Zesentwintigste maandag door het jaar – Metten

korte stilte

℣ Heer, open mijn lippen,
℟ en mijn mond zal uw lof verkondigen.
℣ God, kom mij te hulp,
℟ Heer, haast U mij te helpen.

Eer aan de Vader en de Zoon en de heilige Geest,
zoals het was in het begin en nu en altijd
en in de eeuwen der eeuwen. Amen. Halleluja.

uitnodiging

Kom, laten wij jubelen voor de HEER.

psalm bij de uitnodiging: Psalm 95 — Uitnodiging om God te loven
Spreekt elkaar moed in, elke dag, zolang het ‘heden’ duurt (Heb. 3:13).

Kom, laten wij jubelen voor de HEER,
juichen voor onze rots, onze redding.
Laten wij hem naderen met een loflied,
hem toejuichen met gezang.

Kom, laten wij jubelen voor de HEER.

De HEER is een machtige God,
een machtige koning, boven alle goden verheven.
Hij houdt in zijn hand de diepten der aarde,
de toppen van de bergen behoren hem toe,
van hem is de zee, door hem gemaakt,
en ook het droge, door zijn handen gevormd.

Kom, laten wij jubelen voor de HEER.

Ga binnen, laten wij buigen in aanbidding,
knielen voor de HEER, onze maker.
Ja, hij is onze God
en wij zijn het volk dat hij hoedt,
de kudde door zijn hand geleid.

Kom, laten wij jubelen voor de HEER.

Luister vandaag naar zijn stem:
‘Wees niet koppig als bij Meriba,
als die dag bij Massa, in de woestijn,
toen jullie voorouders mij op de proef stelden,
mij tartten, al hadden ze mijn daden gezien.’

Kom, laten wij jubelen voor de HEER.

Veertig jaar voelde ik weerzin tegen hen.
Ik zei: “Het is een stuurloos volk
dat mijn wegen niet wil kennen.”
En ik zwoer in mijn woede:
“Nooit gaan zij mijn rustplaats binnen!”’

Kom, laten wij jubelen voor de HEER.

Eer aan de Vader en de Zoon en de heilige Geest,
zoals het was in het begin en nu en altijd
en in de eeuwen der eeuwen. Amen.

Kom, laten wij jubelen voor de HEER.

hymne: Somno refectis artubus

Gesterkt, vervuld met nieuwe kracht
verrijzen wij uit slaap en nacht
en zingen, Vader, tot uw eer
en bidden U: wees bij ons, Heer.

Ons eerste lied zij U gewijd,
ons hart ga vurig naar U uit,
wees, Heilige, ons eerst begin,
dan gaan wij trouw de arbeid in.

Zoals voor ’t grote zonnelicht
de nacht van kwaad en duister zwicht,
zo worde wat ons ’s nachts benart
in ’t licht verdreven uit ons hart.

Wij bidden dat U met ons gaat.
Snijd uit ons weg al wat ons schaadt.
Te allen tijd brengt dan, o Heer,
het koor der zingenden U eer.

Getrouwe Vader, zie ons aan,
wees, Zoon van God, met ons begaan,
vertroost ons, Geest, in deze tijd,
U die regeert in eeuwigheid.

eerste antifoon

Wie doet wat goed is
mag wonen op uw heilige berg.

eerste psalm: Psalm 15 — Wie is waardig voor Gods aanschijn te staan?
U staat voor de Sionsberg, voor de stad van de levende God (Heb. 12:12).

HEER, wie mag gast zijn in uw tent,
wie mag wonen op uw heilige berg?

Wie de volmaakte weg gaat en doet wat goed is,
wie oprecht de waarheid spreekt.
Hij doet aan lasterpraat niet mee,
hij benadeelt een ander niet
en drijft niet de spot met zijn naaste.

Hij veracht wie geen achting waard is,
maar eert wie ontzag heeft voor de HEER.
Zijn eed breekt hij niet, al brengt het hem nadeel,
voor een lening vraagt hij geen rente,
hij verraadt geen onschuldigen voor geld.

Wie zo doet, komt nooit ten val.

Eer aan de Vader en de Zoon en de heilige Geest,
zoals het was in het begin en nu en altijd
en in de eeuwen der eeuwen. Amen.

eerste antifoon

Wie doet wat goed is
mag wonen op uw heilige berg.

tweede antifoon

Wil mij horen, God,
luister naar mijn spreken.

tweede psalm: Psalm 17 — Heer, bevrijd mij van de zondaars
Christus heeft tijdens zijn leven op aarde … gesmeekt en gebeden …, en werd verhoord (Heb. 5:7).

Luister, HEER, ik vraag om recht,
luister naar mijn smeken,
hoor mijn gebed –
geen leugen komt over mijn lippen.
Laat van u het oordeel komen,
laat uw oog zien wat juist is.

Bezoekt u mij in de nacht
en beproeft en peilt u mijn hart,
u zult niets in mijn nadeel vinden,
geen kwaad kwam uit mijn mond.

Hoe de mensen ook leven,
ik houd mij aan het woord van uw lippen.
De weg van roof en geweld
heb ik altijd gemeden,
mijn voeten volgden uw spoor,
mijn stappen wankelden niet.

Ik roep tot u om hulp,
want u geeft mij antwoord.
Wil mij horen, God,
luister naar mijn spreken,
toon mij de wonderen van uw trouw.
Wie bij u schuilen redt u
van hun tegenstanders, met uw machtige hand.

Behoed mij als de appel van uw oog,
verberg mij in de schaduw van uw vleugels
voor de goddelozen die mij geweld aandoen,
voor de vijanden die mij naar het leven staan.

Hun hart is gevoelloos en gesloten,
hun mond spreekt hoogmoedige taal.
Ze sluiten mij in waar ik mijn voeten ook zet,
ze houden mij in het oog en hopen op mijn val.
Mijn vijand is een leeuw, belust op prooi,
een roofdier dat zich schuilhoudt.

Sta op, HEER,
ga op hem af en druk hem tegen de grond.
Laat uw zwaard mij bevrijden van de goddelozen,
uw hand, HEER, mij verlossen van die mannen
des doods, die leven voor kortstondig gewin.

Ze mogen hun buik vullen met de straf die hun toekomt,
ze mogen hun kinderen ermee verzadigen,
hun kleinkinderen geven wat ervan overschiet.
Laat mij, recht gedaan, uw gelaat aanschouwen,
bij het ontwaken mij verzadigen aan uw beeld.

Eer aan de Vader en de Zoon en de heilige Geest,
zoals het was in het begin en nu en altijd
en in de eeuwen der eeuwen. Amen.

tweede antifoon

Wil mij horen, God,
luister naar mijn spreken.

derde antifoon

Hoog wil ik u prijzen, HEER,
want u hebt mij gered.

derde psalm: Psalm 30 — Dank voor bevrijding uit doodsgevaar
Na zijn glorievolle verrijzenis zegt Christus dank aan de Vader (Cassiodorus).

Hoog wil ik u prijzen, HEER, want u hebt mij gered
en mijn vijand geen reden gegeven tot vreugde.
HEER, mijn God, ik riep tot u
om hulp en u hebt mij genezen.
HEER, u trok mij uit het dodenrijk omhoog,
ik daalde af in het graf, maar u hield mij in leven.

Zing voor de HEER, allen die hem trouw zijn,
loof zijn heilige naam.
Zijn woede duurt een oogwenk,
zijn liefde een leven lang,
met tranen slapen we ’s avonds in,
’s morgens staan we juichend op.

In mijn overmoed dacht ik:
Nooit zal ik wankelen.
HEER, u had mij lief en ik stond als een machtige berg,
u verborg uw gelaat en ik bezweek van angst.

U, HEER, roep ik aan,
u, Heer, smeek ik om genade.
Wat baat het u als ik sterf,
als ik afdaal in het graf?
Kan het stof u soms loven
en getuigen van uw trouw?

Luister, HEER, en toon uw genade,
Heer, kom mij te hulp.
U hebt mijn klacht veranderd in een dans,
mijn rouwkleed weggenomen, mij in vreugde gehuld.
Mijn ziel zal voor u zingen en niet zwijgen.
HEER, mijn God, u wil ik eeuwig loven.

Eer aan de Vader en de Zoon en de heilige Geest,
zoals het was in het begin en nu en altijd
en in de eeuwen der eeuwen. Amen.

derde antifoon

Hoog wil ik u prijzen, HEER,
want u hebt mij gered.

vers

℣ Zing voor de HEER, allen die hem trouw zijn,
℟ loof zijn heilige naam.

korte stilte

zegen

Moge God het vuur van zijn liefde aansteken in ons hart.

eerste lezing: Hooglied 2:15-17

Vang voor ons de vossen, vang die kleine vossen. Ze vernielen de wijngaard, onze wijngaard vol bloeiende ranken. Mijn lief is van mij, en ik ben van hem. Hij weidt tussen de lelies. Nu de dag weer ademt en het duister vlucht – ga nu weg, mijn lief. Spring als een gazelle, als het jong van een hert over de geurige bergen.

eerste responsorie

℟ Mijn lief brengt mij in het wijnhuis, boven mij zijn vaandel van liefde. Verkwik me met rozijnen, verfris me met appels, want ik ben ziek van liefde.
℣ Mijn hoofd rust op zijn linkerarm, met zijn rechterarm omhelst hij mij.
℟ Mijn lief brengt mij in het wijnhuis, boven mij zijn vaandel van liefde. Verkwik me met rozijnen, verfris me met appels, want ik ben ziek van liefde.

tweede lezing: Hooglied 3:6-8

Wie is zij, die daar komt uit de woestijn als een zuil van rook, in een wolk van wierook en mirre, in een geur van kostbare kruiden? Kijk! Salomo’s draagstoel, omringd door zestig helden uit de keurtroepen van Israël, allen met de hand op het zwaard, geoefend in de strijd, ieder met het zwaard op de heup, bedacht op nachtelijk gevaar.

tweede responsorie

℟ Laat ik opstaan, rondgaan in de stad, laat ik in de straten, op de pleinen, zoeken naar mijn allerliefste. Ik zoek hem, maar ik vind hem niet. De wachters vinden mij op hun ronde door de stad. ‘Hebben jullie mijn lief ook gezien?’
℣ Nog maar nauwelijks ben ik hun voorbij of ik vind mijn lief. Ik grijp hem vast en laat hem niet meer los.
℟ Laat ik opstaan, rondgaan in de stad, laat ik in de straten, op de pleinen, zoeken naar mijn allerliefste. Ik zoek hem, maar ik vind hem niet. De wachters vinden mij op hun ronde door de stad. ‘Hebben jullie mijn lief ook gezien?’

derde lezing: Hooglied 3:9-11

Een draagkoets maakte koning Salomo, een koets van cederhout. De stijlen zijn van zilver, het baldakijn van goud, de zetel is van purper. Hij is versierd met tekens van liefde door de meisjes van Jeruzalem. Kom kijken, meisjes van Sion, kijk naar koning Salomo! Kijk! De kroon waarmee zijn moeder hem tooide op zijn bruiloftsdag, de dag die zijn hart zo verblijdt.

derde responsorie

℟ Nu mijn koning op zijn rustbed ligt, geurt mijn nardus zoet. Mijn lief is mij een bundel mirre, hij slaapt tussen mijn borsten. Mijn lief is mij een hennatros in de wijngaarden van Engedi.
℣ Meisjes van Jeruzalem, ik bezweer je bij de gazellen, bij de hinden op het veld: wek de liefde niet, laat haar niet ontwaken voordat zij het wil.
℟ Nu mijn koning op zijn rustbed ligt, geurt mijn nardus zoet. Mijn lief is mij een bundel mirre, hij slaapt tussen mijn borsten. Mijn lief is mij een hennatros in de wijngaarden van Engedi.
℣ Eer aan de Vader en de Zoon en de heilige Geest,
zoals het was in het begin en nu en altijd
en in de eeuwen der eeuwen. Amen.
℟ Nu mijn koning op zijn rustbed ligt, geurt mijn nardus zoet. Mijn lief is mij een bundel mirre, hij slaapt tussen mijn borsten. Mijn lief is mij een hennatros in de wijngaarden van Engedi.

slotgebeden

℣ Heer, ontferm U over ons.
℟ Christus, ontferm U over ons.
℣ Heer, ontferm U over ons.

℣ HEER, hoor mijn gebed,
℟ laat mijn hulpkreet U bereiken.

korte stilte

Onze Verlosser heeft ons gemaakt tot een koninklijk geslacht van priesters om aan God welgevallige offers te brengen. Bidden wij daarom: Heer, bewaar ons in uw dienst.
Heer Jezus, priester in eeuwigheid, u maakt ons tot Gods eigen volk; laat ons dat doen wat de Vader welgevallig is.
Schenk ons de vruchten van de Geest: goedheid, zachtmoedigheid en geduld.
Laat ons u beminnen, zodat uw liefde ons vervult, en laat ons het goede doen, zodat ons leven een lofzang wordt voor u.
Leer ons oog te hebben voor de noden van anderen, en mee te werken aan hun geluk.

Ik bid U, Heer, …

… Onze Vader in de hemel,
laat uw naam geheiligd worden,
laat uw koninkrijk komen
en uw wil gedaan worden
op aarde zoals in de hemel.
Geef ons vandaag het brood
dat wij nodig hebben.
Vergeef ons onze schulden,
zoals ook wij hebben vergeven
wie ons iets schuldig was.
En breng ons niet in beproeving,
maar red ons uit de greep van het kwaad.
Want aan u behoort het koningschap,
de macht en de majesteit tot in eeuwigheid. Amen.