Zeg eens wat meer tegen God

Preek over zondag 46 Heidelbergse Catechismus

orde middagdienst
votum en groet
zingen: Psalm 121
gebed
Schriftlezing Filippenzen 4:4-9
zingen: Psalm 148,1
preek over Zondag 46
zingen: NGK 179b
gebed
inzameling gaven
zingen: Liedboek 460
zegen

Het was kwart over vier. ’s Middags. Met een klap ging de deur open en Henk stormde binnen. ‘Hoi Ma.’ ‘Fijn dat je er weer bent, jongen, hoe was het op school?’ ‘Nou, bedankt voor de lekkere boterhammen hoor, en mijn kleren had u ook netjes gewassen. Mag ik er morgen vier met kaas mee. Sorry dat ik een gat in mijn broek heb. En hoef ik vanavond misschien niet af te drogen, dan kan ik nog even voetballen. Ik ga weer, want ik heb nog Naam en Feit en Woordpakket. Tot straks.’ En weg is Henk. Zijn moeder was er net even voor gaan zitten. Hoe zou hij het gehad hebben op school? Komt de wervelwind langs en voor ze ook maar antwoord heeft kunnen geven is hij weer weg. Niks geen verhalen. Niks geen belangstelling. Hups.

Wat zou u denken, als dat steeds zo ging? Dat kan niet goed gaan op den duur, nietwaar? Als we elkaar nooit vragen: ‘hoe was het? Wat vond je ervan?’ of elkaar daar nooit antwoord op geven, dan krijg je geen echte relatie, of dan verlies je contact. Zo gaat het tot op zekere hoogte met zakenrelaties. Je plaatst een bestel­ling bij een winkel of een bedrijf, en als de boel geleverd is en in orde bevonden, dan reken je af en zegt dank u wel, en verder heb je niets met die ander te maken. Maar zodra je even iets meer met iemand te maken hebt, dan blijft het daar niet bij. Dan praat je ook eens over andere dingen, over persoonlijke dingen, je vraagt eens hoe het thuis gaat, en waar die ander verder allemaal mee bezig is, en je vertelt ook eens iets over jezelf. Nee, alleen maar vragen en bedan­ken, dat is maar een kale bedoening, een teken van een kale relatie.

Toch hebben we zomaar zo’n relatie met God. Kijk maar naar je eigen gebed. Hoe snel hangt het niet van vragen en bedanken aan elkaar. Dank U voor dit en voor dat. En geef alstublieft dit en dat. Maar verder, waar hebben we het verder over met God? Hebben we ook aandacht voor Hemzelf? Wat voor verhouding hebben we eigenlijk met God? een zakelijke (vragen en bedanken)? of een persoonlijke (doorvragen en dingen bespreken)? Bij een zakelijke relatie is het niet zo belangrijk wie die ander zelf is, waar hij mee bezig is en wat hem of haar bezighoudt, bij een persoonlijke relatie hoort dat er onlosmakelijk bij. Belangstelling voor de ander is een eerste vooronderstelling voor een persoon­lijke verhouding.

Daar mogen we nog wel eens apart bij stil staan, denk ik. Want de Here Jezus leert ons God aan te spreken niet als meneer, maar als onze Vader in de hemel, en Hij leert ons daarbij nog beginnen met aandacht te hebben voor God, en dan pas voor onszelf allerlei dingen te vragen. De catechismus werkt juist dit nauwelijks uit. En onder andere daarom leeft het weinig voor ons. Eigenlijk staat alles in de catechismus in het teken van: bidden is ‘vragen wat wij voor lichaam en ziel nodig hebben’. Dat begint al in zondag 45 en gaat rustig verder in zondag 46. In de sfeer van deze zondagen had rustig een heel ander ‘Onze Vader’ kunnen volgen. Iets als: ‘Onze Vader, die in de hemel woont, geef ons vandaag het nodige brood; en vergeef ons onze schulden, zoals ook wij vergeven wie schulden heeft bij ons; en breng ons niet in verzoeking, maar verlos ons van de boze. Want van U is het koninkrijk en de kracht en de heerlijkheid tot in eeuwigheid. Amen.’

Maar Christus leert ons veel meer dan vragen voor onszelf en danken voor onszelf (en voor ande­ren). Hij begint met een drievoudige bede voor onze hemelse Vader zelf: dat zijn naam geheiligd wordt, zijn koninkrijk komt en zijn wil geschiedt. En de catechismus trekt ook dit wel scheef met een drievoudig geef ons, maar het gaat toch echt om onze Vader zelf. Ziet u, dat veronder­stelt een persoonlijke verhouding. Dat veronderstelt dat wij belangstelling hebben voor God, en voor hoe het met Hém gaat, voor waar Híj mee bezig is.

Laten we dat ons nog maar eens te binnen brengen. Vorige week zeiden we: Je kunt tegen God niet zomaar alles zeggen. Nu zou ik dat willen aanvullen met: Zeg eens wat meer tegen God. Je weet toch tegen Wie je het hebt, en je kent toch je eigen plaats?

Belangstelling voor de ander is een eerste voorwaarde voor een persoonlijke verhouding, zei ik. Dat geldt voor God net zo goed als voor mensen. Mensen leer je alleen maar echt kennen als je hen vragen stelt, als je met hen spreekt over wat hen bezig houdt. Personen zijn geen dingen, die je kunt observeren, waar je wat experimenten mee kunt doen, en dan weet je wel zo ongeveer hoe het werkt. Personen gaan alleen van binnen uit open. Ze moeten zichzelf geven, openstellen. Als je dus niet vraagt, of op een andere manier laat merken dat je belangstelling hebt voor iemand, dan zul je niet ver komen. Het lijkt me dat dit voor God net zo goed geldt. Wie God zelf niet interesseert, wie naar Hem niet vraagt, die hoeft er ook niet op te rekenen dat hij God werkelijk leert kennen. Allerlei dingen over God te weten komen, dat zal nog wel gaan, maar Hem werkelijk kennen als wie Hij is, dat veronderstelt dat je zijn hart zoekt in gebed en dan eerbiedig luistert naar het evangelie. Ook Gods Persoon gaat alleen van binnen uit open.

En daarom leert de Here Jezus ons in de eerste plaats belangstelling voor onze Vader zelf te hebben. Heel kort wordt het aangeduid. Zijn Vadernaam is belangrijk voor Hem. Hij wil Redder zijn en ook als Redder behandeld worden. Dus bidden wij: laat uw naam geheiligd worden. Hij is druk bezig met zijn komende koninkrijk. Dus bidden wij: laat uw koninkrijk komen. De Vader van Jezus wil niets liever dan het goede voor heel zijn schepping. Dus bidden wij: laat uw wil geschieden. Maar achter die aanduidingen zitten meer vragen en gespreksonderwerpen. Als je onder de indruk bent van wat onze Vader voor ons doet, zeg dan ook: wat goed van U, dat U ons zó redt en verzorgt. Als je geraakt wordt door onrecht en onderdrukking, zeg dan ook: nu begrijp ik waarom U zo hard werkt aan uw koninkrijk. Als je stil staat bij de macht van het kwaad in je leven, zeg dan ook: leer me toch willen wat U wilt, want het is inderdaad goed en wijs en eerlijk.

Je weet toch tegen wie je het hebt? Wie Onze Vader zegt, spreekt diegene aan die meer van ons houdt dan wie ook, en die eindeloos belangstelling voor ons heeft. De God die ons leven is. Heb dan ook belangstelling voor Hem. Anders zul je zeker contact verliezen en op een gegeven moment helemaal niet meer weten tegen wie je het hebt. Als onze relatie met God verzakelijkt, trekken we Hem haast vanzelf in onze aardse sferen. Hij wordt dan zomaar een soort super-sociale-dienst, of een verzekeringsbedrijf, of een stille kracht op de achtergrond. Of, wat ook nog kan, Hij verdwijnt in feite helemaal uit ons leven, en God is niet meer dan een woord, Onze Vader niet meer dan een formule.

Door ons te leren zeggen: Onze Vader die in de hemel woont, leert Christus ons over de hemelse majesteit van God niet aards denken. Ja, maar dat is geen formele zaak, niet meer dan een waarschuwingsbordje van: pas op, God is geen mens. Het is een heel inhoudelijke zaak: onze Vader woont in de hemel en Christus leert ons, ons af te vragen wat Hij in die hemel eigenlijk doet, wat Hem bezig houdt, waar Hij aan werkt. Wie daar, heel inhoudelijk en persoonlijk, naar vraagt, die krijgt ook, even inhoudelijk en persoonlijk, antwoord. Inderdaad is God geen mens. Hij reageert anders dan wij. En hoe Hij voor ons is en op ons reageert daar leer je alleen iets van verstaan als je persoonlijk aan Hem vragen stelt en de dingen van je leven met Hem bespreekt. Ook Gods persoon gaat alleen van binnen uit open. Al vertel ik nog zoveel over Hem, de werkelijke verwondering over zijn genade voor u, voor jou, kan alleen ontstaan als u, als jij persoonlijk je richt op Hem en je leven deelt met Hem.

Zeg dus eens wat meer tegen God, je weet toch tegen Wie je het hebt. En je kent toch je eigen plaats, de plaats van kind van God? Je denkt toch zeker niet dat onze Vader in de hemel geen belangstelling voor ons heeft? Nog veel meer dan je bloedeigen vader en moeder wil Hij weten hoe het met ons gaat, wat ons bezig houdt, hoe wij ons voelen en waar wij zo druk mee zijn. Het gaat Hem, in al de volheid van zijn God-zijn, om ons persoonlijk. Hij wil een liefdesrelatie met ons.

Zo is het in ieder geval van Gods kant: God, uw Vader, weet wat u nodig hebt, eer u Hem bidt. God ziet naar ons met ogen van liefde, die al van te voren weten wat er komt. Hij leest onze gedachten, beter dan welke menselijke geliefde dan ook. Hij kent ons, beter dan wij onszelf kennen. En zo’n liefdesrelatie wil Hij nu ook van onze kant wakker roepen. En de stem daarvan is het gebed: eindeloos meer dan een zakelijk gesprek over onze eigen noden en behoeften. God wil hóren dat wij van Hem houden, dat wij het fijn vinden om zijn kind te zijn. God wil het hóren als wij niet weten waar we aan toe zijn, als wij het moeilijk vinden om zijn kind te zijn.

God wil het hóren. In de liefde zijn geen dingen zo vanzelfsprekend dat ze niet gezegd hoeven te worden. En in dat kader komen we ook op vragen en danken, natuurlijk. De vanzelfsprekendheid waarmee we constateren dat ons loon weer is bijgeschreven op onze rekening past echt niet bij onze Vader. Dat zou net zo zijn als dat uw kinderen nooit eens ‘dankuwel’ zeiden of nooit vroegen om dingen, maar alleen maar zouden ‘nemen’ en ‘gebruik maken’ van wat u in huis hebt? Hè, je zou helemaal nooit, als je uit school komt, eens bedanken voor je boterhammen en zo, je zou altijd heel vanzelfsprekend en stilzwijgend je zakgeld in ont­vangst nemen en ieder dag je kleren aantrekken. Dan ontbreekt het belangrijkste. Zo is het bij God ook. Daarom maakt vragen en danken terecht deel uit van ons bidden.

Alleen, waar het me nu in deze preek vooral om gaat, we moeten letten op de plaats ervan in het geheel van ons bidden. En dat is het geheel van wederzijdse belangstelling in héél het leven van de ander. Christus leert het ons: drie maal Uw, drie maal ons. Ons als kinderen van deze God. En het is juist die belangstelling die ons op onze plaats houdt, de plaats van mensen die vernieuwd worden voor de eeuwigheid.

Dat bepaalt wat wij nodig hebben voor lichaam en ziel. Als je op weg bent naar de nieuwe hemel en de nieuwe aarde, dan heb je het niet nodig om je hier voor jaren in te graven in een schuilkelder vol blikvoer en voorraden, welnee, dan heb je aan brood voor vandaag genoeg. Morgen kan Christus er immers zijn? Als vandaag altijd de jongste dag is, dan hebben we aan verzorging voor vandaag genoeg. En als je op weg bent naar de nieuwe hemel en de nieuwe aarde, waarop gerechtigheid woont, dan heb je vergeving van je zonden nodig. Nodig om daar binnen te komen, maar ook nodig om telkens weer als je gevallen bent, overeind te krabbelen en verder te gaan. Als je onderweg bent naar Gods nieuwe wereld, dan heb je bescherming nodig tegen gevaren onderweg, tegen gevaarlijke situaties en vijanden. Om die drie dingen leert Christus ons vragen. Meer niet. Want dit zijn de dingen die horen bij onze God en Vader èn die horen bij ons, als zijn kinderen. Alles is ingebed in die verhouding van wederzijdse belangstelling.

Nou, ik zou zo zeggen: zeg dus eens wat meer tegen God. Wie zijn gebed opent met onze Vader in de hemel die heeft heel wat meer te zeggen dan dank U wel of alstublieft. Die heeft een leven te delen in een verhouding van liefde. En wie daar hier mee begint, die merkt vanzelf dat er meer te bespreken is dan in ons leven past. Deze verhouding van liefde en overgave reikt dan ook tot in eeuwigheid. Denk er maar aan, het is niet voor niets: het gebed dat Christus ons leerde begint met onze Vader, maar het eindigt met tot in eeuwigheid. Wederzijdse belangstelling houdt niet op. Gelukkig maar. Amen.

gehouden in: Loenen-Abcoude, 2 mei 1999

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *