Bidden om het doen van het goede, het kiezen voor het betere en het komen van het beste

Preek over zondag 49 Heidelbergse Catechismus

orde morgen/middagdienst
votum en groet
zingen: Psalm 146,3.4
gebod/geloofsbelijdenis
zingen: Psalm 147,7/Psalm 146,8
gebed
Schriftlezing Micha 6:6-8
inzameling gaven
zingen: Psalm 19,3-6
preek over Zondag 49
zingen: Psalm 119,42-44
gebed
zingen: NGK 103,1.4.5.6
zegen

Weten wij eigenlijk wel wat we vragen, als wij bidden, Onze Vader, laat uw wil geschieden op aarde zoals in de hemel? Dat is bij deze bede niet zomaar een vraag. Het is nu eenmaal zo dat de woorden ‘uw wil geschiede’ onder ons een heel verschillende lading kunnen hebben. We gebruiken ze ook wel als een uitdrukking van berusting, als iets onontkoombaar op ons afkomt, of als we niet weten of we zullen krijgen wat we van God vragen, dan zeggen we: Uw wil geschiede. Maar: dan vragen we met die woor­den niets. Dan gebruiken we deze zelfde woorden op een heel andere manier dan in deze derde bede. Want daar vragen we met die woorden juist wèl iets, en moeten we ook altijd wéten wat we vragen. Wie deze derde bede bidt en niet weet wat hij vraagt, die heeft die bede helemaal niet eens gebeden.

Laat ik u eens een stukje voorlezen uit Abraham Kuyper. Die heeft een prachtige catechismusverklaring geschreven, met de moeilijke titel ‘E voto dordraceno’. Van die moeilijke titel moet u zich niets aantrekken, integendeel, wanneer u die vier banden eens ergens tegenkomt in het een of andere antiquariaatje doet u er verstandig aan ze snel aan te schaffen. Ze zijn hun geld meer dan waard. Maar goed, Kuyper schrijft bij deze zondag:

„Als ik een lief kind, waar mijn hart met innige teederheid aan hangt, voor mijn oogen zie verkwijnen, en ik beproef elk middel, om het kwaad te stuiten, maar niets baat; en de arts zegt mij eindelijk, dat alle hoop moet worden opgegeven, en het duurt niet lang of ik sta aan de stervenssponde, dan zal ten slotte het geloof toch triomfeeren over het trekken van het bloed, en de betuiging: „Heere, uw wil geschiede,” ook al schreit er het hart bij, in heilige stilte over de lippen komen. Doch […] dan is die uit­roep: „Uw wil geschiede” in het minst geen gebed, maar veeleer een betuiging van be­rusting, waar het vaderhart nog heimelijk tegen in bidt. Als daarentegen een kind van God, dat klaar en helder voelt: „God wil, dat ik als dankoffer bij het heilig Avond­maal voor zijn armen of voor zijn Kerk, zeg, honderd gulden geve,” daar uit geldgierigheid niet aanwil, en door zijn even geldgierige vrouw er van wordt afgemaand, en misschien ook door zijn kinderen er van wordt afgehouden en daarom geslingerd wordt op en naar; dat hij het ’s morgens geven wil, en ’s avonds weer niet; en de dag van het Avondmaal is komende, en hij voelt toch dat hij moet, maar bang is dat hij toch zijn geld zal inhouden, als [hij] nu aan den vooravond neerknielt, en bidt: „Heere, niet mijn wil, en niet die van mijn vrouw en van mijn kinderen, maar uw wil geschiede,” dan […] spreekt in die uitroep geen betuiging van berusting, maar een gebed, een smeeking om hulpe van boven, opdat Gods geopenbaarde wil niet weerstaan, maar metterdaad volbracht en uitgevoerd worde.”

Ziet u, zó is het bedoeld in deze bede. Deze man, uit dat voorbeeld van Kuyper, die weet precies wat hij vraagt, heel concreet: hij vraagt om hulp om te kunnen doen wat God concreet van hem vraagt. Hij weet wat God wil van hem, en hij vraagt nu om kracht om dat ook te kunnen doen. Daar gaat het om bij deze derde bede. Laten we daar eens verder over nadenken. Samengevat gaat het dan om het volgende: Als Christus ons leert bidden: Onze Vader, laat uw wil geschieden op aarde zoals in de hemel, dan leert Hij ons vragen om:

het doen van het goede,
het kiezen voor het betere en
het komen van het beste.

Als wij bidden: ‘Onze Vader, uw wil geschiede op aarde zoals in de hemel’ dan kunnen en dan moeten wij weten wat wij bidden. Want God heeft ons niet in het onzekere gelaten over zijn wil. We hebben het gelezen al in het oude testament, Micha 6,8: Hij heeft u bekend gemaakt, o mens, wat goed is en wat de HERE van u vraagt: niet anders dan recht te doen en getrouwheid lief te hebben en ootmoedig te wandelen met uw God. En het nieuwe testament is niet minder resoluut over wat de wil van God is: het goede, het welgevallige en het volkomene (Rom. 12:2). Je zou het allemaal samen kunnen vatten daarin dat Gods wil is dat wij het goede doen.

En God wil dat maar niet omdat Hij bepaald heeft dat dat het goede is, omdat Hij botweg gehoorzaamheid wil zien, of zo. Nee, Hij wil dat omdat het goede goed voor ons is. Hij wil ons gelukkig zien, en bloeiend in liefde. De Catechismus zegt het hier heel precies: uw wil, die alleen goed is. Daar gaat het om. Wat God van mensen wil is goed voor mensen. Zo moet u het ook begrijpen als in de Catechismus staat: geef dat wij en alle mensen uw wil, die alleen goed is, gehoorzaam zijn. Alle mensen komen maar niet in beeld omdat iedereen aan God gehoorzaam moet zijn, punt uit, maar omdat wat God wil voor alle mensen goed is.

En dat is toch ook te zien: dit wil God, zegt Paulus in 1 Tes. 4:3: uw heiliging, dat u zich onthoudt van de hoererij. Elkaar bedriegen met een ander en seksuele uitspattingen zijn niet goed voor mensen. En dat is maar één klein voorbeeld, waar je via de uitdrukking: wil van God, zo tegenaan loopt. Liefde, blijdschap, vrede, geduld, vriendelijkheid, goedheid, trouw, zachtmoedigheid, zelfbeheersing, het zijn dingen die goed voor mensen zijn. En: dat wil God. En trouwens: God vraagt ook hierin geen dingen van ons die Hij zelf niet doet: deze woorden vormen tegelijk een serie goede karaktertrekken van onze God. Dat wil Hij, en zo is Hij ook voor ons: Hij heeft ons lief, Hij is blij, uit op vrede, geduldig, vriendelijk, goed, trouw, zachtmoedig, Hij heeft een goddelijke zelfbeheersing. Nee, wat God wil, is goed. Hier valt iets in te zien: Gods geboden brengen hun eigen overtuigingskracht mee.

En ik geloof dat de meesten van ons dat ook wel weten. Het is meestal het punt niet dat wij niet weten wat God van ons wil, en ook niet dat wij niet inzien dat wat God wil goed is. Maar het is heel vaak het punt, dat wij, ook al weten we dat, en ook al zien wij dat het goed is, het toch niet doen. Net als in dat voorbeeld van Kuyper boven, worden we maar al te vaak heen en weer geslingerd tussen wat wij weten dat God van ons wil, en dat goed is, en wat wij zelf, vanuit onszelf willen. En dat voorbeeld is met talloos vele aan te vullen. Wij weten dat God wil dat we trouw zijn in ons werk, en we weten dat dat goed is, maar we zijn vaak lui. Wij weten dat God wil dat we geen zijdelingse rotopmerkingen over anderen maken, en we weten dat dat goed is, maar ze ontglippen ons zomaar – en soms expres. Wij weten dat God wil dat we elkaar positief, in liefde, benaderen, en we weten dat dat goed is, maar er zit zo vaak nog zoveel wantrouwen en oud zeer. En vult u maar aan en vult u maar in: liefde, blijdschap, vrede, geduld, vriendelijkheid, goedheid, trouw, zachtmoedigheid, zelfbeheersing. Wij weten het: dat wil God, en dat is goed, maar ja, — u kent uw eigen leven beter dan ik.

Ja, en precies daarover gaat deze bede. Wie deze bede werkelijk wil bidden, die kan zijn ogen niet sluiten voor de strijd in zijn eigen leven om het goede te doen. Midden in die strijd hoort dit gebed thuis: Vader, láát uw wil volbracht worden. Overtuig ons, verander ons, buig onze eigen slechte wil zo om, dat zij wil wat U wilt, en wij gaan doen wat U wilt. Ook daarom hoort die vraag, waar ik mee begon, echt bij deze bede: weet u wel wat u vraagt als u bidt, Onze Vader, laat uw wil geschieden? Want u vraagt ingrijpende dingen voor u zelf, dit is een bede die we grotendeels tegen onszelf in bidden. Want we vragen om het doen van het goede, door mensen zoals wij zijn, mensen uit op het kwade. Ook bij deze bede geldt dat: wij vragen niet om dingen die wij zelf wel kunnen, maar we vragen God om hulp omdat we het zelf niet kunnen en toch zien dat het goed is, wat God wil. We weten het, want God heeft het ons bekend gemaakt, wat goed is, en we zien ook in dat het goed is, en toch doen we het zo vaak niet. Paulus noemt zichzelf dan, juist hierin, een mens die er ellendig aan toe is. Juist dit soort mensen, zoals wij zijn, leert Christus bidden: Vader, laat uw wil geschieden, laat het goede dat U wilt door ons en door alle mensen gedaan worden.

We gaan verder met het tweede: we vragen in deze bede ook om het kiezen voor het betere. Want wij kunnen met recht, in onze weerbarstige en ingewikkelde werkelijkheid vragen: maar wat wil God nu concreet van ons. Dat God ons leert te leven in liefde, in blijdschap, in vrede, geduld, vriendelijkheid, goedheid, trouw, zachtmoedigheid, en zelfbeheersing, — bijvoorbeeld — dat is natuurlijk mooi en waar en goed — maar ons eigen dagelijkse leven hangt van keuzes aan elkaar, van veel ingewikkelder keuzes soms. Wij kunnen vaak niet gewoon ’het goede’ doen. We moeten uit twee kwaden kiezen, of uit twee goeden. En wat wil God dán van ons?

Er zijn heel veel christenen die op deze vragen eigenlijk een direct antwoord van God verwachten. Gods leiding in ons leven is heel concreet, zeggen ze. En ze wachten op tekens van God, of teksten uit de bijbel, die hen de weg zullen wijzen in hun leven. Hebben ze die gekregen, dan weten ze: dat is Gods wil, dat moet ik doen. Wij vinden die manier van omgaan met God vaak wat vreemd. En dat is ook wel terecht. Ondanks al het respect dat we op moeten brengen voor de serieuze manier waarop zij werk maken van hun geloof, moeten we toch zeggen dat dit niet de manier is waarop de bijbel ons leert dat God met ons om gaat. God is niet iemand die ons tot in détail begeleidt in alles wat wij doen. Hij heeft ons geschapen als zelf verantwoordelijke mensen, die zelf keuzes kunnen maken. En dat verwacht Hij dan ook van ons. Bij iedere keuze een aparte bevestiging van God verwachten is, om zo te zeggen, een vorm van onvolwassen christen-zijn. Het is net zo iets, als bij alles wat je doet aan je vader of moeder vragen of het wel goed is wat je doet.

God geeft ons zelf verantwoordelijkheid. Hij leert ons, net als goede ouders doen, hoe we die verantwoordelijkheid kunnen hanteren. Hij geeft ons normen, en waarden, en principes, maar die moeten we zelf toepassen. Het is niet voor niets dat we in het nieuwe testament nauwelijks precieze geboden vinden, in de trant van: je moet op die en die tijd dat en dat doen, of zo. Nee, het gaat telkens om veel bredere wegwijzingen. We horen Paulus tot ons zeggen, dat we al wat waar is, wat waardig is, wat rechtvaardig is, en rein, en beminnelijk, en welluidend, al wat deugd heet en lof verdient, dat we dat moeten bedenken, dat we daarop uit moeten zijn (Fil. 4:8). Net als die liefde, blijdschap, vrede, geduld, vriendelijkheid, goedheid, trouw, zachtmoedigheid, en zelfbeheersing van Galaten, zijn dat dingen die wij zelf moeten toepassen. En dát wil God. Dat is ook goed voor mensen, dat ze zelf eigen verantwoordelijkheid hebben. Mensen die je al hun verantwoordelijkheden afneemt, kunnen niet functioneren. Ouders die hun kinderen geen eigen verantwoordelijkheid geven, misvormen hun kinderen tot tenslotte onvolwaardige mensen, die het leven niet aan kunnen. Maar zo is God niet. Hij wil ons juist zelf laten leven, aan de hand van de goede normen die Hij ons geeft.

En dan wil Hij dus telkens dat wij, aan de hand van die normen, kiezen voor het betere. In onze gebroken werkelijkheid is het inderdaad maar al te vaak niet mogelijk om onverdeeld het goede te doen. De bijbel weet dat maar al te goed. Wees niet al te zeer rechtvaardig en gedraag u niet al te wijs; waarom zoudt u zichzelf tot verbijstering brengen? Horen we de prediker zeggen (7:16). Wie moet kiezen, uit twee kwaden, uit twee goeden, uit twee zaken die vrijwel om het even lijken te zijn, die leert de bijbel dat hij het betere moet kiezen, het betere afgemeten aan de normen van God. Dat is maar al te vaak nog een lastige keus, waar we lang over na moeten denken, en allerlei hulp van God en mensen bij nodig hebben. Laten we dan ook daarbij deze bede bidden. We vragen er dan mee om hulp om die keuze voor het betere werkelijk te kunnen maken, om hulp, dat we toch niet stiekem kiezen wat ons beter uit lijkt te komen, maar op gespannen voet staat met wat God ons leerde, om hulp, dat we werkelijk als verantwoordelijke mensen kunnen leven. Tekens van God, of teksten zullen we er meestal niet bij krijgen. Dat valt ook niet te verwachten van God. God laat zijn kinderen immers niet kinds, maar maakt ze volwassen.

Tenslotte nog kort iets over het derde: met deze bede vragen we ook om de komst van het beste. Want ook deze bede staat in dat grote kader van Christus’ verkondiging van de komst van Gods rijk. Juist wie met twee benen in de werkelijkheid van vandaag staat, wie bewust het goede wil doen, wie bewust telkens het betere wil kiezen, die beseft maar al te zeer hoeveel er hier ontbreekt aan de vervulling van deze bede. Zó gewillig en trouw als de engelen in de hemel, zo wordt Gods wil op aarde nog maar bij uitzondering volbracht. Wil deze bede werkelijk verhoord worden, dan moet er veel meer gebeuren. Dan moet de hemel op aarde komen. Nu, dat is ook precies het perspectief waarin wij deze bede bidden. En we mogen het bedenken, als we verdrietig zijn over onze tekortkomingen en ons onvermogen: God heeft ons een volmaakte verhoring van deze bede beloofd. Laten we er dan ook aan denken als we deze bede bidden: dan bidden we ook om de komst van het beste, de komst van Gods nieuwe wereld, waarop iedereen Gods wil zal doen, die goede wil, even gewillig en trouw, als de engelen nu al in de hemel. In de tussentijd mogen we ons, juist ook met het oog daarop, horen zeggen: Verblijdt u te allen tijde, bidt zonder ophouden, dankt onder alles, want dat is de wil van God in Christus Jezus voor u. Amen.

gehouden in: Loenen-Abcoude en Weesp-Nigtevecht, 14 mei 1995
Amsterdam-C, 27 augustus 1995

de houdbaarheidsdatum van deze preek is verstreken

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *