In de kerk gaat het om goed leven

Preek over 1 Timoteüs 3

orde morgendienst
welkom
zingen: Psalm 33,1.2.8
zingen: Psalmen voor Nu 145
stil gebed
votum en groet
zingen: Opwekking 510
gebed
Schriftlezing 1 Timoteüs 3
preek over 1 Timoteüs 3
zingen: Iona 20,1-3
bevestiging ambtsdragers
zingen: NGK 10
gebed
mededelingen
inzameling gaven
zingen: Psalmen voor Nu 121
zegen

Mocht iemand dat denken, het is niet om Joost en Theunis enige bescheidenheid te leren, dat ik voor vanmorgen dit hoofdstuk gekozen heb. Trouwens ook niet omgekeerd, om hen nog eens vriendelijk op de schouder te slaan en te zeggen: kijk eens hoe goed jullie wel niet moeten zijn. Daar koop je in de kerk weinig voor. Tenslotte gaat het om wat Jezus, de Heer van de kerk, van ons vindt en niet om wat wij van elkaar vinden.

Bovendien gaat het niet zo makkelijk om even door te lezen van Paulus’ brief aan Timoteüs naar ons hier in de Tituskapel. Vergeet het gerust dat het bij die opziener waar Paulus het over heeft direct gaat over onze ouderling. Vergeet het net zo gerust dat het bij die diaken verderop gaat over onze diaken. Je kunt die opziener uit het eerste deel net zo goed invullen als de bisschop uit de oude kerk. Die lijkt meer op onze predikant — als hij al op een bij ons bekende ambtsdrager lijkt. En die diaken heeft allerlei trekken van een evangelist, net als het bekendste voorbeeld van een diaken uit de bijbel: Stefanus. Laten we maar bedenken dat er bijna 2000 jaar ligt tussen deze woorden van Paulus en ons, en dat in die 2000 jaar zowel de ouderling als de diaken verschillende malen helemaal opnieuw is uitgevonden.

Nee, ik wil het vanmorgen niet speciaal over Joost en Theunis of over ouderlingen in het algemeen hebben. Ik wil het over ons allemaal hebben. Niet alleen is dat voor jullie veel leuker — gaat het nog eens over jou ook — er zijn ook nog zeker twee redenen die met dit hoofdstuk zelf samenhangen om vanmorgen niet maar naar ouderlingen en dergelijke te kijken, maar naar ons allemaal.

Eerste reden: het gaat ook echt over christenen in het algemeen. Wanneer je dit hoofdstuk uit deze brief van Paulus niet op zichzelf neemt, maar in het geheel van de bijbel laat klinken, valt op dat bijna alle dingen die Paulus hier van die opziener en die diaken verwacht op andere plaatsen in het Nieuwe Testament met zoveel woorden van alle gelovigen verwacht worden. Mocht dus iemand onder de bijbel lezing gedacht hebben: mooi dat dit allemaal voor mij niet geldt — vergeet ook dat gerust. Wie niets van zichzelf herkent in Paulus’ lange opsommingen hier heeft gewoon nog veel te leren in de kerk. Het is zelfs de bedoeling dat je dan nog veel leert in de kerk. Je stuit hier gewoon op het soort leven waar Jezus zelf ons toe uitdaagt en waar hij ons allemaal de kracht voor en de zin in wil geven.

Er zijn maar drie uitzonderingen hier, die wel alleen van voorgangers verwacht worden, en die liggen nogal voor de hand. De opziener moet een goede leraar zijn (vers 2). De opziener en de diaken moeten allebei leiding kunnen geven, bewezen in hun eigen huishouding (in die tijd nog wel wat meer dan vrouw en kinderen, ook bedrijf aan huis, slaven, ander personeel) (vers 4 en 12). Tenslotte mag een opziener niet een pasbekeerde zijn en als het ware omhoog vallen in de leiding van de gemeente (vers 6). Dat zijn drie dingen die direct samenhangen met de taak en de positie van de opziener en de diaken. Verder wordt alles op andere plaatsen in de bijbel net zo van alle christenen verwacht. Er is in de bijbel geen sprake van een soort van dubbele moraal: eentje voor de gewone mensen en eentje voor de leiders. Er is één manier van leven die van iedereen verwacht wordt. Alleen: voorgangers moeten die ook kunnen uitleggen, er leiding in geven, er in kunnen voorgaan.

Tweede reden: als Paulus beschrijft wat hij verwacht van mensen die leiding geven in de kerk beschrijft hij daarin tegelijk waar het in de kerk om gaat. Het is hier ergens net als bij het luisteren naar Jezus zelf, als hij in Matteüs 25 de criteria doorgeeft waarnaar hij zal oordelen op de jongste dag: eten geven, drinken geven, gastvrij zijn, kleden, op bezoek gaan, tot in de gevangenis toe. Als Jezus ons eens op dat soort dingen zal beoordelen, dan gaat het hier dus om dat soort dingen. Net zo hier. Als Paulus een serie criteria geeft waar hij voorgangers op beoordeelt, dan gaat het in de kerk om dat soort dingen.

Daarmee ben ik bij het thema van vanmorgen. Want wat je hier heel duidelijk merkt is dat het in de kerk om goed leven gaat, met God en met elkaar. Achter elkaar gaan de dingen die Paulus noemt daarover. Onberispelijk, de man van één vrouw, sober, bezonnen, gematigd, gastvrij, niet te veel drinken, niet driftig, vredelievend en vriendelijk, niet geldzuchtig, oprecht, waardig, niet kwaadspreken, betrouwbaar. Dat zijn allemaal dingen die iemand typeren in zijn of haar manier van leven. Wie zo is leidt een goed leven. En daar gaat het dus in de kerk om, bij ons allemaal. In de kerk gaat het om goed leven.

Goed. Maar wordt het daar allemaal niet heel menselijk en humanistisch van? Zoveel mensen vinden dat het hoogste doel in dit leven is dat je een goed leven leidt. Daar hebben ze God niet voor nodig, en Jezus ook niet. In de kerk draait het toch allemaal om Jezus? Als het in de kerk als niet meer gaat om je verhouding met God, met Jezus, wat blijft er dan nog over van christen zijn behalve wat algemeen fatsoen en linksig soft gedoe?

Ja, dat is allemaal waar, maar het helpt niet. Natuurlijk draait alles in de kerk om Jezus. Hij is het grote mysterie van ons geloof. Alles wat Paulus in het eerste stuk van dit hoofdstuk geschreven heeft eindigt bij een gedicht, een gebed, een lofzang op Jezus. Aan hem, aan Jezus als het mysterie van het geloof moet de diaken vasthouden, met een zuiver geweten (vers 9). Dat had net zo goed ook bij de opziener kunnen staan. In ieder geval geldt het voor alle christenen. Christen ben je als je echt hoort bij Jezus Christus, die mens geworden is — geopenbaard in een sterfelijk lichaam — die uit de dood is opgestaan — in het gelijk gesteld door de Geest — als koning over alles naar de hemel is gegaan — verschenen aan de engelen — verkondigd wordt over de hele wereld — en ook bij jou geloof vindt en jouw leven vormt en bepaalt als jouw koning die is opgenomen in majesteit. Inderdaad, alles in de kerk draait om Jezus.

Maar wat dan bij hem blijkt is dat het hem om goed leven gaat, met God en met elkaar. Jezus is niet gekomen om wat mensen uit dit leven te verlossen, ze weg te halen, eerst hier bij elkaar in kleine clubjes en dan eens bij elkaar in een knusse hemel. Dan zou je hier bij Paulus heel andere dingen verwachten: opzieners en diakenen die zich van van alles onthouden, afstand nemen, asceten zijn. Dat hoort voor Paulus bij de huichelachtige leugenaars waar hij in het volgende hoofdstuk over schrijft. Juist de nieuwe schepping waar Jezus naar toe werkt is een werkelijkheid van liefde en trouw, recht en vrede, waar het leven echt goed leven is. Daar is er niets aan als je niet houdt van goed leven. En de beste plaats om dat te leren oefenen is hier. Jezus’ boodschap komt altijd weer neer op een praktische cursus liefhebben metterdaad.

Het gaat in de kerk ook maar niet om vergeving van zonden of zo, en dan meer niet. Dan zou je hier bij Paulus heel andere dingen verwachten: opzieners en diakenen die veel bidden om vergeving of zoiets. Vergeving van zonden is bij Jezus alleen maar een middel om bij het eigenlijke te komen. Vrij van je verleden kun je jezelf weer wijden aan waar het echt om gaat: goed leven. En let wel, dat is ook geen kwestie van moralisme en hard werken, presteren, geen kwestie van goede werken, zeg maar. Paulus schrijft geen productiedoelen voor, zoveel van dit, zoveel van dat. Alle dingen die hij noemt horen bij een goed, een in zichzelf zinvol leven leiden, een leven van mensen die beseffen dat ze geliefd zijn en daarom ruimhartig in liefde kunnen leven. Dat is waar het om draait en dat is dus wat iedereen die enige leiding geeft in de kerk moet weerspiegelen, moet voorleven.

Voorleven. De reden waarom Paulus juist deze criteria noemt is dus dat God wil dat al zijn kinderen zo leven. Leiders moeten voorop gaan in het leven dat de hele kerk als nieuwe mensheid heeft te leiden. Omdat we daarin allemaal onderweg zijn is het van belang dat er in de kerk rolmodellen zijn waarnaar de anderen zich kunnen richten. Dat horen in ieder geval de ambtsdragers te zijn, niet omdat voor hen iets anders geldt dan voor de anderen, maar juist omdat ze voorgaan in hetzelfde goede leven. Leef dan als geliefde kinderen Gods.

Ik zet hier vanmorgen eens een dikke streep onder, omdat ik de indruk heb dat we dat allemaal best kunnen gebruiken. In onze eigentijdse vorm van geloven en christen zijn ligt al snel heel veel nadruk op onze relatie met God, met Jezus. Daar is op zich niks verkeerds aan. Tenslotte draait in de kerk alles om Jezus en is de levende God de bron van ons leven. Maar in die relatie met God, met Jezus gaat het wel ergens om. Het is niet klaar in ons bestaan als wij niet beginnen met serieus goed te leven. Begin maar gewoon met wat je hier leest. Onberispelijk, de man van één vrouw, sober, bezonnen, gematigd, gastvrij, niet te veel drinken, niet driftig, vredelievend en vriendelijk, niet geldzuchtig, oprecht, waardig, niet kwaadspreken, betrouwbaar. Het is allemaal heel aardig om druk te zijn met veel geestelijke dingen, bidden, bijbel lezen, cursussen, weet ik veel. Maar als het niet uitwerkt in goed leven is er iets mis. We mogen ons best nog eens herinneren dat profetieën en tongen verdwijnen, maar dat de liefde blijft, dat ons geloof, hoop en liefde resten, maar de meeste van deze is de liefde.

Net zo denk ik dat we dit besef als ouderlingen, diakenen en predikant best kunnen gebruiken. Als we praten met mensen, doorpraten, is het niet maar klaar als we een goed gesprek hebben gehad over onze verhouding met God. Altijd hoort daar de vraag bij rond te hangen: wat betekent dit nu voor je leven, voor de manier waarop jij functioneert, voor je reacties op anderen, voor wat je doet en laat? Als jij dan geliefd bent door God zelf in Jezus en die liefde bij je binnen gebracht is door zijn Geest, waar is dan de liefde in jouw leven? Hoe doe je dat? Hoe dien jij? Juist omdat alles om Jezus draait gaat het om goed leven.

Dat is van het grootste belang omdat de kerk niet maar een club op zich is, maar, zoals Paulus zegt, fundament en pijler, dat wil zeggen aanplakzuil van de waarheid. Aan de gemeente, aan christenen moet iedereen kunnen zien wat de waarheid is, waar het in het leven echt om gaat. En dat moet niet alleen, het gebeurt ook gewoon zo. Wat mensen zien en weten en vinden van Gods waarheid kijken ze voor het overgrote deel af aan ons leven. Is dat een goed leven, de moeite waard om te leiden? Is dat een manier van in het leven staan die echt wat waard is? Of is er eigenlijk niks aan, of tenminste niks bijzonders?

In dat kader nog heel even iets uitvergroten uit wat Paulus eerder schrijft in vers 7 en 13. De opziener moet buiten de gemeente een goede reputatie hebben en de diaken verwerft door zijn of haar dienst goed te verrichten de ruimte om vrijuit te spreken, weer naar buiten toe, denk ik — herinner je de evangelisten taak van diakenen als Stefanus. De eerste christenen leefden gewoon tussen hun Joodse en niet-christelijke familieleden en plaatsgenoten en hadden daar hun oude contacten. Wij leven gewoon in onze stad, in onze wijk, in onze straat, ons portiek. Wat is daar onze reputatie? Hoe kunnen wij daar spreken? Zijn wij daar überhaupt, of gaan we van en naar ons kerkje, van en naar onze kring, van en naar ons werk, onze studie, onze sport als een verzegelde trein door een donker land? Paulus verwacht kennelijk dat christenen overal christen zijn, en overal goed leven, echt goed leven dus, helemaal.

En ook daarin verwacht hij een voorbeeldfunctie van leiders. Je bent niet alleen ouderling of diaken of predikant in de kerk, je bent het overal. Mogen we best eens extra bedenken. Gereformeerden zijn sterk gevormd door de gedachte dat ambtsdragers, inclusief de predikant in dit verband, bij de gemeente horen en ergens ook in dienst van de gemeente staan. In ieder geval dat laatste is niet waar. Alle ambtsdragers staan in dienst van Jezus, de Heer van de kerk. Ik ben als predikant niet maar in dienst van de Tituskapel, en net zo goed zijn de ouderlingen en diakenen niet maar in dienst van de Tituskapel. Wij zijn in dienst van Christus en wie wij ook maar tegenkomen mogen we in zijn naam aanspreken. Moeten we zelfs in zijn naam aanspreken. De dienst aan Koning Jezus brengt iedere ambtsdrager ook buiten de gemeente. Daarom hoor je daar ook een goede reputatie te hebben en door je geloof in Koning Jezus vrijuit te spreken. En ook daarin de rest van de gemeente voor te gaan.

We worden tenslotte allemaal gezien door anderen. Niet alleen als we op ons paasbest naar de kerk gaan of zo. Niet alleen als we een vriendelijke bui hebben. Niet alleen als we goed in ons vel zitten. Wat mensen zien zegt ze meer dan duizend woorden. En nee, ze zien ons niet als we bidden, of als we bijbel lezen in onze eigen kamer. Ze zien wel hoe we leven, ze horen onze reacties, ze zien wat we doen in de buurt — en het zegt hen iets over wat het betekent om bij Jezus te horen. Hij is het grote geheim dat God onthuld heeft, het mysterie van ons geloof, de bron van alles.

Aan dat mysterie, dat wonder van Gods liefde moeten we allemaal vasthouden met een zuiver geweten. Dat betekent natuurlijk niet dat je nooit zondigt of nooit fouten maakt. Het betekent dat je korte lijnen hebt met God, eerlijk bent met hem, je uitspreekt, je zonden belijdt en je geweten zuivert, telkens weer. En als het nodig is dat ook naar elkaar toe doet. Dan bereikt het water uit de levensbron van Jezus je leven zo zuiver mogelijk en stimuleert het daar goed leven. Goed leven. Leven vanuit liefde omdat je zelf geliefd bent. En daar gaat het om in de kerk. Amen.

gehouden in: Amsterdam-ZW, 5 juli 2009

eerdere versie gehouden in: Loenen-Abcoude, 16 juli 2006

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *