Houvast

Structuren in de bijbel

Bij de Tijd, jaargang 8 (1999-2000) 6 (februari 2000)

De bijbel, dat enorme, veelomvattende geheel van zesenzestig verschillende boeken, geschreven binnen een tijdsverloop van een duizend jaar – valt daar op de een of andere manier grip op te krijgen? Kunnen we een grote lijn in de bijbel ontdekken, die ons houvast geeft, zodat we de verhalen en teksten kunnen plaatsen en iets van hun eigenheid begrijpen?

Inleiding: verloren houvast?

Nog niet zó lang geleden werden deze vragen in gereformeerde kerken over het algemeen met een zelfbewust ‘ja’ beantwoord. De bijbelse geschiedenis hád structuur, en wel de structuur van een verbondsgeschiedenis tussen God en mensen. Die verbondsgeschiedenis was dan weer verdeeld in een werkverbond in het paradijs en vervolgens een genadeverbond in twee bedrijven: dat van het oude en dat van het nieuwe verbond.

Vandaag de dag zou ik niet weten hoe deze vragen beantwoord zouden worden. Op de een of andere manier heeft het spreken over het verbond in de Gereformeerde Kerk Vrijgemaakt de laatste decennia in hoog tempo krediet verloren. 1) En het heeft er veel van weg dat mét het verval van het spreken over het verbond ook de grip op het geheel van de bijbel is weggevallen. De bijbel is ook voor veel gereformeerden uit elkaar gevallen tot een bundel verhalen waar je al dan niet iets aan hebt voor je geloof.

Dat is geen onschuldige constatering. Zonder een structuurbegrip als het verbond verliest het gereformeerde denken zijn ruggengraat, zijn karakter. Allerlei amerikanismen en behoefte bevredigende boekjes nemen de leiding over: ad hoc oplossingen met een grote aaibaarheidsfactor. Maar tegelijk zien we een diepe onzekerheid opduiken over kinder- en volwassenendoop en verloopt een discussie over de verhouding van sabbat en zondag in machteloosheid. De voorbeelden zijn te vermenigvuldigen. 2) We lijken de theologische ‘tools’ te missen om een eigen antwoord op allerlei vragen te vinden.

Daar moeten we dus maar weer eens naar op zoek gaan, lijkt me. Een kleine bijdrage aan dat zoeken wil ik leveren in deze artikelen, door wat ideeën te geven over geheel van en structuren in de bijbel. Op geen enkele manier pretendeer ik er een min of meer compleet beeld mee te geven. Het wemelt van de dwarsverbindingen en zijlijnen die ook hun betekenis hebben en die |4| ik hier niet kan noemen. Het is juist een van de boeiende kanten van bijbellezen dat er steeds weer nieuwe verbanden en vergezichten opduiken. Als iemand intussen iets heeft aan wat volgt ben ik allang blij. Wie er constructieve kritiek op heeft mag een volgend nummer van Bij de Tijd helpen vullen met eigen positieve ideeën.

In dit eerste artikel probeer ik in drie ronden een hoofdlijn en structuurverbanden in de bijbel naar voren te halen. Het geeft als het ware een eerste schetslijn in zwart-wit. In een volgend artikel probeer ik een en ander in te kleuren door iets meer te zeggen over de verhouding van Oud en Nieuw Testament en een voorbeeld wat uit te werken: de verhouding van sabbat en zondag. Van allerlei opmerkingen in dit eerste artikel zal wellicht de portée pas duidelijk worden in het tweede. 3)

Eerste ronde: begin en einde

Is er grip te krijgen op die dikke bijbel? Bij een willekeurig ander dik boek zouden we beginnen bij flaptekst en inhoudsopgave, vervolgens eens kijken naar begin en einde en dan het geheel eens doorbladeren. Dat lijkt me bij de bijbel ook niet vreemd. Bij gebrek aan flaptekst en inhoudelijke inhoudsopgave beginnen we dus met eens te kijken naar het begin en het eind van de bijbel. Waar begint het mee en hoe loopt het af?

De bijbel begint met te vertellen dat God hemel en aarde schiep en de mensen een plaats gaf in een tuin, het paradijs. Hij eindigt met het visioen van een nieuwe hemel en een nieuwe aarde waar de mensen hun plaats hebben in een volmaakte stad. Als we daarbij iets preciezer toekijken zien we meer: die tuin was geen park, voor het plezier en het genoegen van de mensen aangelegd. Alles wijst erop dat de tuin Eden de woonplaats van God zelf op aarde was. 4) ‘Nu heeft God zijn tent onder de mensen opgeslagen! Hij zal bij hen wonen en zij zullen zijn volk zijn. God zelf zal bij hen zijn…’ (Op. 21:3v), – zo is het ook begonnen. Dat God en mensen samenleven in vrede en harmonie is kennelijk van heel de geschiedenis oorsprong en doel en zin: hetzelfde wat met twee mensen in een volmaakte tuin begon, eindigt met een onoverzienbare menigte in een volmaakte stad.

Twee keer is het God die het initiatief neemt: Hij schept en Hij herschept. De bijbel is het boek over God. Maar niet een boek over een god-op-zichzelf. De echte God wil zijn goddelijk leven met mensen delen in een goede schepping. Waarom dat niet |5| lukte en hoe God toch dat doel zal bereiken, daarover zal de bijbel gaan. Van hieruit gezien ligt het voor de hand te verwachten dat de geschiedenis van de verhouding tussen God en mensen de hoofdlijn van de bijbel zal uitmaken. Voor de structuur van de bijbel betekent dat, dat we op zoek gaan naar typische overgangen in de verhouding van God en mensen, overgangen waarbij God die verhouding een nieuwe vorm geeft, om toch zijn doel te bereiken.

Tweede ronde: al bladerende

Wanneer we vervolgens de hele bijbel eens doorbladeren zien we allerlei verschillende boeken en genres passeren. Het is de moeite waard om daar de vraag bij te stellen: wat geven die diverse boeken ons voor soort informatie, wat zijn het voor boeken, waaruit de bijbel is samengesteld? Dan krijgen we, globaal genomen, 5) het volgende plaatje:

Genesis – Exodus geschiedenis
Exodus – Deuteronomium wetgeving
Jozua – Ezra geschiedenis
Job – Hooglied poëzie/wijsheid
Jesaja – Maleachi profetie
Matteüs – Johannes geschiedenis
Handelingen verkondiging
Romeinen – Judas brieven
Openbaring apocalyps

Dit plaatje laat zich lezen, God begint een geschiedenis met de wereld en de mensen, maar blijkbaar loopt niet alles goed: er is goddelijke wet- en regelgeving nodig. Die komt er, en dan wordt de geschiedenis voortgezet. De omgang tussen God en mensen wordt daarbij in allerlei toonaarden bezongen in de poëzie. Toch blijft er iets niet in orde: de geschiedenis loopt uit op een ballingschap en een groot gedeelte van de profetie is gewijd aan diep ingrijpende kritiek op het volk waar God mee omgaat. Kennelijk ontbreekt er nog steeds iets. Een ander deel van de profetie kondigt aan dat God dat ontbrekende zal geven. Dat gebeurt vervolgens in opnieuw geschiedenis: het leven van Jezus. Die geschiedenis is zó beslissend, dat de rest van het Nieuwe Testament daar alleen nog maar mee aan het werk gaat: in verkondiging en overdenking. De Openbaring laat tenslotte zien hoe het gebeuren in Jezus’ leven de hele verdere geschiedenis bepaalt tot in de komende eeuwigheid.

Twee overgangen vallen in dit globale overzicht op: de eerste is die rond de wetgeving, de tweede die rond het leven van Jezus. Vanaf de wetgeving is de geschiedenis van God en zijn volk een van afspraken en regels voorziene geschiedenis. Dat domineert heel de rest van het Oude Testament en bepaalt ook de mislukking daarvan: de afspraken worden niet gehouden en de wetten niet gehoorzaamd. Bij de tweede overgang valt vooral het beslissende op. Er volgt niet nóg een beschrijving van de geschiedenis van God en zijn volk. Kennelijk is het beslissende gebeurd en staat de rest van |6| de wereldgeschiedenis in het teken van positie kiezen tegenover Jezus. Er ontwikkelt zich niets meer in de verhouding van God en mensen. God heeft zijn definitieve woord gesproken (vgl. Heb. 1:1).

Een ander punt dat al bladerende al op kan vallen is, dat de bijbel begint met te vertellen over God en mensen in het algemeen, alle mensen. Dat gaat door tot Genesis 11. Dan maakt God een nieuw begin, in de roeping van Abram 6), en het verhaal wordt verder beperkt tot de lotgevallen van Abram en zijn nakomelingen. Dat weerspiegelt een ingrijpende overgang in de verhouding van God en mensen: God concentreert zich op Abram-en-zijn-nageslacht om met hen om te gaan als hún God. Hij laat de andere volken hun eigen gang gaan (Hand. 14:16v). Dat blijft zo tot aan het einde van de Evangeliën. Dan wordt de horizon weer verbreed en worden de predikers uitgestuurd over de hele aarde (Mat. 28). Deze laatste overgang valt samen met de tweede die we net naar voren haalden.

Even afgezien van de breuk aan het begin vinden we zo in totaal drie overgangen, waarin de verhouding van God en mensen een andere vorm krijgt. 7) Die vorm is van groot belang, omdat die tegelijk het kader aangeeft waarin alles staat wat de bijbel over een bepaalde periode vertelt. Hij is direct van invloed op de betekenis van wat gezegd, gedaan of (voor)geschreven wordt. De moeite waard dus om juist deze drie overgangen eens preciezer te bekijken en te letten op de nieuwe vorm die de verhouding met God telkens krijgt.

Derde ronde: vormende verbindingen

Na de breuk in het paradijs stelt God een grote afstand tussen zich en de mensen. Hij stuurt hen weg uit zijn huis, de aardbodem op, begrenst hen door maatregelen van vloek, en trekt zich terug in de hemel. Wel brengt Hij strijd tussen de mensen en het kwade, maar die strijd moeten de mensen voorlopig zelf voeren (vgl. Gen. 4:7). God geeft hen wat zij zelf gekozen hebben. Dat blijkt een beroerde wereld op te leveren: moord en doodslag, overlijden van geslacht op geslacht, uitspattingen, zondvloed, nieuwe vermetelheid rond een toren in Babel, alles breekt af. Mensen kunnen niet zonder God.

Maar God wil niet zonder mensen. Hij neemt het initiatief en legt een nieuwe verbinding met hen in 8 ) Abram-en-zijn-nageslacht. Voortaan zal Hij hún God zijn. De nieuwe verhouding wordt uitgewerkt in tweemaal een verbond, een plechtige, min of meer juridisch geregelde verbintenis waarin een verhouding een nieuwe vorm krijgt. 9) God komt erin naar voren als de grote Belover: Hij belooft Abram een land en een groot nageslacht. 10) Zo maakt Hij de verhouding tussen zich en Abram-en-zijn-nageslacht tot die van Belover en gelovers, in die zin dat zij vertrouwen moeten dat God zal doen wat Hij plechtig beloofd, gezworen 11) heeft. In de geschiedenis van de rest van Genesis tot en met Jozua is God bezig deze belofte gestand te doen.

Intussen houdt God nog wel een bepaalde afstand. Hij spreekt, Hij roept, Hij verschijnt zo nu en dan, maar Hij woont niet onder zijn volk. |7| Vanuit de hemel is Hij bij hen betrokken. Bij de overgang van het beloofde volk naar het beloofde land neemt God opnieuw een initiatief: Hij wil in dat land ook zelf bij hen wonen (vgl. bv. Ex. 29:45v). Dat is een spannende zaak, want God is de heilige: machtig, zuiver in zijn liefde, eerlijk in zijn recht. Om dat goed te laten gaan moet Israël zelf ook heilig zijn (vgl. Lev. 20:26). Met het oog daarop geeft God de verhouding tussen zich en zijn volk een nieuwe vorm: Hij gaat afspraken maken met het volk over het samenleven in het beloofde land.

Opnieuw gebruikt God daarvoor een verbond, een plechtige verbintenis, die nu duidelijk het karakter van uitgewerkte wederzijdse afspraken heeft. De goddelijke regelgeving wordt niet eenvoudig opgelegd, maar door Israël aanvaard met een ‘Alles wat de Here gesproken heeft zullen wij doen’. (Ex. 19:8, 24:7, vgl. Joz. 24:24). De inzettingen staan in het kader van het (komende) bevrijde samenleven van God en zijn volk en worden ook steeds van daaruit gemotiveerd. Maar dat neemt niet weg dat de lsraëliet op zijn eigen verantwoordelijkheid wordt aangesproken: als jullie met Mij willen leven in het beloofde land, en het daar goed hebben, dan moet jij je zus en zo gedragen. 12)

Een en ander levert een nieuwe situatie op, waarin de verhouding van God en zijn volk niet meer alleen die van Belover en gelovers is: er zijn afspraken om je aan te houden in ontzag voor God. In dit kader past het doorgaande spreken van het Oude Testament over ‘de vreze des Heren’, het ontzag voor de Heer. Dat ontzag wordt nog eens aangescherpt door de distantie die de Heer wel degelijk houdt van zijn volk. De heilige God wordt door allerlei voorzorgsmaatregelen afgeschermd. Eigenlijk heeft niemand direct toegang tot Hem.

Deze nieuwe situatie bepaalt de rest van het Oude Testament. Alle oudtestamentische geboden hebben dit afspraakkarakter van: doe dit, dan zul je bij Mij in leven blijven en het goed hebben. In de geschiedenis blijkt echter dat Israël niet van zins is zich aan die afspraken te houden. Ze willen |8| niet met God samenleven, maar wijden, tot Gods verbijstering 13), hun leven aan onrecht en andere goden. In groot geduld stuurt God wel eeuwenlang profeten om het volk terug te roepen, maar ze willen niet luisteren (vgl. Jer. 7:24v). Er is kennelijk een diep probleem met de mensen zelf. Zolang hun hart, hun diepste zelf, niet veranderd wordt, kunnen mensen niet met God samenleven. Ze brengen zelfs dankbaarheid niet op.

God reageert op twee manieren: enerzijds moet Hij wel de harde conclusie trekken: zij hebben mijn verbond vernietigd 14), en de vloek van het verbond vernietigt het volk in de ballingschap. Anderzijds valt Hij terug op zijn beloften aan Abraham 15) en neemt opnieuw het initiatief. Hij belooft een nieuw verbond, waarin juist dat hartprobleem van de mensen wordt verholpen (vgl. Jer. 31:32v), en houdt met het oog daarop een rest van zijn volk in leven.

Dat beloofde nieuwe verbond verschijnt aan het eind van de Evangeliën, met Jezus’ sterven en opstaan. Dat daarmee een nieuwe situatie ontstaat, met nieuwe verhoudingen 16), wordt onder andere zichtbaar gemaakt in het verscheuren van het voorhangsel in de tempel: God laat zijn distantie tot zijn volk vallen, Hij wil toegankelijk zijn. Hij wil zelfs toegankelijk zijn voor alle mensen, en niet meer alleen voor het volk Israël. Dit nieuwe verbond is door Christus zelf afgekondigd bij de instelling van het avondmaal: zijn bloed is het bloed van het nieuwe verbond, het wordt vergoten voor jullie (Luc. 22:20), voor velen tot vergeving van hun zonden (Mat. 26:28, vgl. Mar. 14:24).

Het karakter van dit derde verbond, deze derde verbintenis is die van een plechtige testamentaire schenking 17), een gave. Daarop wijzen de formuleringen ‘voor jullie’ en ‘voor velen’. Wat wordt dan gegeven? Zoals al eerder bij de instelling van het avondmaal bleek, in ieder geval Jezus’ lichaam, zijn concreet geleefde leven voor hen. Hij heeft voor hen het goede leven met God geleefd, en zo de wet vervuld: alles gedaan wat moest gebeuren om met God te leven in het beloofde land. Hij heeft voor hen ook de vloek van het verbond gedragen. Dat alles wordt in het Nieuwe Testament geschonken.

Maar er is meer, want zo blijft nog dat oude hart-probleem van de mensen. Christus geeft zijn leerlingen ook zijn Geest om hen te leiden en te bezielen. Door die Geest kunnen ze met God als met hun Vader omgaan (vgl. Rom. 8:15), want door Hem worden ze metterdaad geheiligd en vernieuwd. Door hen die wandelen in de Geest wordt de eis van de wet vervuld, gedaan (Rom. 8:4). Zo wordt ingevuld wat beloofd was, dat God de wet eens in het hart van zijn volk schrijven zou. De gegeven Geest bezielt mensen zo, dat ze zelf beginnen te doen wat ook de wet vroeg. Beide elementen komen we in het Nieuwe Testament samengevat tegen in de gave van het koninkrijk van God, dat alleen ontvangen kan worden als een kind (Evangeliën), en in het evangelie van gerechtigheid voor God voor iedereen die gelooft (Paulus).

De verhouding tussen God en mensen krijgt op deze manier opnieuw een andere vorm, nu die van de verhouding tussen Gever en ontvangers, en wel in de sterkste zin: totaal-Gever en alles-ontvangers, tot en met in de details van het christenleven toe. Deze gave omvat alles, en reikt tot in de eeuwigheid. In de verkondiging wordt deze gave uitgedeeld, met de dringende oproep die ook aan te nemen: ‘Als medewerkers van God roepen wij u op: laat de goedheid die God u bewezen heeft, niet voor niets zijn geweest.’ (2 Kor. 6:1). De rest van de wereldgeschiedenis staat dan ook in het teken van deze grote uitdeling. Het beslissende positie kiezen tegenover Jezus heeft het karakter van: wil jij je alles laten geven in en voor je leven of niet.

Geloven krijgt tegenover deze gratis gave heel sterk de kleur van aanvaarden, ontvangen, je laten geven, in je laten werken. Het is herhaaldelijk nauwelijks een actief begrip: voor iedereen die gelooft heeft dan de lading van ons ‘voor iedereen die maar wil’. Je hoeft niet aan bepaalde voorwaarden te voldoen voor je kunt zeggen dat het evangelie ‘voor jou’ is. 18) Het evangelie is naar zijn aard voor jou: je krijgt het. Het is vervolgens de vraag maar wat jij ermee doet: wil je het je laten geven en in je laten werken of niet. Juist in deze derde verhouding blijkt Gods liefde volstrekt en onvoorwaardelijk. Hij is de God die geeft, eenvoudigweg en zonder verwijt.

Tussentijdse samenvatting

Tussen het intieme samenleven van God en mensen aan het begin en aan het eind van de bijbel ligt een diepe breuk, net na het begin, en een lange geschiedenis van Gods pogen een nieuw samenleven tot stand te brengen. De mensen hun eigen gang laten gaan leidt tot alleen maar ellende. Dan verbindt God zich aan Abram en zijn nageslacht in een verbond, dat het karakter heeft van een belofte. Als die belofte in eerste aanleg vervuld is verbindt God zich op nieuwe manier aan het volk Israël in een verbond dat het karakter heeft van wederzijdse afspraken. De wil om die te houden ontbreekt en dat tweede verbond wordt verbroken. Tenslotte verbindt God zich opnieuw met de mensen, nu in een verbond dat het karakter heeft van een plechtige schenking, een gave. Pas als God van zijn kant werkelijk alles gaat geven kan Hij zijn doel bereiken en in liefde, vrede en gerechtigheid met mensen leven.

Alles wat binnen één van deze vormgegeven verhoudingen gebeurt, wordt door die verhouding gestempeld. Geboden hebben een ander karakter wanneer ze gegeven worden in het kader van wederzijdse afspraken dan wanneer ze gegeven worden in het kader van een omvattende gave. Instellingen die bij de ene verhouding horen kunnen verdwijnen of van karakter veranderen in een volgende. Een en ander heeft dus allerlei consequenties voor ons verstaan van de bijbel. Iets daarvan hoop ik in het volgende artikel te kunnen laten zien.

Dit bedoelde volgende artikel is uiteindelijk nooit verschenen.

Noten

1. Hoe intussen wat het spreken over ‘het verbond’ betreft de situatie is in de Nederlands en Christelijke Gereformeerde Kerken is mij niet bekend. De ontwikkeling in de GKV is snel en nogal ongrijpbaar gegaan. Het heeft er wat van weg dat onbedoeld publicaties van C. Trimp er een rol in gespeeld hebben. Trimp heeft op een gegeven moment het begrip verbond opnieuw gemunt in heel algemene zin: ‘… verbond is een levende, persoonlijke relatie, waarin de liefde en genade van God aan het licht komen’ (Klank en Weerklank. Door prediking tot geloofservaring, Barneveld (De Vuurbaak) 1989, p. 33). De speciale belofte-eis-verhouding, die eerder juist het eigene van het verbond uitmaakte, wordt in hetzelfde boekje diepgaand geproblematiseerd (hoofdstuk 3). Voor wat Trimp overhoudt is het begrip verbond in feite overbodig. Het lijkt erop dat predikers en luisteraars daar consequenties aan hebben verbonden.

2. Een veelbetekenend voorbeeld lijkt me de onmacht in vrijgemaakt gereformeerde kring om een nieuwe methode voor het bijbelse-geschiedenis-onderwijs op de basisscholen te maken.

3. Op de oude gereformeerde verbondsleer en haar geschiedenis zal ik niet speciaal ingaan. Hoe het in het verleden allemaal gezegd werd en wat daarvan geworden is, is interessant genoeg voor een historische studie. Die is trouwens grotendeels al geschreven: C. Graafland, Van Calvijn tot Comrie. Oorsprong en ontwikkeling van de leer van het verbond in het Gereformeerd Protestantisme 1-6 (drie banden), Zoetermeer (Boekencentrum) 1992-1996. Wat mij betreft hebben we in het oude gereformeerde systeem van werk- en genadeverbond te maken met een dogmatische constructie die historisch een nuttig doel gediend heeft, maar die exegetisch volstrekt onhoudbaar is.

4. Dit lijkt mij de enige manier om recht te doen aan alle bijbelgegevens over de tuin Eden. Vgl. voor verwijzingen ‘Wie is er nu eigenlijk asociaal?’ en ‘Proefgebod’, Bij de Tijd 8 (1999) nrs. 2 en 3.

5. Globaal genomen, want veel boeken hebben een gemengd karakter. Er zit bijvoorbeeld allerlei geschiedenis in de profetie en profetie in de geschiedenis. Voor het Oude Testament ben ik uitgegaan van de christelijke en niet van de joodse volgorde van de canon. Het gaat maar om een eerste indruk. Op wat ik zeggen wil heeft het daarbij geen invloed dat in de joodse volgorde de poëzie en een aantal latere boeken achteraan staan.

6. Het gaat hier om een radicaal nieuw begin. Het boek Genesis is opgebouwd uit diverse ‘toledot’: verhalen of lijsten over hoe het verder ging met deze of gene. Abram heeft geen eigen ‘toledot’: ‘De roeping van Abram is als een nieuwe schepping. Ze is onherleidbaar als daad van God.’ In feite is aan het slot van Genesis 11 de geslachtslijn van Adam af doodgelopen in de onvruchtbaarheid van Abram en Sara. Het gaat dan ook om een roeping door God die de doden weer levend maakt en door zijn woord doet ontstaan wat niet bestond (Rom. 4:17). Vgl. voor het citaat: A. van de Beek, Schepping. De wereld als voorspel voor de eeuwigheid, Baarn (Callenbach) 1996, p. 288.

7. Deze drie overgangen komen overeen met de drie perioden waarin Paulus in Galaten 3 en 4 de geschiedenis van God en mensen samenvat: die van belofte en geloof, van wet en (on)gehoorzaamheid c.q. vloek, en van evangelie en geloof.

8. Het is een intrigerende observatie van F.H. Breukelman, dat Abram als oudste-van-de-oudste-van-de-oudste zoon tot op Adam als eersteling ook heel de mensheid vertegenwoordigt (Bijbelse Theologie I,2 De theologie van het boek Genesis, Kampen (Kok) 1992).

9. Het woord verbond is in de bijbel bepaald geen eenduidig begrip. Onder de in de tekst gegeven omschrijving kan zo ongeveer alles vallen wat wij bij de notaris regelen of, in groter verband, in internationale verdragen vastleggen. Het kan gaan om een eed, om een acte van schenking, om een testamentaire beschikking, om een verdrag, om onderlinge bindende afspraken, enzovoort. Welke concretisering in een bepaalde passage bedoeld is, moet de context uitmaken. Daarbij valt dan bovendien nog te bedenken dat het Oude Testament dateert van vóór het Romeinse recht. De standaardvorm die ‘het verbond’ in de oudere gereformeerde dogmatiek kreeg (die van belofte en eis, wedereis en inwilliging, met sancties op overtreding) is juist sterk bepaald door het Romeinse recht. Hij raakt op afstand slechts een fractie van het betekenisveld van het bijbelse ‘verbond’. Inhoudelijk sluit hij nog het meest aan bij het bijbelse Sinaï-verbond, met alle hinderlijke gevolgen van dien.

10. Vgl. Genesis 15, waar de verbondssluiting neerkomt op iets als een plechtige schenking van een stuk grond, inclusief gedetailleerde beschrijving van de omvang ervan, en Genesis 17, waar het gaat om de plechtige verklaring van het ‘vader van een menigte volken worden’ via de komende wonderzoon Isaäk.

11. Herhaaldelijk wordt op dit verbond teruggegrepen als op ‘de eed die Hij aan Abraham zwoer’: Genesis 26:3, 1 Kronieken 16:16v, Psalm 105:9v, Lucas 1:73, Handelingen 7:17.

12. In dogmatische termen gaat het bij dit verbond om een inhoudelijke regeling van de dankbaarheid, niet om een voorwaardenlijst voor de verlossing. Juist met het verloste Israël wordt dit verbond gesloten.

13. Vgl. als één citaat voor veel, Jeremia 2. Dit goddelijke ‘waarom dóén jullie dit?’ zindert door heel de bijbel heen.

14. Het is in de gereformeerde traditie gebruikelijk te stellen dat een verbond niet vernietigd kan worden: bij verbondsbreuk van één van beide partijen treden immers de verbondssancties in werking. Dat klopt inderdaad voor het na-bijbelse begrip van verbond dat hier gehanteerd wordt, maar in de bijbel kon een verbond wel degelijk vernietigd worden. De partij die aan de vernietiging schuld was kwam dan onder de vloek van God/de goden, die hij bij de sluiting van het verbond had aangeroepen.

15. Vgl. bijvoorbeeld Leviticus 26:42, 2 Koningen 13:23, Jesaja 41:8.

16. Het is een oude vraag of het verbond in Christus’ bloed nu een nieuw of een vernieuwd verbond is. Wanneer verbond staat voor ‘de’ verhouding tussen God en mensen ligt het voor de hand om over een vernieuwd verbond te spreken. Effect is dan echter dat de verschillen tussen oud en nieuw dreigen te worden weggedrukt. Ik gebruik verbond in andere zin, juist voor de specifieke vormgeving van de verhouding, en spreek dan ook rustig van een nieuw verbond. Allerlei verbanden en continuïteit tussen oud en nieuw worden daarmee niet ontkend. Op een en ander hoop ik in het volgende artikel terug te komen.

17. Het nieuwtestamentische woord voor verbond betekent in principe ook testament.

18. Als het in de gereformeerde traditie gaat over de toe-eigening van het evangelie kunnen daar tenminste twee dingen onder verstaan worden: het kan gaan om een je eigen maken, een in je eigen leven laten doorwerken van Gods gaven, een metterdaad en niet alleen maar in woorden je laten geven. Dat is van levensbelang voor iedere christen. Het kan echter ook gaan om een figuur waarin je aan bepaalde kenmerken van verdriet over je zonden en bekering moet voldoen vóór je kunt zeggen dat het evangelie echt voor jou is. Dan gaat het om een vileine vertekening van het evangelie, die mensen uiteindelijk alle zekerheid ontneemt.