Goddelijke voedselhulp

Preek over Lucas 18:15-17

orde morgendienst
votum en groet
zingen: Psalm 97,1.5
gebod
zingen: Psalm 99,6.8
gebed
doop Sophia Griffioen
zingen: NGK 101,5
Schriftlezing Lucas 18:9-34
preek over Lucas 18:15-17
zingen: Psalm 103,5.9
gebed
inzameling gaven
zingen: Liedboek 169
zegen

Kunt u zich dit plaatje nog herinneren? Afgelopen maandag stond het in kleur voorop het Nederlands Dagblad. ’t Is me wat, nietwaar? Staat dat ventje in de modder, en begint aan een heel brood. En achter hem liggen nog vast wel vijftig broden, plomp­verloren op wat karton in de modder, alsof ze achter uit een vrachtwagen zijn gekiept. Die tent is trouwens ook niet veel. Voedselhulp in het vluchtelingenkamp Sputnik bij Tsjetsjenië. Een klein lichtpuntje in een wereld van ellende: in ieder geval even weer wat te eten, ook al is het koud en nat en is alles vies.

Haast vanzelf denk je: is dat nu alles wat we met elkaar kunnen doen voor zo’n kereltje met wat er over is van zijn familie? En even onwillekeurig denk je: wat een geluk dat het hier niet zo is. Trouwens, als je nog even doordenkt, heb je ook zomaar iets gedacht als: God, ik dank U, dat wij hier niet zijn als die fundamentalisten, die rebellen, die godsdienst­waanzinnigen daar. Moet je kijken wat er van komt: leven van de bedéling, in prut en ellende. Wat een vernedering. Niks geen leven in eigen hand. Ze komen het brood storten voor je tent, maar eigenlijk voel je je net zo neergegooid als zo’n brood. Voedselhulp betekent toch ook: jij kunt niet eens voor jezelf zorgen.

Toch moest ik de rest van de week telkens weer aan deze foto terugdenken, als ik dacht aan deze dienst. Zelf gedoopt willen zijn, je kind laten dopen, zoals Wijnand en Rachael Sophia, dat heeft toch ook iets van jezelf herkennen in zo’n foto. Iets van: willen leven van de voedselhulp die Jezus Christus ons geeft, van zijn bedéling willen leven. Samen met je kinderen afhankelijk willen zijn van wat je krijgt. Ergens gaat Sophia vanmorgen net zo naar huis als dit ventje met zijn brood. Het brood is nog te groot voor hem om op te eten, maar dat geeft niet. Er is tenminste iets. Wij hebben er niet voor gezorgd. Het wordt onder ons uitgedeeld. En het accepteren betekent ook toegeven dat je er niet zelf voor zorgen kon.

Eigenlijk is dat heel vreemd. We moesten er vanmorgen samen maar eens over nadenken. Ook al wonen wij in dikke huizen, hebben wij nieuwe kleren, eten en drinken in overvloed, toch zeggen christenen: wij leven van voedselhulp, als het er echt op aankomt kunnen wij niet voor onszelf zorgen. Als puntje bij paaltje komt, is zo’n foto als deze het beeld van ons leven. Pas als je die foto er dan ook echt naast legt valt op hoe vreemd dat is. Dan zeg je niet meer makkelijk, met je buik vol en je warme kleren aan, dat wij natuurlijk bedelaars zijn bij God. Kijk maar eens goed. Bedelaar zijn is vernederend, beledigend.

Hoe komen we daar eigenlijk bij, in de kerk, om zo iets te zeggen? Ja, dat is best een merkwaardig verhaal. Het is anders dan we vaak denken. Wat ik tenminste vaak hoor, is iets als: ja, in de kerk moet je eerst leren hoe slecht je er aan toe bent, dan pas kan tot je doordringen dat je het toch echt van een Ander moet hebben. In de kerk krijg je zo’n lijst geboden, van die dingen die je allemaal eigenlijk moest doen. Die wrijven we elkaar flink in. Als je dat maar lang genoeg volhoudt voelt iedereen zich vanzelf mislukt. En niet-christenen, die moeten helemaal eerst veel leren. Die denken vaak ook nog dat ze iets goed doen, dat ze tevreden over zichzelf kunnen zijn. Laten we ze dat eerst afleren, en ze de put in praten, dan kunnen we ze er vervolgens weer uit halen met een blijde boodschap. Wie eerst leert ontdekken dat-ie toch maar een zwerver en vluchteling op aarde is, kan daarna blij zijn met de voedselhulp van het evangelie.

In werkelijkheid is dat gevaarlijke nonsens, die zelfs op de meeste christenen helemaal geen indruk maakt. Zo ellendig voelen we ons er over het algemeen niet aan toe. Jezus werkt juist precies andersom. Hij laat ons voorlopig rustig in onze dikke huizen wonen, denken dat we heel wat voorstellen, en als iemand zegt dat-ie heel wat goeds gedaan heeft, zegt Jezus niet: wat een onzin, eigenlijk was dat allemaal maar niks. Jezus werkt andersom: op de hoek van onze straat, schuin bij ons voortuintje op de stoep, legt Hij eenvoudig zijn voedselhulp voor ons neer. Kijk nog eens naar die foto, houd die stapel broden vast, en dat knulletje, maar vervang de rest in gedachten eens door je eigen straat. Niks geen vieze tenten, maar propere huizen en schone straten.

Dan wordt het pas echt spannend, en pas echt de vraag hoe je kijkt. Waar gaat het dán om? Waar staan die broden dan voor? Niet alleen meer voor echt brood, brood voor iedere dag, om van te leven, dat wij tenslotte ook niet verdienen. In Lucas hier heeft Jezus het steeds over het koninkrijk van God. Dat deelt Hij uit, aan iedereen. Wat is dat? Uiteindelijk gaat het dan om een volmaakt leven, in vrede, in eerlijkheid, in geluk, met God en met elkaar, op een aarde die niet meer zo’n puinhoop is als de onze. Maar vóór dat uiteindelijke zit ook al van alles. Hij deelt uit: energie om echt goede dingen te doen, echte liefde en aandacht, eerlijkheid, leuke ideeën, bezieling, betrokkenheid, onderlinge hulp, de moed om iets weer goed te maken en opnieuw te beginnen, genezing van frustraties, kracht om de pijn in je leven te dragen, een veelkleurig leven dat nooit meer ophoudt. En noem nog maar een heleboel andere dingen op die hier bij horen.

Dat allemaal wordt in het evangelie eenvoudig gestort in ons leven, zoals die broden hier op dat karton. Goddelijke voedselhulp. En als je dan nog eens kijkt, en nadenkt, dan ontdek je: dus Jezus bedoelt: daar kunnen jullie zelf niet voor zorgen, je kunt jezelf misschien wel in leven houden, maar niet ècht leven, niet de laatste kleur en diepgang aan je leven geven. Kijk wat Ik geef en kijk dan nog eens naar je eigen bestaan. Wat al dit soort dingen betreft leef je echt van de bedéling. En àls je dan nog eens kijkt, dán gaat inderdaad die eigen straat van ons toch lijken op die foto hier. En dan kun je iets beseffen van het geluk van dit ventje met zijn brood. Zó komen we er op. Niet eerst de ellende en dan de voedselhulp, maar eerst de hulp en dan pas, langzaam maar zeker het besef van onze eigen situatie. Het evangelie wordt uitgedeeld.

Daar ging het vanmorgen om bij die doop van Sophia, dat dit evangelie wordt uitgedeeld. Zij heeft haar eigen brood gekregen, en zal dat telkens weer krijgen. Al beseft ze nog absoluut niet wat dat betekent. Ergens als dit knulletje hier met dat brood dat hij lang niet op krijgt, maar wat hij toch maar wel gekregen heeft. En er ligt nog een hele berg. Telkens weer, al twintig eeuwen lang, wordt er nieuwe hulp aangevoerd. Iedereen die dat wil kan er van af pakken, en zich laten géven waar hij, waar zij niet zelf voor zorgen kan.

Soms denk je dan wel eens dat je daar inderdaad een kind voor moet zijn, een kind dat zich nog niet zoveel inbeeldt. Een kind dat nog niet zegt: kijk, dit heb ik gedaan en dat heb ik bereikt, hier ben ik goed in, daar ben ik vroom zat in geweest, en dat nog niet denkt: dus heb ik recht op zorg. Een kind dat nog niet oud genoeg is om farizeeër te zijn. Een kind dat het nog niet als beledigend ervaart om voor zich te láten zorgen, omdat het nog zo weinig stand heeft op te houden. Als je zo’n kind niet meer bent, dan is het wel even slikken, vóór je durft toehappen. Dan moet je eerst een hele tijd kijken naar wat Jezus geeft, zonder meer, eenvoudigweg: goedheid, volmaakte liefde, vrede, echte eerlijkheid, zonder maskerade, kijken en vergelijken met je eigen leven, en langzaam ontdekken dat je oud genoeg bent om als die tollenaar te spreken.

Dan kun je nog eens opnieuw naar je doop kijken: inderdaad, zo als we zijn, zo als we uit onszelf functioneren zijn we niet goed, niet af, niet zoals we eigenlijk zouden moeten zijn. We moeten nieuw worden. En dat wil Jezus geven. Zijn hulp ligt uitgestort voor ons in ons leven. Als daar niets van terecht komt, ligt dat niet aan Hem, maar aan ons, dat wij er aan voorbij lopen, Hem laten praten, en ons niet laten geven. Wij kunnen zomaar, als dit ventje hier, toestappen, pakken en toehappen. Niemand wordt buitengesloten, zonder voorwaarden ligt het er. Maar wie het niet ontvangt als zo’n kind, die laat het rotten voor zijn deur. Zonde.

Ja, moet je daar inderdaad niet zo’n kind voor zijn, niet alleen zonder kapsones nog, maar ook zonder heel die verkleefdheid aan van alles en nog wat om ons heen. Teken je eigen huis, je eigen straat maar in, in deze foto. Kijk naar wat Jezus geeft, uitdeelt. Kijk dan nog eens naar je eigen leven, je eigen kamer, je eigen spulletjes. Is dat echt je eigen-gebouwde leven, dat alles voor je is? Kán dat voor jou niet toch ook zo’n tent zijn, die je onderdak biedt, maar niet heel veel voorstelt, niet het belangrijkste is? Kun je naar zo’n foto kijken zonder te denken: wat zou ik kunnen doen? Is er iets wat van je leven overeind blijft, wat niet van karakter verandert als je let op wat Jezus geeft, de volmaakte liefde waar je zelf niet voor kunt zorgen? Iets wat je niet zou kùnnen weggeven als een ander het nodig had? Dan zul je daar bij blijven zitten, en niet naar buiten gaan, om te eten van het brood en te delen in Jezus’ gaven. Wat zonde.

Toch ligt het daar, zomaar, voor ons, een overvloed aan gaven, aan leven, aan kleur en diepte, aan liefde en vrede, aan verzoening en vernieuwing. Toch staat Hij daar, Jezus, die zich voor ons gegeven heeft, overgeleverd, en Hij geeft. Nee, geen voorwaarden, ook geen vrome voorwaarden. Geen toegangskaartjes voor het grote hemelse prijzenfestival, alleen toegankelijk boven de achttien en met een bewijs van goed gedrag. Niet eerst een heleboel zonden leren kennen, niet eerst ontdekken dat je een bedelaar bent, als voorwaarde. Als je Jezus echt boos wilt krijgen moet je zoiets zeggen, of suggereren. Láát die kinderen. Waar Jezus is wordt uitgedeeld in overvloed, al aan de kleinste kinderen.

Goddelijke voedselhulp. Het is vreemd genoeg. Als je er over nadenkt doet het nog zeer ook. Daar gaat je eigendunk, de trots van je eigen overlevingstactiek. Als puntje bij paaltje komt is dit onze wereld. Het lijkt me zo, pas als je toch komt, en je laat geven, en toehapt, kun je ontdekken dat het gewoon lekker is, en véél. Zo veel dat je het je leven lang niet opkrijgt, een eeuwig leven lang niet op. Amen.

gehouden in: Loenen-Abcoude, 16 januari 2000
Leiden, 9 juni 2002

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *