Witte donderdag – Metten

korte stilte

eerste antifoon

Al bezwijkt mijn hart en vergaat mijn lichaam,
de rots van mijn bestaan, al wat ik heb,
is God, nu en altijd.

eerste psalm: Psalm 73
Met deze psalm staan wij voor het raadsel van ‘de macht der duisternis’.

Een psalm van Asaf.

Ja, God is goed voor Israël,
voor wie zuiver zijn van hart!
Toch had ik bijna een misstap begaan,
bijna waren mijn voeten uitgegleden,
want ik keek met afgunst naar de dwazen,
benijdde het geluk van wie kwaad doen.

Tot hun dood blijven zij voor ziekte gespaard,
hun buik is goedgevuld,
aardse kwellingen kennen zij niet,
het lijden van anderen gaat aan hen voorbij.

Daarom is hoogmoed hun halssieraad
en bedekt geweld hen als een mantel,
hun ogen puilen uit het vet,
van eigenwaan zwelt hun hart.

Ze spotten, spreken kwaad
en dreigen vanaf hun hoge zetels,
ze zetten een mond op tot aan de hemel
en hun tong roert zich overal op aarde.

Daarom lopen de mensen achter hen aan,
drinken hun woorden in als water
en zeggen: ‘Hoe zou God iets weten?
Heeft de Allerhoogste een antwoord?’
Zo zijn de goddelozen ten voeten uit,
ze verrijken zich, onverstoorbaar.

Ja, vergeefs hield ik mijn geweten zuiver
en waste ik mijn handen in onschuld!
Want ik werd gestraft, dag aan dag,
en geslagen, elke morgen weer.

Maar zou ik spreken als zij,
ik pleegde verraad aan Gods kinderen!
Dus bleef ik nadenken, ik wilde weten
waarom – het was een vraag die mij kwelde,
tot ik Gods heiligdom binnenging
en mij hun einde voor ogen bracht.

Ja, u zet hen op een glibberig pad
en stort hen in een diepe afgrond.
In een oogwenk is het met hen gedaan,
hun ondergang, hun einde is een verschrikking.
Ze zijn als een nachtmerrie na het ontwaken, Heer,
bij het opstaan verjaagt u ze als beelden uit een droom.

Zolang ik verbitterd was,
gekwetst van binnen,
dom en dwaas,
was ik bij u als een redeloos dier.

Maar nu weet ik mij altijd bij u,
u houdt mij aan de hand
en leidt mij volgens uw plan.
Dan neemt u mij weg, met eer bekleed.

Wie buiten u heb ik in de hemel?
Naast u wens ik geen ander op aarde.
Al bezwijkt mijn hart en vergaat mijn lichaam,
de rots van mijn bestaan, al wat ik heb,
is God, nu en altijd.

Wie ver van u blijven, komen om,
wie u ontrouw zijn, verdelgt u.
Bij God te zijn is mijn enig verlangen,
mijn toevlucht vind ik bij God, de HEER.
Van al uw daden zal ik verhalen.

eerste antifoon

Al bezwijkt mijn hart en vergaat mijn lichaam,
de rots van mijn bestaan, al wat ik heb,
is God, nu en altijd.

tweede antifoon

Sta op, God, verdedig uw zaak.

tweede psalm: Psalm 74
De geest van deze psalm past bij het lijden van Jezus: in dat lijden leken zijn vijanden alle macht te hebben, terwijl God zich nu zwijgend verborgen hield.

Een kunstig lied van Asaf.

Waarom, God, hebt u ons voor altijd verstoten,
brandt uw woede tegen de schapen die u hoedt?
Denk aan het volk dat u ooit hebt verworven,
de stam die u hebt vrijgekocht, uw eigen bezit,
de Sionsberg waar u ging wonen.
Kom naar de stad die voor altijd in puin ligt,
de vijand liet niets van het heiligdom heel.

In het hart van uw huis brulden uw tegenstanders,
zij zetten er hun zegetekens neer.
Zoals met kapmessen wordt ingehakt
op struikgewas en kreupelhout,
zo sloegen zij met bijl en breekijzer
al het snijwerk kort en klein.

Ze hebben uw heiligdom in de as gelegd,
de plaats waar uw naam woont, verwoest en ontwijd.
‘We vagen alles weg,’ zeiden ze,
en alle godshuizen in het land hebben zij verbrand.
Een gunstig teken zien wij niet, niet één profeet meer,
en geen van ons weet voor hoe lang.

Hoe lang nog, God, zal de tegenstander u bespotten?
Zal de vijand uw naam voor altijd beschimpen?
Waarom houdt uw hand zich in bedwang?
Hef uw machtige hand en sla toe,
God, mijn koning van oudsher,
die verlossing brengt in het hart van het land!

U hebt door uw kracht de zee gespleten
en de koppen van monsters op het water verpletterd,
u hebt de schedels van Leviatan verbrijzeld,
hem als voedsel gegeven aan de dieren in de woestijn,
u hebt bronnen en beken laten ontspringen,
altijd stromende rivieren drooggelegd.

Van u is de dag, van u is de nacht,
u hebt maan en zon een vaste plaats gegeven,
u hebt de grenzen van de aarde bepaald,
zomer en winter – u hebt ze gevormd.

Bedenk dit, HEER, nu de vijand u bespot
en dwazen uw naam beschimpen.
Geef uw duifje niet prijs aan de wilde dieren,
vergeet uw vernederd volk niet voorgoed.

Kom uw verbond met ons na – vol is het land
met duistere oorden, holen van geweld.
Laat verdrukten niet teleurgesteld heengaan,
laat zwakken en armen uw naam loven.

Sta op, God, verdedig uw zaak,
bedenk dat dwazen u dag na dag bespotten,
vergeet het razen van uw tegenstanders niet,
het tieren van uw vijanden – het klinkt voortdurend op.

tweede antifoon

Sta op, God, verdedig uw zaak.

derde antifoon

Op de dag van mijn nood zoek ik de Heer,
bij nacht hef ik mijn handen, rusteloos.

derde psalm: Psalm 77
In bittere tegenstelling tot alles wat Jezus eerder van zijn Vader ondervond, staat nu zijn grenzeloze verlatenheid.

Voor de koorleider. Op de wijs van Jedutun. Van Asaf, een psalm.

Luid roep ik God, ik schreeuw het uit,
luid roep ik God – dat hij mij hoort.
Op de dag van mijn nood zoek ik de Heer,
bij nacht hef ik mijn handen, rusteloos,
mijn ziel laat zich niet troosten.
Ik denk aan God en moet zuchten,
mijn gedachten vermoeien mijn geest. sela

U laat me mijn ogen niet sluiten,
van onrust vind ik geen woorden,
ik zie terug op voorbije tijden,
op de dagen en jaren van vroeger,
bij nacht denk ik aan mijn spel op de snaren,
mijn hart zoekt, mijn geest vraagt:

Zou de Heer voor eeuwig verstoten,
zou hij niet langer liefhebben?
Is zijn trouw voorgoed verdwenen,
zijn woord voor eens en altijd verstomd?
Vergeet God genadig te zijn,
verbergt zijn ontferming zich achter zijn toorn? sela

En ik zeg: ‘Ik weet wat mij kwelt,
de hand van de Allerhoogste is niet meer dezelfde.’
Ik denk terug aan de daden van de HEER –
ja, ik denk aan uw wonderen van vroeger,
overweeg elk van uw werken
en houd in gedachten uw grote daden.

Uw weg, God, is een heilige weg –
welke god is zo groot als onze God?
U bent de God die wonderen doet,
u hebt de volken uw macht getoond,
uw arm heeft uw volk bevrijd,
de kinderen van Jakob en Jozef. sela

Toen het water u zag, o God,
toen het water u zag, begon het te beven,
een huivering trok door de oceanen.
De wolken stortten water,
de hemel dreunde luid,
uw pijlen flitsten heen en weer,
uw donder rolde dreunend rond,
bliksems verlichtten de wereld,
de aarde trilde en schokte.

Door de zee liep uw weg,
door de wijde wateren uw pad,
maar uw voetsporen bleven onzichtbaar.
U leidde uw volk als een kudde
door de hand van Mozes en Aäron.

derde antifoon

Op de dag van mijn nood zoek ik de Heer,
bij nacht hef ik mijn handen, rusteloos.

vers

Sta op, God, verdedig mijn zaak.

korte stilte

zegen

God ontsteke in ons het vuur van zijn liefde.

eerste lezing: Klaagliederen 1:1-5

Ach, hoe eenzaam zit zij neer, de eens zo levendige stad. Een weduwe is ze geworden, zij die groot was onder de volken, de vorstin van de gewesten is tot slavernij vervallen. Heel de nacht weent zij, haar wangen zijn nat van tranen. Er is niemand die haar troost, niemand van haar vele minnaars; geen vriend bleef haar trouw, allen zijn haar vijandig gezind. Juda is verbannen na een tijd van nood en zware onderdrukking; zij zit neer te midden van de volken, maar vindt geen rust: haar vervolgers belagen haar, drijven haar in het nauw. De wegen naar Sion treuren, er zijn geen feestgangers meer. Haar poorten liggen verlaten, haar priesters zuchten, haar meisjes zijn bedroefd. En zijzelf: bitter is haar lot. Haar vijanden zijn heer en meester, zo zeker van zichzelf. De HEER heeft haar dit aangedaan om haar vele overtredingen. Haar kinderen zijn gevangen weggevoerd, voor de vijand uit. Jeruzalem, Jeruzalem, bekeer u tot de HEER uw God.

eerste responsorie

Op de Olijfberg bad Hij tot de Vader: ‘Vader, als het mogelijk is, laat deze beker dan aan mij voorbijgaan!’ De geest is wel gewillig, maar het lichaam is zwak.
Blijf wakker en bid dat jullie niet in beproeving komen.

tweede lezing: Klaagliederen 1:6-9

Sion heeft al haar glans verloren. Haar leiders zijn als herten die geen weidegrond meer vinden. Ze zijn gevlucht, van al hun kracht beroofd, voor hun vervolgers uit. Jeruzalem denkt ten tijde van haar nood en haar zwervend bestaan aan alle kostbaarheden die zij vanouds bezat. Toen haar volk in handen van de vijand viel, schoot niemand haar te hulp; de vijanden die haar zagen, lachten om haar ondergang. Haar zware zonden maakten Jeruzalem tot een voorwerp van spot; wie haar eerden, verachten haar, nu ze haar naaktheid zien. En zij, zij kreunt en zucht en wendt zich af. Haar onreinheid kleeft aan de zoom van haar kleed. Dit einde had ze niet voorzien. Ontstellend diep is zij gezonken, er is niemand die haar troost. – HEER, zie toch mijn nood, zie hoe de vijand zich verheft. Jeruzalem, Jeruzalem, bekeer u tot de HEER uw God.

tweede responsorie

‘Ik voel me dodelijk bedroefd; blijf hier met mij waken.’ Daar komt de bende aan om mij gevangen te nemen. Jullie zullen vluchten, en ik zal mij opofferen voor jullie.
Zie, het moment is nabij, de Mensenzoon zal uitgeleverd worden aan zondaars.

derde lezing: Klaagliederen 1:10-14

De vijand heeft zijn hand naar haar kostbaarheden uitgestrekt. Zij moet aanzien hoe het heiligdom betreden wordt door vreemde volken, aan wie u de toegang tot de gemeenschap had ontzegd. Alle inwoners zuchten en steunen, op zoek naar wat brood, ze ruilen hun kostbaarheden voor voedsel, om weer levenskracht te krijgen. – HEER, zie mij, merk toch op hoezeer ik word veracht. Jullie die hier voorbijgaan, raakt het jullie niet? Merk toch op en zie: is er leed als het leed dat mij wordt aangedaan, dat de HEER op de dag van zijn toorn over mij heeft uitgestort? Hij liet uit de hoogte vuur neerdalen, dat in mijn gebeente brandt. Hij spande een valstrik voor mij, hij deed mij terugdeinzen. Hij verwoestte mijn leven en maakte me ziek, dag na dag. Hij heeft mijn overtredingen gebundeld en ze vastgemaakt als een juk; ze drukken zwaar op mijn nek, mijn kracht is gebroken. De Heer heeft mij uitgeleverd aan hen bij wie ik weerloos ben. Jeruzalem, Jeruzalem, bekeer u tot de HEER uw God.

derde responsorie

Wij zagen hem als een verstoteling, door God geslagen en vernederd. Maar om onze zonden werd hij doorboord, om onze wandaden gebroken.
Voor ons welzijn werd hij getuchtigd, zijn striemen brachten ons genezing.

slotgebeden

Heer, ontferm U over ons.
Christus, ontferm U over ons.
Heer, ontferm U over ons.

HEER, hoor mijn gebed,
laat mijn hulpkreet u bereiken.

korte stilte

Keren wij ons biddend tot Christus, priester in eeuwigheid, die door de Vader gezalfd is met de heilige Geest om aan gevangenen vrijlating te verkondigen. Vragen wij Hem nederig: Heer, ontferm U over ons.
Heer, U bent opgegaan naar Jeruzalem om te lijden en zo uw heerlijkheid binnen te gaan; breng uw kerk tot het eeuwig paasfeest.
U bent aan het kruis geheven en gewond door de lans van een soldaat; genees de wonden in ons bestaan.
U hebt uw kruis opgericht als levensboom; schenk zijn vruchten aan alle gedoopten.
U hebt aan het kruis de goede moordenaar vergeven; wees ons zondaars genadig.

Ik bid U, Heer, …

… Onze Vader in de hemel,
laat uw naam geheiligd worden,
laat uw koninkrijk komen
en uw wil gedaan worden
op aarde zoals in de hemel.
Geef ons vandaag het brood
dat wij nodig hebben.
Vergeef ons onze schulden,
zoals ook wij hebben vergeven
wie ons iets schuldig was.
En breng ons niet in beproeving,
maar red ons uit de greep van het kwaad.
Want aan u behoort het koningschap,
de macht en de majesteit tot in eeuwigheid. Amen.