Te prijzen tot in eeuwigheid

Preek over zondag 52 (bc) Heidelbergse Catechismus

orde morgendienst
votum en groet
zingen: Psalm 108,1.2
gebod
zingen: Psalm 119,65,66
gebed
Schriftlezing Openbaring 4
zingen: Psalm 145,3.4
preek over Zondag 52bc
zingen: Psalm 150
gebed
inzameling gaven
zingen: Liedboek 103
zegen

We staan als gereformeerden om veel bekend, maar niet om dat wij zo veel en zo uitbundig werk maken van God prijzen. Uitbundigheid is iets waar we maar liever wat mee oppassen. Zomaar ‘Prijs de Heer’ roepen in een dienst, als je het mooi vindt, dat doe je niet. Over liederen en gezangen maken we minstens zoveel ruzie als dat we ze zingen, al zo’n tweehonderd jaar. Als we God lof zingen, dan doen we dat meestal op gedragen toon. Als we God prijzen dan doen we dat ernstig. Anders zou het niet eerbiedig zijn. Eerbied en ernst liggen dicht bij elkaar.

Waarom is dat eigenlijk? Er zit iets heel vreemds in al die ernst en die serieusheid in ons geloof. We geloven in God de almachtige Vader, de Schepper. Hij is de God van uitbundigheid en overvloed, tot op de dag van vandaag. Hij heeft mensen gemaakt die daarin uniek zijn op aarde dat zij kunnen lachen. We geloven in Jezus, zijn Zoon. Hij is de God van genade en vergeving, van genezing, van maaltijden in overvloed. Hij zorgt er op allerlei manier voor dat mensen weer kunnen lachen. We geloven in de Geest van deze Vader en deze Zoon. Hij is de God die levend maakt en creatief, die energie geeft en kunst, levenskunst. Hij laat ons lachen van binnen uit.

Zet daar die diep geworteld gereformeerde ernst naast en dat altijd maar serieus moeten zijn als het om God en geloof gaat, en het lijkt wel of het over een andere God gaat, een God bij wie alles een kwestie van leven of dood wordt. Het is net alsof we die levende, boeiende en kleurrijke God eigenlijk niet tot ons hart en leven durven toelaten. Stel je voor dat wij ook eens de onstuitbare drang in ons voelden opkomen om te dansen voor God, als David. We zouden ons onsterfelijk belachelijk maken. Ja, dat zei Michal van David. En ze bleef onvruchtbaar, omdat ze zich niet wilde laten boeien door de levende God van het leven.

Ja, dat hoort zo bij elkaar: geboeid zijn door God en God prijzen, positief onder de indruk zijn van God en Hem loven, niet genoeg krijgen van Hem en niet kunnen ophouden met Hem te verheerlijken. Dat gaat één op één. Je kunt het in een normale situatie met gezonde mensen net zo goed omkeren: God niet prijzen betekent uiteindelijk niet door Hem geboeid zijn, God niet loven betekent niet positief onder de indruk van Hem zijn, God niet verheerlijken betekent genoeg van Hem hebben.

Nee, dat bedoel ik niet meteen toch weer heel ernstig, zo van: God prijzen is een kwestie van leven of dood. Ik bedoel het meer als een punt om jezelf eens op aan te kijken. Wat er van je goede bedoelingen en van de theorie van je geloof nu echt diep zit en in je leeft, dat blijkt in wat je doet. Je kunt best christen zijn, God bidden en danken, zelfs heel zorgvuldig leven voor God, maar toch niet werkelijk geboeid zijn door God. Je kunt onder de indruk zijn van God, van zijn macht en grootheid, maar dat onder de indruk zijn kan negatief blijven: een vorm van bang zijn voor God, een besef van tekort schieten voor Hem. Je kunt leven met God en op zo’n manier tevreden zijn dat je zou kunnen zeggen dat je genoeg van God hebt, statisch, stationair. In al dat soort gevallen zul je merken dat je weinig behoefte hebt om God te prijzen, dat je je niet kunt voorstellen dat je eens, zeg, een kwartier lang zou kunnen bidden en alleen maar op allerlei manieren zeggen hoe goed en groot God is. En andersom dus: als je weinig behoefte hebt om God te prijzen, hoogstens een obligaat regeltje aan je gebed toevoegt, is dat een teken dat je, bij al je geloof, toch kennelijk niet echt geboeid bent door God. Dat lijkt me een teken van onvolkomen geloof, kwetsbaar geloof, niet meteen van leven of dood, al zou dat kunnen komen. Tenslotte hoeft er in zulke kwetsbare situaties maar iets te gebeuren of je blijkt nog in een heel andere zin genoeg van God te krijgen.

God prijzen en geboeid zijn door God, echt onder de indruk van Hem zijn, dat hoort bij elkaar. Daar gaat het me nu even om. Van daaruit kunnen we die afsluitende regels van het Onze Vader pas echt begrijpen. Dat de Here Jezus ons leert dat gebed te sluiten met een lofverheffing, met God te prijzen, betekent maar niet: let er op dat je God wel prijst, God lof zeggen moet, dat mag je niet vergeten. Je moet hier echt op de inhoud letten. Dan kun je zien dat de Here Jezus in die paar woorden ons zijn Vader als eindeloos boeiend en indrukwekkend voor de aandacht plaatst. Of we die woorden nu net zo naspreken of er allerlei eigen woorden voor gebruiken, het gaat er om dat we vanuit dat geboeid zijn en onder de indruk zijn nu ook zelf God willen prijzen.

Wat is die inhoud? Nou, dat van onze hemelse Vader het koninkrijk is en de kracht en de heerlijkheid tot in eeuwigheid. Neem je dat allemaal bij elkaar dan krijg je een plaatje als in Openbaring 4. Daar moet je je trouwens niet op verkijken. Onze letters zijn zwart-wit, maar wat er beschreven wordt is eindeloos kleurrijk. God zelf schittert in alle kleuren van de regenboog, goud en edelstenen. Er zijn mensen, dier-achtige wezens; er brandt vuur en alles weerspiegelt zich in een kristallen zee. En onze letters staan stil, maar wat er beschreven wordt beweegt in continue beweging. En onze letters spreken niet, maar ze beschrijven stemmen, donderslagen, liederen en gebeden. En dat alles is het begin van een tonen van wat na dezen gebeuren moet. Van hieruit wordt heel de geschiedenis tot leven gebracht en in beweging gezet. We staan voor de God die schiep en blijft regeren.

Wanneer je dit voor je kunt zien in kleur en in beweging, met geluid en leven, dán is het goed om te bedenken dat deze God de God is die een echte geschiedenis met mensen heeft, die een weg met ons allemaal gaat. Dit is de God die zo werkelijk leeft, dat alle mensen in Hem kunnen leven en bewegen en zijn. Dit is de God die zo volstrekt de macht heeft dat Hij mensen echte vrijheid kan geven, zelfs om tegen Hem te kiezen, zonder dat het Hem uit de hand loopt. Dit is de God van altijd meer. Dit is de God die in staat is om met echt kwaad toch nog iets goeds te doen. Dit is de God die het bestaat zijn eigen Zoon te zenden voor ons. Dit is de God die Hem ons laat leren Vader tegen Hem te zeggen. Dit is de God die redt, die schept en opnieuw schept, onuitputtelijk, onoverwinnelijk, die was en die is en die komt.

Daar iets van zien en tot je door laten dringen, dat geeft je als vanzelf weer die eerste drie bedes op de lippen: Vader, laat uw naam geheiligd worden, uw koninkrijk komen, uw wil geschieden. En niemand anders zouden we beter die andere bedes kunnen voorleggen: brood, vergeving, bescherming. Dit is de God aan wie wij ons leven wijden willen. Dit is de God op wie nooit een mens uitgekeken zal raken tot in eeuwigheid. En daarom zal het tot in alle eeuwigheid weerklinken: U, onze Heer en God, bent waardig te ontvangen de heerlijkheid, de eer en de macht.

Ook dat ‘want’ — want van U is het koninkrijk en de kracht en de heerlijkheid tot in eeuwigheid — ook dat ‘want’ blijkt dus heel inhoudelijk. Als vanzelf komen alle vorige bedes terug zodra je hier je echt laat boeien door de levende God, en Hem prijst om wie Hij is. Uiteindelijk zit in dit slot het geheim van heel het Onze Vader. Laat het weg, laat dit geheim weg, en je gebed wordt heel anders. Zonder lofprijzing en zonder dat diepe geboeid zijn door God zelf, gaat je gebed cirkelen om jezelf. Dan wordt het alleen maar vragen en bedanken. Geef me eten, dank U wel voor mijn eten. Vergeef me, dank U wel voor vergeving. Bescherm mijn leven, dank U wel voor uw bewaring. Dat wordt nooit meer een Onze Vader. Wat interesseert ons Gods naam, als we niet houden van deze God? Wat interesseert ons Gods koninkrijk, als we midden in ons eigen koninkrijkje staan? Wat interesseert ons Gods wil vergeleken bij wat wij allemaal willen? Het is pas hier, aan het eind van het Onze Vader, dat alles op zijn plaats valt: wie onder de indruk is van deze God, die leert zó bidden.

En die leert niet alleen zo bidden. Weet u nog, bij die eerste drie bedes, al biddend wijden wij onszelf aan God. Laat het ons om U gaan! Wees werkelijk, blijk onze Vader! Laat uw goede wil ons leven zijn! Dat zal altijd een opgelegde zaak en dus een mislukking blijven als we niet van binnen uit geboeid worden door God zelf. Dit is het eeuwige leven, zegt de Here Jezus, dat zij U kennen, de enige waarachtige God, en Jezus Christus, die U gezonden hebt. Dat is maar niet een kennen in de zin van weten wie dat is. Dat is een kennen in de zin van houden van, van onder de indruk zijn, van niet genoeg kunnen krijgen van, ja van precies deze God, onze Vader in de hemel, van wie het koninkrijk is, en de kracht en de heerlijkheid tot in eeuwigheid. En daarom hoort bij dat kennen ook een prijzen, een uitspreken, op alle mogelijke manieren van juist dat: U bent groot en goed, van U is het koninkrijk en de kracht en de heerlijkheid tot in eeuwigheid.

Goed. En nu alle vragen en tegenwerpingen en mitsen en maren die u ongetwijfeld al voor uzelf hebt zitten bedenken. Ik ben niet in staat om God te prijzen, want ik heb pijn, ik ben eenzaam, ik ben verdrietig, ik ben bang. Ik wil Hem eigenlijk helemaal niet prijzen want ik ben boos. Oké. Ziek het even uit. Maar kijk dan nog eens, richt je nog eens op deze God. Hij leeft, en beweegt, en is bezig. Hij heeft alles goed gemaakt en is druk met alles weer goed te maken. Hem afschrijven betekent alleen maar dat je blijft zitten met je pijn en je verdriet en je angst en je eenzaamheid. Hoor de stem van Jezus vlak naast je bidden: want van U is het koninkrijk en de kracht en de heerlijkheid tot in eeuwigheid. Hij is de God die bezig is een eind te maken aan je sores. Kijk nog eens goed: déze God gaat dat lukken ook. Dat zou toch bepaald indruk op je moeten maken.

Of dacht iemand misschien: ja, maar ik ben een zondaar, ik schiet te kort, ik ben helemaal niet waardig om God te prijzen. Maar wat is dat nou voor tegenwerping? Dacht je soms dat God dat niet wist? Hij wist heel goed dat wij zondaars waren, toen Hij zijn Zoon voor ons gaf. Dat is nu net het meest boeiende van God, dat waar wij het allermeest van onder de indruk zouden moeten zijn: dat Hij in staat is van ons te houden. Wees nou maar gewoon een zondaar, en zondig dapper, maar geloof dapperder. Want als ons hart ons veroordeelt, deze God is meer dan ons hart.

Ja maar ik twijfel, ik twijfel bijna aan alles. Als ik bid weet ik niet eens zeker of er wel iemand luistert. Ik zie niks van God en alles gebeurt toch gewoon. Wat moet ik Hem prijzen? Dat is toch gewoon iets als fluiten in het donker? Nee, niet alleen. Doe nou eens wat moeite, klim met Johannes op, en kijk. Bij deze God past het precies, dat Hij ons gebed veel stelliger verhoort dan wij in ons hart voelen dat wij dat eigenlijk wel willen. Probeer het maar, dan kan er zekerheid groeien, misschien hier nooit compleet, maar dan zal toch later blijken hoe God werkelijk is.

In alle gevallen: bid vooral heel inhoudelijk mee met wat de Here Jezus ons hier leert bidden. Het is een prijzen van God juist om wie Hij helemaal is, de levende God, de Koning, de God die schiep en blijft regeren, de overwinnaar van zonde, dood en duivel. Hoe meer deze God ons boeit, des te meer zullen we Hem prijzen. Hoe meer we Hem bewust prijzen, des te meer zal Hij ons boeien. En het zal blijken dat Hij werkelijk de God is van altijd meer, te prijzen tot in eeuwigheid, omdat we nooit genoeg van Hem zullen krijgen tot in eeuwigheid. Amen.

gehouden in: Loenen-Abcoude, 18 maart 2001
Amsterdam-C, 29 april 2001
Mijdrecht, 25 april 2004

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *