben voor lichaam en ziel. Als je op weg bent naar de nieuwe hemel en de nieuwe aarde, dan heb je het niet nodig om je hier voor jaren in te graven in een schuilkelder vol blikvoer en voorraden, welnee, dan heb je aan brood voor vandaag genoeg. Morgen kan Christus er immers zijn? Als vandaag altijd de jongste dag is, dan hebben we aan verzorging voor vandaag genoeg. En als je op weg bent naar de nieuwe hemel en de nieuwe aarde, waarop gerechtigheid woont, dan heb je vergeving van je zonden nodig. Nodig om daar binnen te komen, maar ook nodig om telkens weer als je gevallen bent, overeind te krabbelen en verder te gaan. Als je onderweg bent naar Gods nieuwe wereld, dan heb je bescherming nodig tegen gevaren onderweg, tegen gevaarlijke situaties en vijanden. Om die drie dingen leert Christus ons vragen. Meer niet.

Dat is een kruis voor ons vlees, voor ons zoals we uit onszelf zijn. Want, egoïstisch als we groot zijn, hebben we meestal nog wel wat meer op ons programma staan van wat wij nodig hebben. Wij passen ons niet zo makkelijk aan aan onze geliefde. En het is zomaar een bron van teleurstelling in ons leven met God, in ons gebedsleven ook, dat we niet krijgen wat we van God vragen. Laten we ons dan weer realiseren dat God met iets anders bezig is dan met het ons eigen gekoesterde persoontje naar de zin te maken. Hij is een Ander, met zijn eigen werk: Hij is op weg naar een nieuwe wereld, waarop ook voor ons plaats is. Daaraan is dienstbaar wat Hij ons hier geven wil. Voor de rest heeft God geen tijd. Maar hiervoor heeft Hij dan ook alle tijd. Juist wie van Christus leert om voor zichzelf te vragen wat hij nodig heeft om Gods koninkrijk te bereiken, wat hij nodig heeft om Gods nieuwe wereld binnen te gaan (brood voor vandaag, vergeving van zonden en bescherming tegen gevaren), die zal zien dat God zijn gebed ook zeker verhoren wil. Dat hij inderdaad brood voor vandaag krijgt, vergeving van zonden krijgt, bescherming krijgt. Want zo zijn we met Hem getrouwd, met Hem, de Ander, de God die op weg is naar zijn nieuwe wereld, en die ons daarheen meenemen wil om gelukkig te zijn met Hem tot in eeuwigheid. Amen.

gehouden in: Weesp-Nigtevecht en Loenen-Abcoude, 19 maart 1995

de houdbaarheidsdatum van deze preek is verstreken

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *