Kerkelijk

Bij  de Tijd, jaargang 7 (1998-1999) 1 (september 1998)

‘Als je het er niet mee eens bent, nou, dan moet je de kerkelijke weg maar gaan.’ ‘Dat zijn geen zaken om zomaar vrij te bespreken. Die moet je in de kerkelijke weg aan de orde stellen.’ ‘Wil je dat anders? Tja, daar gaan wij hier niet over. Daar zul je de kerkelijke weg voor moeten gaan.’

Stel, u begrijpt wat de woorden betekenen, wat roepen dit soort opmerkingen bij u op? Instemming? Iets als: ‘ja, zo hoort het ook’? – Vermoeidheid? Een gevoel van uitputting en verlamming? – Vervreemding en verbazing? Een gevoel van: ‘waar is dat nou voor nodig?’ – Iets van weerzin, van ‘dat nooit meer’? – Uw reactie zal iets zeggen over uzelf, over hoe u in het kerkelijk leven staat. Maar ik verwacht dat zij ook iets zal zeggen over de kerk waarvan u lid bent.

‘De kerkelijke weg gaan’ lijkt een van die uitdrukkingen die een aardige indicatie vormen voor de kerkelijke achtergrond van de spreker of schrijver. Er spiegelt zich dan ook een compleet ideaalbeeld in van kerkzijn. De verschillen zijn intrigerend en actueel. Waarom is het verschijnen van Vrouwen op een zijspoor? alleen in gereformeerd vrijgemaakte kring aanleiding voor oproepen en pressie om ‘de kerkelijke weg te gaan’? Wat zit daar achter? Elders gebeurt het niet, dus vanzelfsprekend kun je het niet noemen.

Wat zegt dat eigenlijk, als je iemand oproept met een bepaalde zaak ‘de kerkelijke weg’ te gaan? Letterlijk houdt het in dat een zaak achtereenvolgens bij kerkenraad, classis, particuliere en generale synode aangekaart wordt. Die vergaderingen moeten dan besluiten nemen over de zaak in kwestie. Het gaat in feite dus om een oproep/verplichting/wens tot gemeenschappelijke besluitvorming. Hoe positiever iemand spreekt over ‘de kerkelijke weg’ des te meer waarde zal hij hechten aan gemeenschappelijke besluitvorming in de kerken, en andersom. En het lijkt er op dat van de drie gereformeerde kerken – vrijgemaakt, christelijk gereformeerd en Nederlands gereformeerd – de Vrijgemaakt Gereformeerde Kerken er uit springen door een sterk ideaal: in de kerk hoort zoveel mogelijk gemeenschappelijk geregeld en besloten te worden. De beide andere kerkgemeenschappen kennen dat veel minder, of zelfs in omgekeerde vorm: er hoort zo min mogelijk gemeenschappelijk geregeld te worden.

Eigenlijk is dat voor de Vrijgemaakt Gereformeerde Kerken heel opvallend. De Nederlandse Geloofsbelijdenis staat in artikel 32 heel duidelijk aan de kant van mensen die zeggen: alleen het noodzakelijke moet gemeenschappelijk besloten en geregeld worden. De oude Dordtse kerkorde wil blijkens het oorspronkelijke artikel 30 dat bredere kerkelijke vergaderingen zo min mogelijk te doen hebben. En de intussen bijna vergeten ontstaansgeschiedenis van de Vrijgemaakt Gereformeerde Kerken stimuleert ook bepaald niet wat nu toch een schijnbaar vanzelfsprekend ideaal geworden is. Wat zit daar achter? Is er in de loop van de jaren ’50 en ’60 toch nog een dieper ideaal opgedoken?

Het lijkt er op. Laten we het eens even uitsplitsen over de twee termen: gemeenschappelijk en besluitvorming. Het heeft er veel van weg dat in de bedreigde positie waarin veel vrijgemaakt gereformeerden zich in die jaren voelden zitten, er een nieuw ideaal is ontstaan. Het ideaal van: je bent meer een eenheid, je hoort meer bij elkaar, naarmate je meer dingen hetzelfde doet en over meer dingen hetzelfde denkt. Diversiteit moet zoveel mogelijk voorkomen worden. Wie iets anders wil of ergens anders over denkt, die moet dat maar in de weg van gemeenschappelijke besluitvorming aan de orde stellen. Als er dan iets verandert, verandert het tenminste bij iedereen. En als er mensen niet mee willen, nou, dan moet het |18| maar blijven zoals het was.

Christelijke gereformeerden zijn nooit zo gevoelig geweest voor dit ideaal. Verschil is voor hen nu eenmaal een gegeven, bijna een uitgangspunt. Nederlandse gereformeerden zijn er in dezelfde decennia om begrijpelijke redenen allergisch voor geworden. Het boeiende is momenteel, dat alleen al door er te zijn, de drie kerken elkaar voor de vraag stellen: moet dat nu, zoals jullie dat doen? Is dat een gezond ideaal van gemeenschappelijkheid, of leidt het tot ongezonde uniformering en een uitdoven van de diversiteit van de Geest? Maar leidt het bij jullie dan niet tot langs-elkaar-heen-leven, elkaar loslaten? Er is reden voor gesprek.

Daarbij komt dat tweede: besluitvorming. Aandringen op ‘de kerkelijke weg gaan’ betekent nu eenmaal aandringen op besluitvorming. Een kerkelijke vergadering moet ja of nee zeggen op een voorstel. Gewoon eens brainstormen of een discussie opzetten omdat de zaken nog niet uitgekristalliseerd zijn, is op kerkelijke vergaderingen niet alleen niet gebruikelijk, maar eigenlijk ook verboden. Hoe positiever iemand spreekt over ‘de kerkelijke weg’, des te meer is hij er van overtuigd dat in een bepaalde zaak ook besluiten genomen kunnen en moeten worden – al is het maar het besluit om iets niet te doen omdat er nog geen draagvlak voor is in de kerken.

Het lijkt voor sommige mensen dan ook moeilijk voorstelbaar dat een onderwerp wel eens totaal ongeschikt zou kunnen zijn om in de kerkelijke weg behandeld te worden omdat het eenvoudig nog niet rijp is voor besluitvorming. De thema’s van emancipatie van de vrouw en het verstaan van de Schrift in gereformeerd perspectief zijn daar typische voorbeelden van. Die bespreek je dus niet in de kerkelijke weg, maar gewoon in een boekje, of op een congres, of op vereniging, of in de pers, of onder het genot van een goed glas wijn.

Ook hier lijkt een diep ideaal een rol te spelen: er moet besloten worden: je moet weten waar je aan toe bent in de kerk, niet alleen maar op de centrale punten van de belijdenis, maar op zoveel mogelijk punten. De kerk moet geleid worden, anders raken mensen in verwarring. Dingen moeten zoveel mogelijk vastliggen. Wat nog schuift en beweegt komt bedreigend over. En kennelijk verwachten mensen dan ook iets van die besluitvorming: wil je de vrede in de kerken bewaren, dan moet je je gemeenschappelijk op zaken vastleggen. Ergens heeft het ook wel iets weg van het moderne ideaal van de maakbaarheid van de samenleving dat zo lang de politiek gefrustreerd heeft: de kerkelijke samenleving is te maken via gemeenschappelijke besluiten (via wet- en regelgeving).

De verschillen van daarnet duiken ook op dit punt weer op. Christelijke en Nederlandse gereformeerden zijn veel terughoudender als het om besluiten nemen gaat. Ongetwijfeld speelt daar de eigen situatie een rol in (hetzij die van de porseleinkast van interne verschillen, hetzij die van de open wonden van snijdende kerkelijke besluitvaardigheid uit het verleden). Maar speelt er ook niet meer? Beide kerkgemeenschappen stellen, alleen al door hun eigen interne manier van optreden, de Vrijgemaakt Gereformeerde Kerken voor een ernstige geestelijke vraag.

In Jakobus 3:18 lezen we: Gerechtigheid groeit waar vrede is, en wie vrede zaait, zal gerechtigheid oogsten. Gerechtigheid heeft altijd met normen te maken, met afspraken, vastgestelde wetten en regels. Zijn in de gereformeerde kerken de woorden van Jakobus in feite niet omgekeerd?: Vrede groeit, waar gerechtigheid is, en wie recht zaait, zal vrede oogsten. Blijkt niet al jarenlang hoezeer ‘vrede door recht’ een illusie is? Maar ook hier is het geen eenrichtingsverkeer: vanuit Jakobus kan ook gevraagd worden: is de christelijke en Nederlandse gereformeerde vrede nog wel vruchtbaar zo, dat er gerechtigheid kan groeien? Er is reden voor gesprek.