Interactief avondmaal

Bij de Tijd, jaargang 8 (1999-2000) 3 (november 1999)

Hoe actief ben jij eigenlijk bij de viering van het avondmaal? Wat betekent dat wat jij doet aan tafel? Wat wil jij daarmee zeggen? Waarom zegt Jezus bij de instelling van het avondmaal: ‘Doe dit tot mijn gedachtenis’, blijven jullie dit doen om Mij te gedenken?

Dergelijke vragen krijgen gewoonlijk in gereformeerde kerken weinig aandacht. Vanouds ligt de nadruk niet op wat in de viering de gemeente zelf doet, maar op wat Christus aan de gemeente doet: Hij geeft brood en wijn als tekens van volkomen verzoening. De gemeente consumeert dat. Daarbij doen de meeste leden van de gemeente hoogstens dit, dat ze denken aan hun zonden, en gedenken dat Christus ben daarvan verlost.

In dit artikel daag ik je uit eens met andere ogen te kijken naar het avondmaal en vooral naar je eigen bijdrage daarin. Ik hoop dat één en ander je verrijkt en aan het denken zet.

Handeling

Wat betekent dat wat jij doet aan tafel? Wat wil jij daarmee zeggen? Dat soort vragen kun je stellen bij het avondmaal omdat het in het avondmaal (net als in de doop) gaat om iets dat gedaan wordt, om een handeling. Zoals het bij de doop gaat om de handeling van het onderdompelen, zo gaat het bij het avondmaal om de handeling van het samen maaltijd houden.

De meeste mensen die ik over het avondmaal spreek, vinden die maaltijd eigenlijk niet zo belangrijk. Voor hun besef gaat het in de viering om brood en wijn. Die geeft Christus ons als een teken van de volkomen verzoening van zonden. Ook als je eens wat boeken leest over de geschiedenis van het avondmaal valt het op: er is eindeloos gediscussieerd over de betekenis van brood en wijn, maar nauwelijks over het maaltijdkarakter van het avondmaal.

Als je dat eens wat op je in laat werken, is het net alsof we in de kerk ai heel lang Jezus niet laten uitspreken. Hij zegt bij het delen van het brood niet alleen maar: ‘Dit is mijn lichaam.’ De zin is pas af na het ‘blijf dit doen om Mij te gedenken’. Kennelijk gaat het niet om het brood op zichzelf, maar om wat de gemeente met dat brood moet (blijven) doen. Hetzelfde geldt voor de beker. Bij de instelling van het avondmaal geeft Christus ons geen brood en wijn als tekens, maar Hij geeft ons iets te doen met brood en beker als een teken.

Het is goed om je te realiseren dat dus in het avondmaal het doen, de handeling van het samen maaltijd houden het teken is: dat wat verwijst, wat spreekt. De handeling is de betekenis-drager. In die handeling wordt de betekenis van de onderdelen (onder andere brood en beker) opgenomen en als het ware tot een zin, tot een uitspraak gevormd. Als je nu je concentreert op de onderdelen van brood en beker, heeft dat iets van je |4| fixeren op bepaalde losse woorden in een zin: daarmee doe je aan die zin geen recht. De betekenis valt in brokken uiteen en andere zinsdelen worden over het hoofd gezien.

Dat is precies wat je bij het avondmaal kunt zien gebeuren: de betekenis van de zin, van het maaltijd houden, valt uiteen in de brokken van brood en wijn en hun betekenis, en allerlei andere aspecten van de viering worden vergeten. Ik ga verder met een voorbeeld van dat laatste: in de uitspraak van het avondmaal vergeten wij meestal het grammaticale onderwerp van de zin. Anders gezegd: we realiseren ons niet meer wie in de handeling van het avondmaal eigenlijk handelende persoon is.

Handelende persoon

Wanneer je de instellingswoorden van doop en avondmaal vergelijkt, valt een ingrijpend verschil in structuur op. Bij de doop wordt de leerlingen opgedragen mensen te dopen in Gods naam. Mensen worden gedoopt. De leerlingen komen naar voren als handelend in opdracht van, namens God Drie-enig. Naar de betekenis genomen is bij de doop God Zelf handelende persoon. Bij het avondmaal wordt de leerlingen opgedragen zelf iets te blijven doen. Mensen vieren avondmaal. Handelende persoon bij het avondmaal is, van daaruit gezien, de kerk, beter gezegd: de gemeente.

Het avondmaal is iets wat wij doen als gemeente, Zo kijken we er meestal niet naar. Wij hebben het avondmaal een plaats gegeven onder de sacramenten en die weer onder de genademiddelen, en van daaruit richten wij onze aandacht vooral op wat God aan ons doet, ook in het avondmaal (zie Excurs). Dat vraagt om God (of Jezus) als handelende persoon. In het nadenken over het avondmaal zie je dan ook dat in feite de nadruk verschoven is ván de betekenis |5| van de viering náár die van de instelling ervan. Van die instelling geldt inderdaad dat Christus er de handelende persoon van is. En uit die instelling volgt inderdaad wat er zo allemaal in onze catechismus en avondmaalsformulieren gezegd wordt. Maar dat doet niets af aan het feit dat vervolgens in de viering zelf de gemeente optreedt en zich metterdaad uitspreekt.

Dat kun je bij de viering zien, als de gemeente naar voren gaat. Je kunt het ook horen als de voorganger spreekt. Hij doet dat namens de gemeente en niet namens Christus of namens God: het is het brood dat wij breken en de beker waarover wij de dankzegging uitspreken. Dat ‘wij’ is het wij van de gemeente. In die woorden hoor je precies wie er op dat moment, tijdens de viering zelf, iets doet, actief is, handelend optreedt.

Maaltijd

Wat die gemeente vervolgens samen doet is een gestileerde maaltijd houden. Daarbij valt te bedenken dat een maaltijd altijd een activiteit van een gemeenschap is. je kunt alleen wel eten, maar geen maaltijd houden. Wie de zin van het avondmaal verbrokkelt tot het eten van het brood en het drinken uit de beker, mist hier een heel belangrijk punt: wat de avondmaalsviering ook inhoudelijk zeggen wil, het is in ieder geval iets wat de avondmaalsgangers gemeenschappelijk zeggen, samen, niet in de zin van allemaal tegelijk ieder voor zich, maar in onderlinge verbondenheid. Het onderwerp van de uitspraak van het avondmaal staat altijd in het meervoud.

Van hieruit gezien verbaast het niet dat mét de nadruk op brood en wijn de mogelijkheid opkomt om voor jezelf avondmaal te vieren. Je kunt alleen ook wel brood eten en wijn drinken. Mensen gaan dan aan tafel voor de versterking van hun eigen individuele geloof (of ze gaan niet, als ze dáár twijfels over hebben). Of er in de vierende gemeente sprake is van saamhorigheid en of er verbondenheid met andere christenen bestaat, speelt dan nauwelijks een rol. Het lijkt me, dat we hier veel duidelijker zouden moeten spreken dan over het algemeen tot nu toe gebeurt: wie voor zichzelf brood eet en wijn drinkt, viert geen avondmaal. Avondmaal vieren is samen maaltijd houden.

Stilering

De maaltijd is in het avondmaal samengetrokken in twee deelhandelingen: het delen en eten van het brood en het heffen en drinken van de beker. Dat zijn niet twee dingen die vrijwel op hetzelfde neerkomen, zeg maar: eten-en-drinken. Zo is wel de dominante lijn in onze gereformeerde traditie: brood en wijn als spijs en drank die voedt tot het eeuwige leven. Maar in alle varianten van de instellingswoorden wordt tussen brood en beker onderscheid gemaakt. Het zijn verschillende karakteristieke onderdelen van de maaltijd.

Dat onderscheid wordt in Matteüs en Marcus anders aangegeven dan in Lucas en in 1 Korintiërs 11. Matteüs en Marcus halen naar voren dat Jezus het brood zegende en bij de beker dankte. Lucas en Paulus zeggen dat Jezus bij het brood dankte, en de beker gaf na het eten van het avondmaal. Alles wijst erop dat het bij de beker van het avondmaal niet gaat om een gewone beker drinken (dat zou eerder water zijn). Het gaat om de beker die aan het eind van de maaltijd |6| geheven werd, en waarbij ‘de dankzegging’ werd uitgesproken: bij deze beker werd gezegd wat er in de maaltijd gevierd werd, God werd daarvoor gedankt, en daar werd op gedronken.

Je zou kunnen zeggen: in het brood gaat het om het voedende aspect van de maaltijd, in de beker gaat het om het vierende aspect ervan. De beker stempelt het avondmaal als een feestmaal. Er is een diep verband tussen ‘de beker der dankzegging’ en onze ‘toast’ bij een feestmaaltijd. In die twee onderdelen wordt het geheel van de maaltijd sterk gestileerd samengetrokken. Je zou kunnen zeggen dat de twee karakteristieke onderdelen van een feestmaal in een soort pictogram-handeling worden weergegeven.

Brood

Kijken we nu verder naar wat de gemeente doet met het brood en wat dat zegt. Jezus nam een brood, sprak de dankzegging uit, brak het, gaf het zijn leerlingen, en zei: dit is mijn lichaam, blijf dit doen. Dit doen is dus onder dank samen een brood nemen en het delen als een teken van het samen delen van Christus’ lichaam.

Eerst even over dat delen. Bij het breken van het brood moeten we niet denken aan het breken van Christus’ lichaam. Het gaat eenvoudig om de toen gebruikelijke manier om samen één rond brood te delen: er stukken afbreken. Het gaat in het gebroken brood niet om de gebrokenheid van Jezus’ lichaam, maar juist om de eenheid ervan: ‘Omdat het één brood is, vormen we één lichaam, met hoevelen we ook zijn. Want we hebben allemaal deel aan dat ene brood.’ (1 Korintiërs 10:16).

Waar gaat het vervolgens om in Jezus’ lichaam? Het lijkt me dat spreken over een lichaam altijd wijst op lijfelijke concreetheid. Het brood staat dan voor Jezus’ heel concreet in zijn lichaam geleefde leven, voor alles wat Hij ‘eigenhandig’ voor ons gedaan heeft en doet. Dat is niet beperkt tot zijn lijden en sterven, maar omvat alles tot en met Jezus’ wederkomst. Jezus zegt niet: blijf dit doen om mijn lijden en sterven te gedenken, maar: om Mij te gedenken. De volkomen verzoening van al onze zonden, die wij allemaal ‘in het lichaam verricht’ hebben, wordt ons gegeven door het even concreet ‘in het lichaam’ voor ons geleefde leven van Jezus.

Als wij nu samen het brood delen, zeggen wij daarmee metterdaad, dat wij samen Jezus’ leven voor ons leven ontvangen willen, het samen delen willen in de gemeenschap van de kerk. We ontmoeten elkaar aan tafel als medezondaars, die samen leven van Jezus’ leven, en spreken uit dat daar onze saamhorigheid in rust. Wij doen dat, want het is het brood dat wij breken. En samen stellen we ons zo concreet mogelijk Jezus voor ogen, Jezus zoals Hij heeft geleefd, gestorven is, én – de harten omhoog – zoals Hij leeft voor ons. Wij doen dat, want het is het brood dat wij eten.

Beker

Wat zegt nu vervolgens de handeling van het heffen en het drinken van de tbeker? Matteüs-Marcus en Lucas-Paulus leggen hier verschillende accenten: de eersten zeggen: dit is het bloed van het nieuwe testament, de tweeden: dit is het nieuwe testament in mijn bloed. Hoe past dat in elkaar?

Laten we een omweg nemen en eerst kijken naar de betekenis van een uitdrukking als ‘dit is mijn bloed’. Het lijkt me dat we daarin opnieuw komen te staan voor het leven van Jezus, nu niet in zijn lijfelijke concreetheid, maar in zijn levenskracht en doelgerichtheid. Het bloed bevat, naar het Oude Testament, de levenskracht (‘ziel’) van mens en dier (Genesis 9:4, Leviticus 17:10-14, Deuteronomium 12:23). ‘Dit is mijn bloed’ bepaalt ons zo bij waar het Jezus in zijn leven om ging, bij wat Hem ‘bezielde’.

Dat blijkt zowel bij Matteüs-Marcus als bij Lucas-Paulus hetzelfde te zijn: het nieuwe testament. In de taal van de evangeliën wijst dat op de allesomvattende gave van het Koninkrijk van God, de nieuwe hemel en de nieuwe aarde, en alles wat daar nu al op vooruit grijpt. In de taal van Paulus wijst dat op de gerechtigheid die God geeft voor ieder die gelooft, en die al even kosmische perspectieven heeft. Het gaat in heel Jezus’ leven maar niet om zondevergeving voor individuen, maar om een nieuw en goed samenleven in een nieuwe wereld.

Lucas-Paulus zeggen nu: als je de beker van de dankzegging heft, klink je op het nieuwe testament dat Jezus geven wil. Matteüs-Marcus voegen toe: drink allen daaruit, en leggen dan de nadruk iets anders: dit is mijn bloed bedenk: dit is het waar het Jezus om ging, waar Hij dan ook zijn leven voor gegeven heeft. De verwijzing naar Jezus’ bloed betekent mijns inziens dan ook veel meer dan een verwijzing naar zijn dood. Het gaat om wat Hem ‘bezielde’ en waar Hij dan ook voor gestorven is (en opgestaan en naar de hemel gegaan en wederkomen zal…).

Als wij nu samen de beker heffen, zeggen wij daarmee metterdaad, dat wij |8| samen blij zijn en feest vieren omdat wij van Jezus de gave van het nieuwe testament ontvangen hebben, het Koninkrijk van God mogen binnengaan. We vieren feest omdat we het voorschot van de Heilige Geest ontvangen hebben en krachten van de toekomende eeuw mogen proeven in ons leven. Wij doen dat, want het is de beker die wij heffen. En als we samen drinken uit die beker en we roepen elkaar op: drink allen eruit! – stellen we ons zo concreet mogelijk Jezus voor ogen, Jezus zoals Hij heeft geleefd en leeft, en wat Hém bezielde, waar Hij heen op weg is. En we bemoedigen elkaar in de verwachting van zijn komst, en sporen elkaar aan: niemand hier aan tafel mag ontbreken. Wij doen dat, want het is de beker die wij drinken.

Feestmaal

Beide deelhandelingen komen pas tot hun recht als we ze samen laten staan in het éne gebeuren van een gestileerde feestmaaltijd. Pas bij elkaar vertolken ze de volkomen verzoening die Jezus geeft. Het gaat niet alleen om ons verleden van concrete zonden, waar Hij ons van verlost. Het gaat ook niet alleen om onze toekomst op een nieuwe aarde, aan gene zijde, die Hij ons geeft. Het gaat om het geheel van die beide. Dat geheel geeft feest op het snijpunt van verleden en toekomst.

In dat feest staat Jezus centraal ais de hele persoon die Hij is. Hij wordt gevierd. Hij laat zich vieren. Niet alleen als de verzoener van onze schuld, maar ook als de leidsman van ons geloof. Tegen de achtergrond van de gereformeerde traditie mag dat wel extra worden aangezet: het avondmaal concentreert zich niet op Jezus’ lijden en sterven, maar op Jezus. We hebben lang genoeg geleden onder de ‘vieringen’ die van het avondmaal meer een begrafenismaal dan een feestmaal maken.

Jezus wordt gevierd. En Hij laat zich vieren door ons. Iedere avondmaalsviering weer. En ook wij komen niet alleen naar voren als ellendige zondaars, maar ook als mensen die de Geest ontvangen hebben, die bezig zijn vernieuwd te worden. Ook dit verdient een extra aanzet tegenover onze geschiedenis. We hebben lang genoeg geleden onder het gewroet naar een bepaald zondebesef dat iedere vorm van viering blokkeert.

Wat gebeurt er?

Als we nu tenslotte even een stap terug doen, en kijken naar zo’n avondmaalsviering, wat gebeurt er dan eigenlijk? Het lijkt me dat je daarbij meemaakt dat een christengemeente, op bevel van Christus Zelf, haar gemeenschappelijk geloof vormgeeft, het uitdrukt, het metterdaad uitspreekt. Hij geeft ons het evangelie niet maar te horen, en te aanvaarden, maar Hij geeft het ons ook te doen.

Dat is veel meer dan het geven van een illustratie, een plaatje bij de boodschap. Het raakt ons zo lichamelijk als we zijn, met ál onze zintuigen. Het heeft daarbij alles weg van een oefening: al doende leren we.

Jezus’ leven voor het onze ontvangen als verzoening is voor mensen niet gemakkelijk. En zeker het samen ontvangen niet: al bij de instelling van het avondmaal ruziën de leerlingen over wie wel de meeste is. Maar Jezus laat het ons doen, regelmatig, eigenhandig, en met de daad van het delen en eten van het brood. Leven bij de dag, leven in verwachting, zoeken wat boven is, waar Christus is, gelijkvormig worden aan zijn beeld, bezield worden door wat Hem bezielde, het is voor ons niet gemakkelijk. Maar Jezus laat het ons doen, regelmatig, eigenhandig, en met de daad van het heffen en drinken van de beker. Hij laat ons heel ons geloof vormgeven in die heel eenvoudige handeling van zo’n feestmaal.

Hoe bewuster je dat doet, naar des te meer smaakt het.

Excurs: Sacramenten en genademiddelen

Al sinds ver vervlogen tijden worden in de kerk doop en avondmaal sacramenten genoemd en als sacramenten ondergebracht bij de zogenaamde genademiddelen. Er is alle reden om met beide namen heel voorzichtig en terughoudend om te gaan.

– De bijbel spreekt niet over sacramenten, en al evenmin over genademiddelen. Het zijn termen uit de kerkgeschiedenis, waarvan de betekenis wisselt met de eeuwen.

– Dit soort termen heeft een eigen, historisch bepaalde suggestiviteit, die heel hinderlijk kan zijn. Zo doet ‘genademiddel’ vanouds aan ‘geneesmiddel’ denken: de gedachte wordt gesuggereerd dat het ‘gebruiken’ van verkondiging, doop en avondmaal genade ‘werkt’ zoals een geneesmiddel genezing ‘werkt’. Zo heeft de nadruk op doop en avondmaal als zichtbare tekens de gedachte laten wortel schieten dat het in doop en avondmaal om illustraties bij het gehoorde (of gelezen) Woord gaat: in de verkondiging beluisteren we het evangelie, in doop en avondmaal bekijken we het.

– Als je verschillende dingen één naam geeft, gaat daar altijd een bepaald gelijkschakelend effect van uit: automatisch ga je op zoek naar overeenkomsten en zie je verschillen over het hoofd. Als je stoelen en banken alleen maar bekijkt als zitmeubilair, vergeet je zomaar dat je op een bank ook nog kunt liggen. Dit gelijkschakelend effect is bij doop en avondmaal heel sterk aanwezig. De precies parallelle behandeling in de Heidelbergse Catechismus geeft er een voorbeeld van.

– Een naam dwingt de gedachten vanzelf in één bepaalde richting. Het is de vraag of die richting de enig mogelijke is. Zo dringt het onderbrengen van doop en avondmaal onder de genademiddelen ons de vraag op: hoe versterkt de Heilige Geest in doop en avondmaal ons geloof? In de reformatorische traditie is daarbij de nadruk komen te liggen op de belofte van het evangelie, die betekend en verzegeld wordt. Deze vraagstelling heeft haar eigen recht, maar is zeker niet de enig mogelijke.

Dit artikel werd geschreven mede naar aanleiding van het verschijnen van de 8e zg. Gemeenteschets over Het Heilig Avondmaal.