God is zich nieuw met ons komen bemoeien

Preek over Lucas 1:32-33

orde morgendienst
votum en groet
zingen: NGK 81,1.2
geloofsbelijdenis
zingen: NGK 81,3.4
gebed
Schriftlezing Lucas 1:26-38
Bach-Aria
zingen: NGK 78,1
Schriftlezing Lucas 2,1-12
zingen: Liedboek 152,1-2
preek over Lucas 1:32-33
zingen: Liedboek 139
gebed
inzameling gaven
zingen: NGK 81,6-8
zegen

Waarom vieren we eigenlijk feest met Kerst? Ik heb dat de laatste tijd aan nogal wat mensen gevraagd. Niet op straat of zo, maar in de gemeente en in de kerken. Dat is best een leuke vraag, vooral als je niet tevreden bent met makkelijke antwoorden, die uiteindelijk niks zeggen. — Ja, we vieren feest met Kerst omdat Jezus geboren is. — Zo, heel interessant, maar wat is daar dan aan te vieren? Er worden zoveel mensen geboren. — Ja maar, Jezus is voor onze zonden gestorven. — O, dat is ook heel interessant, maar Hij is toch niet voor onze zonden gestorven toen Hij geboren werd? Ik bedoel: dat gedenken we op Goede Vrijdag, maar daar gaat het toch niet om met Kerst? — Nee, maar toen Jezus geboren is begon er toch iets nieuws, een nieuw tijdperk of zo, we tellen toch niet voor niets onze jaren vanaf de geboorte van Jezus? — Precies, heel goed, maar waarom doen we dat dan? Wat is er dan gebeurd? Was is er dan met Kerst anders geworden dan daarvoor? Wat was er dan zo ingrijpend dat we op een gegeven moment jaren zijn gaan tellen na de geboorte van Jezus? — Nou, met Kerst is het licht verschenen, toch? Zo van: daar is uit ‘s werelds duistre wolken een licht der lichten opgegaan. — Heel fijn, maar wat bedoel je daar eigenlijk mee, met dat licht? Je viert als christen toch niet dat de dagen weer korter worden en dat het weer lente gaat worden of zo? Wat is er nou anders geworden met Kerst dan daarvoor? Zijn de mensen soms anders geworden? Zijn ze sinds Jezus geboren is eindelijk lief voor elkaar? — Nou, niet echt. — Maar wat dan? wat vieren we dan eigenlijk?

Het is nog ochtend, nietwaar, een frisse wind door je haren op weg naar de kerk. Kunnen we rustig en nuchter constateren dat sinds de geboorte van Jezus de mensen niet anders geworden zijn, dat de wereld ten diepste niets anders is geworden, dat de geschiedenis nog altijd dezelfde bende is, dat keizer Augustus is vervangen door president Bush en Quirinius door zijn gezant voor het Midden-Oosten, en dat is het ook wel. Maar als hier dan niks veranderd is, wat is dan wel veranderd? Wat is er dan te vieren?

Het lijkt me dat er uiteindelijk verdraaide weinig te vieren is zolang we niet in de gaten hebben dat er met Kerst met God iets veranderd is. De enige serieuze reden om met Kerst blij te zijn is dat God zich op een heel nieuwe manier met ons, met de wereld, met mensen, met de geschiedenis, met wat dan al is gaan bemoeien. Dát begint met Kerst en dát maakt met Jezus’ geboorte alles toch anders. Dat God zelf maar niet van gene zijde wat geboden of recepten geeft waardoor het beter kan gaan, maar dat Hij zelf, in eigen persoon, in Jezus, kómt, en mens onder de mensen wordt, midden in de bende van de geschiedenis en de puinhoop op aarde, dát vieren we met Kerst. Het licht dat verschenen is, is het licht van God zelf.

Terwille van ons, mensen, en van ons behoud, is Hij neergedaald uit de hemel en vlees geworden door de Heilige Geest uit de maagd Maria en is een mens geworden. Dat God zelf zich op die heel nieuwe manier met ons is gaan bemoeien, dat begint met Kerst. Dat is het verschil tussen vóór en na. Dat begint met Kerst. Het begint alleen nog maar met Kerst, maar het begint dan ook echt. Die twee dingen ga ik nog wat uitwerken.

Eerst dus: het begint alleen nog maar met Kerst. Dat is sowieso duidelijk, maar zo spreken ook de woorden van Lucas 1. Hij zal een groot man worden en hij zal Zoon van de Allerhoogste worden genoemd. God zal hem geven, hij zal regeren, aan zijn koningschap zal geen einde komen. Maar nu is er eerst alleen nog maar de zoon van Maria, die ze Jezus moet noemen. En zo zien we dat ook in Lucas 2.

Daar gingen die herders, op weg naar Bethlehem. En ze vonden er een kindje, een gewoon pasgeboren kindje. In doeken gewikkeld, gebakerd zoals vroeger alle pasgeboren baby’s gebakerd werden. Het jochie lag in een kribbe, in een voederbak. Dat was bijzonder genoeg om hem te vinden, maar toch niet erg bijzonder. Er lagen toen, en er liggen vandaag, zoveel baby’s in minder dan een voerbak. Alles wat er te zien was, daar bij Jozef en Maria en Jezus, het was allemaal gewoon, alledaags, niks bijzonders. We doen graag net alsof het een stal was, met een os en een ezel en zo, maar dat is alleen maar een verzinsel van eeuwen lang verhalen en bijgeloof, een gezellig versiersel van wat toch echt heel gewoon menselijk improvisatie-talent was.

Er worden allerlei vreemde dingen over dit kindje gezegd, maar voorlopig is het nog heel gewoon. En eigenlijk blijft dat heel lang zo. Over Jezus valt tot op het moment dat Hij zich als rabbi gaat profileren, tot op ongeveer z’n dertigste jaar, eigenlijk niets bijzonders te vertellen. En ook daarna is het allemaal nog niet zo heel bijzonder. Het is eerder vreemd. Als je de evangeliën eens doorleest tref je Iemand die merkwaardig reageert, die wijs is, maar die tegelijk ook lijkt te mislukken. Een groot man is Jezus bij zijn leven eigenlijk nauwelijks geweest. Een regionaal bekende genezer, een merkwaardig figuur in Palestina rond het jaar dertig. Pas na zijn dood en opstanding krijgt Hij statuur. Nu kunnen we rustig zeggen dat er niemand is die meer impact op de geschiedenis heeft gehad dan Hij. Maar nog kunnen we niet zien dat aan zijn koningschap geen einde komt. Het is echt zo: het begint alleen nog maar met Kerst.

Dat merk je hier nog eens extra aan de woordkeus en de formuleringen. Jezus zal Zoon van God genoemd worden. En dat is, volgens vers 35, omdat het kind verwekt is door de Heilige Geest. Wat achteraf blijkt, dat deze Jezus God zelf is, God uit God, licht uit licht, dat begint hier alleen nog maar.

Maar het begint dan toch echt. En dát is wat we vieren met Kerst. Dat is net wat Kerst Christus-feest maakt en als christelijk feest uniek. Als je rondvraagt onder de mensen, als je doorvraagt naar hun god, hun goden, er bestaat geen andere god die mensen zó serieus neemt dat Hij zelf mens zou willen worden. Een beetje god is verheven. Die blijft in z’n hemel en maakt geen vuile handen. Die laat zich niet kwetsen, niet raken. Die bemoeit zich niet echt met ons. Geen van de goden heeft het lef om naast ons in onze wieg te komen liggen, heeft de moed om zich echt met mensen te identificeren. Hier is een God die heel gewoon wil worden omdat Hij van gewone mensen houdt, en met gewone mensen iets moois wil opbouwen.

Zo gewoon, zo open. Hier begint God zelf zich echt op een heel nieuwe manier met ons te bemoeien. Een kind in een wieg, of waarin dan ook, of het nu een nobelprijswinnaar wordt of een misdadiger, een kreng, een etter, een mislukkeling, een zwerver, een geslaagd mens of een goed mens, naast ons allen ligt hier God zelf. Of Hij zeggen wil: het maakt niet uit wat er van je terecht komt, Ik houd echt van jou.

Het begint echt. Dát is wat we vieren met Kerst. Midden in de hele rottige bende op aarde. We zien mensen, dichtbij en verder weg, die lijden, die kapot gaan. En we staan er stil bij. Wat moet je zeggen? Woorden zijn alleen maar woorden. Daar koop je niks voor. Stil, en wees er alleen maar voor wie pijn heeft, geef een arm, een schouder om op uit te huilen voor wie verdriet heeft. En dát doet God ook. Een groot man, een koning wordt hier geboren. Maar geen koning op afstand, die het bij woorden laat, een kerstboodschap, een woord van bemoediging.

Hier is de echte God, die een hekel heeft aan flauwe en vrome praat, die liever iets doet. Hij spreekt niet maar woorden, woorden van vergeving en van beloften van mooie dingen, Hij komt zelf. Hij wordt een kind naast ons, een mens van vlees en bloed, met een arm om om ons heen te slaan, met een schouder om op uit te huilen, met handen waarmee hij onze tranen afveegt. Hij zal een groot man worden, Hij zal de Koning zijn, zijn handen zijn genezende handen, zijn rijk en zijn heerlijkheid hebben geen einde. Maar ze hebben een heel klein begin: een kindje naast ons. En ze hebben een heel kwetsbaar vervolg: een kruis naast ons lijden. Hier is geen koning die mooie praatjes houdt, maar die niet weet wat wij moeten doormaken. Hier is geen god als Allah, die mensen maar aan laat modderen, die wel pretendeert de barmhartige te zijn, maar het lef niet heeft zichzelf op aarde te vertonen. Hier is de God van geen woorden maar daden. En dát vieren we met Kerst.

Het begint echt. Hier is de God die niet maar zegt dat Hij van ons houdt, maar die dat laat zien. Hier is Hij die zich zó identificeert met ons dat Hij ons wil worden. Wie zich hier ook in de wereld gesmeten voelt, wie zich uiteindelijk aan de wilde mensen overgeleverd voelt, wie zich ook uiteindelijk bang voelt en haar leven ervaart als balanceren op het randje van de afgrond, waar je zomaar in kunt verdwijnen, voor wie het leven ook maar een moeilijke kunst is, een óverleven, wie ook maar zich uiteindelijk eenzaam voelt, alleen gelaten, die vindt hier Iemand naast zich, niet maar boven zich, op afstand, maar naast zich: een kind, heel gewoon. En tegelijk een groot man, een koning, een sterke, Iemand op wie je leunen kunt, Iemand die je kunt vastgrijpen en die je overeind houdt, die je er doorheen zal slepen omdat zijn koningschap geen einde heeft.

Dat alles begint hier, met Kerst. En dat vieren we. Niet omdat we het begrijpen. We verwonderen ons alleen maar. Een koning die kind wil zijn. Een Heer die geen slaven wil, maar geliefden. Iemand die het niet om zichzelf gaat, maar om anderen, om ons. Een grote die klein wil zijn om ons groot te maken. Een God die niet onkwetsbaar is, maar gekruisigd kan worden. Een God die zich op een totaal nieuwe manier met ons bemoeit. Hij praat niet maar, Hij is gekomen. Asjemenou. Amen.

gehouden in: Loenen-Abcoude, 25 december 2001

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *