Een leven lang lijden: valse beschuldiging

Preek over Johannes 19:1-16

orde avonddienst
welkom
zingen: Kyrie-gebed
stil gebed
votum en groet
belijdenis met art 21 Nederlandse Geloofsbelijdenis
zingen: Liedboek 285,1.2
gebed
zingen: Psalm 142,1-6
Schriftlezing Johannes 19:1-16
preek over Johannes 19:1-16
zingen: Liedboek 181,1-6
gebed
luisteren: Matthäus-Passion: Uit liefde wil mijn Heiland sterven

Ze hadden de rechter onder druk gezet, zwaar onder druk. Tenslotte: wie betaalden zijn salaris, wie hadden de connecties, wie konden zijn verdere carrière maken of breken? Ik kan het bewijs niet zien, had hij nog gezegd. Maar hij was overstag gegaan. Hij had een vrouw en kinderen, tenslotte. En nu was het leven van de mensen in dit dorp voorbij. Ze moesten weg, ook naar de sloppenwijken van de stad verderop. Hun grond werd voor een fooi verkocht aan de grote maatschappij, hun huizen werden gesloopt, alles zou worden omgeploegd en gebruikt voor nieuwe plantages.

Na de vierde was ze opgehouden met zich verzetten, na de zesde was ze opgehouden met tellen. Ze had het overleefd, maar daar was ook alles mee gezegd. Haar leven als vrouw was voorbij. In het vluchtelingenkamp keek ze stil voor zich uit. Een schim van wie ze ooit was. Regeringssoldaten waren het geweest.

Dat is niet eerlijk, had ze gezegd, daar kan ik niet aan meewerken. Toen waren de pesterijen begonnen, de rotopmerkingen en de insinuaties. En de controles, de kritiek op alles, het was nooit meer goed geweest. Ze was er ziek van geworden, te moe voor wat dan ook. En nu stond ze op straat. Totaal verstoorde werkverhoudingen, ja dat klopte wel. Maar dat de kantonrechter geloofd had dat het grotendeels aan haar lag, dat had haar echt de das om gedaan. Haar leven als directiesecretaresse was voorbij, en in de rest had ze ook weinig zin meer.

Min of meer zomaar drie voorbeelden van slachtoffers, ver weg of dichter bij. Vul ze maar even rustig aan met eigen beelden en herinneringen. Misschien weet je nog wel die eerste of die diepe keer dat alles in je riep: dit is niet eerlijk! Dat je zelf slachtoffer was of het vlakbij zag gebeuren. Vals beschuldigd worden, dat je een streek geleverd wordt, een hak gezet, al die dingen die we ‘gewoon gemeen’ vinden. Het hoeft niet groot te zijn, niet een zaak van leven of dood. Maar denk ook niet te snel dat iets toch niet zoveel voorstelde. Anders was je toch achttien jaar na dato die kleffe insinuatie wel vergeten, die gemene manipulatie, die hand op je lichaam, die opmerking die je liet voelen: jij stelt niks voor, jouw geloof is incompleet.

Laten we ze vanavond even echt tot ons toe proberen te laten, die beelden, die herinneringen, die mensen met al hun schrijnende verhalen, hun pijn, onze eigen schrijnende herinnering, onze eigen pijn, onrecht en onderdrukking, verkrachting en vernedering, aan de kant schuiven en vertrapt worden, zomaar beroofd van al je hoop en verlangen, kapot, beschadigd. Daar hangt Johannes Jezus tussen, onder andere in de verzen die we net samen lazen. Pilatus zet Jezus publiek te kijk, maar om te tonen dat hij geen schuld in hem gevonden heeft. Gek is-ie misschien, maar schuldig nee. Ik zie niet waaraan hij schuldig is. Jezus verschijnt hier als slachtoffer onder de slachtoffers. Hij is rechtvaardig, hij heeft gelijk, hij staat in zijn recht, maar hij wordt opgehangen. Niemand stopt de lynchpartij. Rechteloos gaat hij zijn dood tegemoet.

Allerlei lijnen uit de bijbel en uit de geschiedenis komen zo bij elkaar. Je hoort de dichters van de psalmen op de achtergrond: Heer, ik dien u toch, maar waar bent u? Mijn vervolgers zijn sterker dan ik. Ik ben eenzaam en moe. Ik ga kapot. Abraham: zal de rechter van de hele aarde onrecht doen en de rechtvaardige met de onrechtvaardigen laten lijden? Tot Elie Wiesel toe, in zijn beroemd/beruchte concentratiekamp-ervaring, als een kind wordt opgehangen en de vraag klinkt: waar is God nu? en het antwoord bovenkomt: daar hangt hij, te zwaar om te leven, te licht om te sterven. Slachtoffers, lijders, pijn, onschuld, toch.

Laten we het vanavond echt even tot ons door proberen te laten dringen. Zo vaak kijken we weg. En als het onszelf raakt weten we er ons geen raad mee. Slachtoffers, wat moet je met slachtoffers? Ze stellen ons voor te grote vragen. We weten het niet, weten ons vaak geen houding te geven. Daders, ja, die moeten gestraft worden, en ze moeten om vergeving vragen, sorry zeggen en zo. En slachtoffers, nou ja, die moeten dan maar vergeven. Anders weten we het ook niet. We vallen er stil van. Het zou weer verder moeten gaan, het leven, het zou toch over moeten kunnen gaan. En als dat niet lukt vinden we, voor we het weten, dat mensen zich niet zo moeten aanstellen.

Jezus vindt dat niet. God vindt dat niet. Jezus identificeert zich. Hij wordt zelf een slachtoffer, onschuldig veroordeeld. Misschien wel zonder het te weten had Elie Wiesel gelijk: daar hangt God. Zo in het verlengde van het kruis, waar Jezus onschuldig wordt opgehangen, mag je hem naast je zien. En hij geeft je onnoemelijk gelijk als alles in je roept: wat gemeen, wat onterecht, wat erg. Hij weet wat het is, nog veel beter dan wij. Bij ons is het tenslotte vaak niet zo glashelder wie dader is en wie slachtoffer, wat je eigen rol is en wat die van anderen. Bij Jezus is het volstrekt duidelijk. En des te meer: hij weet dat wat je overkomt als slachtoffer wel echt erg is, dat het niet vanzelf wel weer over gaat, dat het je leven vernietigen kan. Hij heeft er echt aandacht voor. Niet maar met woorden, niet maar een luisterend oor. Hij identificeert zich. Hij wordt slachtoffer.

Jezus vraagt ons om aandacht daarvoor. Hij is niet maar degene die zich met ons als daders identificeert. Hij is niet maar degene die ons kwaad op zich neemt en wegdraagt. Hij is niet maar iemand die vergeeft en leert vergeven. Hij is tegelijk en in al zijn martelende werkelijkheid degene die in ons lijden als slachtoffer deelt, die mensen die lijden onder onrecht en onderdrukking tot de dood toe serieus neemt. Nooit kun je oog in oog met Jezus zelf, zoals hij zich werkelijk aan ons geeft, zeggen dat God zo wel vergeven kan, dat God er wel zand over kan doen en alleen maar onze zonden in de diepe zee kan gooien. Hij zou op die manier al die anderen, ook ons, in hun, in onze pijn mee in de zee gooien. We zouden de laatste kern van ons geloof ermee missen: dat Jezus op een geheimzinnige, eindeloos diepe manier in zijn eigen persoon daders en slachtoffers bij elkaar brengt, dat hij beide wordt om ons weer opnieuw samen te brengen, samen rond een avondmaalstafel, samen op een nieuwe aarde.

Dat gaat niet zomaar. Dat vraagt echt zoiets als je identificeren met de ander. Er is geen sprake van serieuze vergeving en al helemaal niet van serieuze verzoening zolang daders niet in staat zijn om zich te identificeren met hun slachtoffers, hun daad vanuit het perspectief van hun slachtoffer te bezien, zolang ook toeschouwers en anderszins betrokkenen niet in staat zijn om echt naast slachtoffers te gaan staan. En andersom. Ja, uiteindelijk ook andersom. Misschien nog wel meer dan bij daders vraagt dat bij slachtoffers tijd en ruimte en heel veel concentratie op Jezus. Aan de voet van zijn kruis staan we bij elkaar en in Jezus zien we onszelf en de ander. Als we de ander niet zien missen we uiteindelijk alles, ook voor onszelf. En dan wordt het gruwelijk goedkoop. Niets is zo goedkoop als vergeving zonder werkelijk je slachtoffer serieus te hoeven nemen.

Als ik Jezus zie hangen zie ik mijzelf als dader. Ik kost hem die slagen, mijn kwaad draagt hij, wat ik heb aangericht, daar gaat hij aan kapot. Ja, maar ik kan niet verder gaan en verder leven zonder in hem ook die ander te zien, die ander die pijn heeft door mij, die ik geraakt heb, vernield, beschadigd, misschien wel erger nog. Jezus heeft zich met die ander geïdentificeerd. Hij is hem, is haar geworden. Ik kan mijn vergeving niet serieus nemen, niet werkelijk beleven als ik die ander ook niet serieus neem, mij niet buk en niet om vergeving vraag, hoe gebroken en onvolkomen hier misschien ook. Dezelfde Jezus die daar voor mijn kwaad hangt, hangt er tegelijk als die ander en houdt me onontwijkbaar voor: het was wèl erg.

Als ik Jezus zie hangen zie ik mijzelf als slachtoffer. Hoe ongevoelig mensen ook kunnen zijn, hij neemt mij onnoemelijk serieus. Het is wel erg, het doet wel zeer en het gaat niet zomaar over. Nee. Maar ik kan niet verder gaan en mijn pijn koesteren en wachten tot God me wreekt en lekker afrekent met die types, want tegelijk zie ik in Jezus ook die dader, die ander. Hij is al dood, er is al afgerekend. Hij is hem, hij is haar geworden. Ik kan Jezus’ troost en nabijheid niet meer serieus nemen, niet werkelijk en beleven als ik die ander niet ook serieus neem, mijn pijn niet kan loslaten en geen vergeving kan geven, hoe gebroken en onvolkomen misschien ook.

Nee, dat tovert niet, dat is geen formule. Dat is in Jezus’ leven voor ons leven een ruige, huiveringwekkende en geheimzinnige werkelijkheid, een leven lang, maar in het bijzonder aan het eind, onschuldig gemarteld, gekruisigd, gestorven. Dat vraagt om stilte, een stille zaterdag lang, om tijd, om ruimte. Zondag gaan we avondmaal vieren, allemaal in eigen verhoudingen daders en slachtoffers. Nu niet. Nu is het tijd om tot ons door te laten dringen: bij Jezus ontmoeten we elkaar. Hij is ons als dader geworden. Geen vergeving en bevrijding van ons verleden zonder hem. Maar hij is ons ook als slachtoffer geworden. Geen vergeving en bevrijding van ons verleden zonder hem, zonder elkaar, zonder die ander. Maar in Jezus, volkomen verzoening van al onze zonden.  Hoe meer je ervan ziet, hoe kostbaarder Jezus je wordt. Zijn liefde is een groot geheim. Ze vraagt om heel mijn hart en ziel. Amen.

gehouden in: Amsterdam-ZW, 10 april 2009

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *