Maak ons dood, maak ons levend, láát ons leven

Preek over zondag 48 Heidelbergse Catechismus

orde middagdienst
votum en groet
zingen: Psalm 100,1.2
gebed
doop Jolanda Zwijnenburg
zingen: Psalm 100,4
Schriftlezing Marcus 10:13-31
zingen: Psalm 145,3
preek over Zondag 48
zingen: NGK 179b
gebed
inzameling gaven
zingen: Liedboek 294
zegen

Onze Vader in de hemel, laat uw koninkrijk komen. Het zijn eenvoudige woorden. Ze zijn zo gezegd, zo gebeden. Maar het zijn ook van die woorden waaruit hele werelden te voorschijn komen als ze met hun vleugels klapperen. Vader, laat uw nieuwe wereld komen. Kom Here Jezus, ja kom met haast. En met iedere gedachte meer ontvouwt zich het panorama van het evangelie: Ja Heer, dat is nodig, dat uw rijk komt, van deze wereld is kapot, total loss. Nee Heer, ik ben niet tevreden met mezelf, zoals ik ben, U moet het me allemaal geven, wil ik ooit in uw rijk binnengaan, U moet mij helemaal vormen, nieuw maken, wil ik ooit in uw rijk passen. Heer, laat uw rijk komen, vernieuw mij, vernieuw ons met uw Heilige Geest. Laat uw rijk komen, het betekent God vrij spel geven, vrij spel in je eigen leven, vrij spel in de grote wilde wereld om je heen, vrij spel in de kerk, ruimte voor de Geest om te komen waarvandaan dan ook en waar dan ook heen, om te vernieuwen, ook als dat pijn doet, ook als er in ons eigen vlees gesneden moet worden. Laat uw koninkrijk komen bidden, het betekent: Heer, ik wil alles, alles van U ontvangen, wat U ook geeft, al moet het mijn hele leven kosten, ik wil het allemaal van U ontvangen als een kind, en binnen gaan in uw rijk.

En dat zijn allemaal nog maar wat aanduidingen. Als je ergens merkt dat werkelijk bidden tot God maar niet hetzelfde is als verlanglijstjes invullen voor Sinterklaas, dan in het Onze Vader bij de eerste drie beden. Straks blijkt het met zoveel woorden te gaan niet om wat wij willen, maar om wat God, onze Vader wil: zijn wil, die alleen goed is. Ook hier al duikt die gedachte overal en nergens op. Als je ergens merkt dat werkelijk bidden tot God diep geloof veronderstelt, eindeloos vertrouwen in onze Vader in de hemel, dan hier, bij deze eerste drie beden. Alle drie zijn het in heel veel opzichten blanco cheques die we uitschrijven. We leveren ons uit aan God, en zeggen: Vader, doe wat U wilt, als uw naam maar geheiligd wordt, uw koninkrijk maar komt, als uw wil maar gebeurt. Zo bidden veronderstelt overgave aan God onze Vader, een rücksichtslos vertrouwen dat Hij ons niet zal laten vallen.

Zo bidden veronderstelt dat geloof, dat door de doop uitgebeeld wordt. Dat geloof, dat durft te springen in het diepe water van de doop, in het vaste vertrouwen dat daar Jezus’ armen zullen zijn die ons weer optrekken, één met Hem in zijn dood en opstanding. Dat geloof, dat zijn kinderen in dat diepe water van de doop durft leggen in niets meer dan een rieten mandje, een zekere ondergang tegemoet als daar niet die hemelse prins komt om ons kindje als Gods kind te redden. Je kinderen uit handen leren geven, ze aan Gods zorgen toevertrouwen, dat voel je misschien als ouders pas goed als ze groter worden, op eigen benen gaan staan, uit huis gaan, maar je doet het, eindeloos radicaal, al bij het doopvont.

Het is niet voor niets dat deze bede en de doop zo dicht bij elkaar liggen. De doop hoort als teken nu eenmaal bij het koninkrijk van God. Hij is het teken van het nieuwe verbond in Christus’ bloed, dat verbond waarbij Christus ons de nieuwe wereld van God plechtig schenkt, de nieuwe wereld van God, inclusief alles wat daar nu al naar smaakt, het wordt ons gegeven in het grote evangelie van zijn genadeverbond. Dit is de kern: hierbij schenk Ik u, schenk Ik jou het eeuwig nieuwe leven. Werkelijk nieuw, Christus schenkt ons maar niet de eeuwige voortzetting van ons leventje hier, Hij geeft ons maar niet dat wij in leven blijven zoals we zijn. Het gaat maar niet om iets flauws als dat je ziel in leven blijft als je lichaam dood gaat. Dat zou ons niets helpen, want ons probleem zit hem juist in onze ziel, in ons hart, in ons zelf. Jezus wil ons helemaal vernieuwen, naar ziel en lichaam, met hoofd, hart en handen. Dat is zijn evangelie. En dat betekent dan ook de doop: God verklaart ons: Ik wil jou helemaal nieuw maken.

Als we nu deze eenvoudige bede van het Onze Vader bidden roepen we precies dát alles over ons af wat de doop ooit aan ons uitgebeeld heeft. Laten we ons dat vanmiddag maar weer eens te binnen brengen, zo na de doop van Jolanda. Alles wat God tegen haar gezegd heeft, dat bidden wij over ons af met deze tweede bede. Je kunt het doopsformulier er zo naast leggen, met dat ten eerste, ten tweede en ten derde van de doop. Als wij bidden: laat uw koninkrijk komen, bidden wij God om de vervulling van zijn doopbelofte. En dat betekent: Vader, maak ons dood, Vader, maak ons levend, en Vader, láát ons leven.

Ja, inderdaad, dat is het eerste: Vader, maak ons dood. Dat hele radicale begin van het doopsformulier: wij zijn in zonde ontvangen en geboren en moeten opnieuw geboren worden, dát hoort ook bij deze bede. Laat uw koninkrijk komen, dat heeft ook deze heel persoonlijke achtergrond, dat wij onszelf leren zien met eerlijke ogen, onszelf niet langer groter en beter voordoen dan we zijn, maar onder ogen zien dat wij er uit onszelf een puinhoop van maken in ons leven. Het blijft krukken en het blijft brokken maken in ons leven, ondanks alle goede voornemens. We blijven in onszelf die eindeloos harde kern ontdekken van egoïsme en draaien om onszelf, die kern die alles bederft. De afzichtelijkheden van wat de bijbel ons dan onze oude mens leert noemen: als ik het goede doe is het kwade bij mij aanwezig, ik ben er ellendig aan toe.

Dan leren bidden: Vader, laat uw koninkrijk komen, betekent bidden: Vader, breek mijn weerstand, maak mijn harde hart zacht, open alle gesloten kamers in mijn binnenste, houd grote schoonmaak in mij, koste wat het kost. Het betekent erkennen, oog in oog met Christus’ kruis, ja Heer, daar had ik moeten hangen, zo schandelijk slecht ben ik. Maak daar een eind aan, Heer. Doe, wat ik uit mijzelf nooit kan: mij veranderen, mij vernieuwen, ook al kost het me . . . Ja, vult u zelf maar in, alles wat u in de weg staat, wat u boeit en knevelt in het kwaad. Regeer ons zo door uw Woord en Geest dat wij steeds meer ons aan U onderwerpen, dat is geen gebed om een rustig burgermansleven. Het reikt eindeloos diep.

En het reikt eindeloos breed. Want natuurlijk gaat Gods koninkrijk niet maar over ons alleen, niet maar over ik, mij en mijn ziel. Het omvat de hele wereld, de hele kosmos. Laat uw koninkrijk komen, het roept om het grote eindgericht, het grote oordeel, waarbij alle onrecht en alle kwaad, en alle onderdrukking zal worden weggedaan. De aarde wordt van alle zondaars rein. En wat is het goed om dat te bidden in een wereld vol van onrecht en onderdrukking. Het kwaad moet dood, moet weg, moet werkelijk weg, met wortel en tak uitgerukt. Maar laten we het bidden in eindeloze bescheidenheid, zonder te vergeten hoe diep deze bede reikt. Wij moeten dood, onze eigen slechtheid moet weg, met wortel en tak. De vervulling van Gods hoogstpersoonlijke doopbelofte aan ons: het radicaal breken van het kwaad in ons zelf, gaat gelijk op met de vervulling van Gods allesomvattende belofte: zie, Ik maak alle dingen nieuw, en het kwaad zal niet meer worden gevonden.

In de tweede plaats betekent deze bede bidden ook bidden: Vader, maak ons levend, maak ons levend naar uw belofte, uw doopbelofte. En dan pleiten we op Gods spreken bij de doop in de volheid van zijn godzijn, als Vader, Zoon en Geest. Maak ons levend als uw kinderen, levend in vertrouwen dat U ons van al het goede zult voorzien en al het kwade zult weren of laten meewerken. Maak ons levend als broeders en zusters van onze Heer, verzoende zondaars, bevrijd van zonde en schuld, frustraties en angst, levend in een goede verhouding met God. Maak ons levend als bezielde christenen, levende ledematen van Christus. Maakt U ons levend, U, U alleen helemaal, in werkelijk nieuw leven.

Juist tegen de achtergrond van dat ten eerste, dat we net zagen, kunnen we ook iets van de diepte hiervan zien. Want het gaat hier om werkelijk nieuw leven. We bidden maar niet om een soort goddelijke goedkeuring van ons eigen geleefde leven. Het gaat er niet om dat wij in eigen verantwoordelijkheid ons leven opbouwen, onze school doen, ons werk trouw doen, iets bereiken in ons leven op een goede manier, en dat God dan zegt: heel goed, kom jij maar binnen in mijn koninkrijk. Er valt niets te doen om het koninkrijk, om het eeuwige leven te beërven. Al had je alle geboden volbracht, zoals eens die rijke jongeling, het reikt niet verder dan hier. Paulus zegt dan ook ergens, in Filippenzen 3, dat hij àlle, werkelijk alle menselijke prestaties en gerechtigheid beschouwt als vuilnis, niets waard tegenover het nieuwe leven in en met Christus. Dit koninkrijk is voor kinderen, die er nog niets voor kunnen doen, die het eenvoudigweg als een cadeau krijgen.

Als ik zo naar mezelf en om me heen kijk, vraag ik me wel eens af of wij in de gaten hebben hoe radicaal deze bede ingrijpt in ons leven. Maak ons levend, ja, maar op een nieuwe, werkelijk nieuwe manier. Dat betekent dus maar niet: maak nette burgers van ons, maak oppassende kinderen en beschaafde ouders van ons, maak hard werkende trouwe werknemers van ons en mensen die door zelf te werken iets bereiken in het leven. Dat alles kan mooi meegenomen zijn, maar het is niet waar het onze God om gaat. Hij komt wat dit betreft niet verder dan brood voor vandaag.

Maak ons levend, dan gaat het om: maak ons werkelijk kinderen van U, die U van harte vertrouwen, maak ons werkelijk vrije mensen, vrij van ons kwaad en ons verleden, maak ons ledematen van Christus, die met alles wat in ons is vastzitten aan Hem als ons Hoofd. En maak ons dus, als dat moet, mensen die alles wat wij hebben verkopen en aan de armen geven, om Jezus maar te kunnen volgen. Maak ons mensen voor wie God, voor wie onze Heiland in alle opzichten de eerste is. Nou, daar mogen we onze eigen levensopstelling en onze eigen opvoeding nog wel eens op nakijken. Als wij bidden: laat uw koninkrijk komen, dan kan het om niets anders gaan dan dat Hij voor ons de eerste is, en desnoods, desnoods de enige.

Tenslotte betekent deze bede nog: Vader, láát ons zo leven. Daarmee zijn we bij dat ten derde van het doopsformulier. Wij bidden van God af, dat Hij ons zó vormt en bezielt, dat wij metterdaad deze enige God aanhangen, dat wij, om het zo eens te zeggen, ons leven lang aanhankelijk zijn niet maar aan onze moeder, maar aan God. Wij bidden God af, dat Hij ons zó vormt en bezielt dat wij metterdaad met de wereld breken, niet meer meedoen met slechte dingen die om ons heen gebeuren, metterdaad onze oude natuur doden en onszelf aanpakken, en godvrezend leven. Wij bidden God af, dat Hij ons zó vormt en bezielt dat wij niet in onze zonden blijven liggen en aan Hem wanhopen, maar dat, met zijn genade, ook ons leven iedere dag nieuw zal zijn. Metterdaad, wij bidden God af dat ons christenleven niet in goede voornemens zal blijven steken, maar nu al werkelijkheid zal worden.

Zo bidden wij, iedere keer als we het Onze Vader bidden om de vervulling van Gods beloften bij onze doop. En zo mogen we het dan ook onze kinderen leren, eerst in hun eigen kindergebedjes, maar dan ook in hun eigen Onze Vader, hun eigen ‘laat uw koninkrijk komen’. We mogen het doen èn leren: zo bidden dat God zijn doopbelofte aan ons vervult, eens volmaakt op zijn nieuwe wereld, maar ook nu al in de overgave van ons leven: Vader, maak ons dood, Vader, maak ons levend, Vader, láát ons leven, werkelijk en nieuw, en zó tot in eeuwigheid. Amen.

gehouden in: Loenen-Abcoude, 30 mei 1999
Houten, 6 juni 1999
Haarlem, 15 april 2001

de houdbaarheidsdatum van deze preek is verstreken

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *