De HERE sterkt Jozua met het teken van de komst van de Spruit

Preek over Zacharia 6:9-15

orde middagdienst
votum en groet
zingen: Psalm 108,1.2
geloofsbelijdenis
zingen: Psalm 108,3.4
gebed
Schriftlezing Jesaja 49:1-7 & Zacharia 6
inzameling gaven
zingen: Psalm 87
preek over Zacharia 6:9-15
zingen: NGK 118,1.3
gebed
zingen: NGK 52
zegen

Twee weken geleden hebben we met elkaar stilgestaan bij de bemoediging die de HERE aan Jozua heeft willen geven in de belofte van de komst van de Spruit, de Messias. Terugkijkend op alles wat God van die belofte al heeft vervuld, mochten ook wij ons bemoedigd weten in onze eigen verwachting van God. Zij bleek gegronde verwachting, gegrond op de heilige grond die de HERE zelf onder zijn volk heeft aangelegd. Vanmiddag zullen we daarop verdergaan, en nu stilstaan bij de bemoediging die de HERE aan Jozua heeft willen geven door het teken van de komst van de Messias. Daarmee willen wij opnieuw onszelf laten bemoedigen door wat we zullen zien van de grote activiteit van God voor zijn volk. Want God maakt niet alleen zelf de grond bouwrijp onder zijn volk, maar Hij bouwt er ook zelf zijn woning, een huis met vele kamers. Maar eerst zullen we even kijken naar wat er volgens onze tekstverzen door Zacharia gebeuren zal, en naar de situatie waarin het woord van God van de verzen 12 en volgende wordt gesproken.

In aansluiting aan, en wel als onderdeel van het laatste nachtgezicht komt er een woord van Jahwe tot Zacharia (vs 9). De HERE valt in dit boodschap niet meteen met de deur in huis, zoals in onze vertaling: Neem gaven van de weggevoerden…, nee, Hij vertelt eerst aan Zacharia waar hij heen moet. We moeten in vs 10 iets lezen als: Er zullen gaven in ontvangst genomen worden van de ballingen, van Cheldai, Tobia en Jedaja, en, Zacharia, jij moet op diezelfde dag ook komen, en wel in het huis van Josia, de zoon van Sefanja, waarheen zij uit Babel gekomen zijn. Een drietal joden die nog in ballingschap waren blijven wonen (om wat voor reden dan ook, die wordt hier noch genoemd, noch afgekeurd), komen in Jeruzalem om een financiële bijdrage aan de tempelbouw te overhandigen. Dat gebeurde officieel, aan één van de priesters. De uitdrukking die hier voor ‘gaven in ontvangst nemen’ gebruikt wordt heeft net zo iets technisch als bij ons ‘VVB overmaken’. Zacharia moet nu naar die officiële overhandiging komen en er in naam van de HERE een deel van opvragen. Daar moet hij een kroon van maken, of laten maken, een koninklijke onderscheiding.

Laten we even een stapje terugdoen en kijken naar de omstandigheden waarin dit gebeurt. Jeruzalem was arm, Juda zat in een economische crisis. De fundamenten voor de tempel waren vrij gemaakt van puin, hersteld en er was een begin gemaakt met de bouw. Maar het was juist daardoor ook duidelijk dat de tempel die nu, op de plaats van de oude, gebouwd zou worden, maar een klein en onooglijk tempeltje zou zijn. Iedere bijdrage was dus welkom. Net als tegenwoordig rijke joden uit Amerika de staat Israël financieel steunen, kwamen ook toen drie mannen uit de ballingschap, die het daar blijkbaar een stuk beter hadden, hun bijdrage aan het godshuis leveren. Dat zal een opluchting voor de hogepriester Jozua zijn geweest. Dit kwam goed van pas. En dan komt daar Zacharia en vraagt er zomaar een deel van op. Dat deel zal dus niet voor de tempel en voor de bouw ervan gebruikt kunnen worden. En hij wil er een kroon van maken. Dat is een kostbare grap. Het kon best eens een flink deel geweest zijn. Zonde van het geld, zouden wij zeggen. En misschien heeft Jozua wel zoiets gedacht. Heb je bij al je zorgen eindelijk eens een buitenkansje, en dan wordt het meteen onder je handen kleiner gemaakt.

Hoe dan ook, Zacharia krijgt zijn deel en de kroon wordt gemaakt. En wat gaat er nu met die kroon gebeuren? Het is merkwaardig dat eeuwenlang vrij algemeen is gezegd — en zo staat het ook in onze vertaling —, dat Zacharia die kroon op het hoofd van Jozua moet zetten. Dat is merkwaardig omdat het er niet staat. Er staat niet: op het hoofd, maar: voor het hoofd. De kroon wordt Jozua niet opgezet, maar ter beschikking gesteld, in bewaring gegeven. Zo gaat het ook verder in vers 14: de kroon wordt in de tempel bewaard, en niet door Jozua of een van zijn opvolgers gedragen. De kroon is geen onderscheidingsteken van Jozua, maar van iemand anders, iemand die nog komt en waarvoor hij bewaard zal worden. De kroon is een teken voor Jozua van de komst van de Spruit, zoals Zacharia erbij moet zeggen in vs 12. Die zal de tempel van Jahwe bouwen, en niet maar als een klein onooglijk tempeltje, maar, naar het woord dat hier wordt gebruikt, als een paleis, koninklijk en rijk. Zo wordt het deel van de bijdrage voor de kleine tempelbouw dat Zacharia hier aan Jozua ontneemt tot een teken van de grote tempelbouw die komt. En zo wordt opnieuw Jozua bemoedigd, nu door het teken van de komst van de Spruit.

En bij dat teken, en de boodschap die erbij hoort, willen we nu stilstaan. We doen dat onder het thema:

De HERE sterkt Jozua met het teken van de komst van de Spruit, want:
1. de Koning komt er al aan,
2. er zal een priester zijn,
3. en daarom komt ook het volk uit de verte.

1. De Koning komt er al aan. Midden in een onttakeld en nog maar half opgebouwd Jeruzalem, met een tempel waarvan de fundamenten vrij liggen, maar waar verder nog nauwelijks aan gebouwd is, in een tijd van de eindjes aan elkaar knopen en het hoofd boven water houden, komt dit woord van Jahwe tot Zacharia en via Zacharia tot Jozua de hogepriester — en trouwens ook tot Zerubbabel de stadhouder. Op vele manieren wordt in de nachtgezichten Jeruzalem toegeroepen dat zijn lijdenstijd ten einde is. Het eerste gezicht neemt zijn startpunt in de rust die op de aarde heerst. Niets duidt op een komende ommekeer in het lot van Jeruzalem. Maar in het laatste, waar onze tekst een onderdeel van is, wordt het startsein gegeven voor grote activiteit. Op de vleugels van de wind gaat Gods Geest uit over de gehele aarde en in het bijzonder naar het Noorderland, dat wil zeggen, Mesopotamië, waar de meeste van de judeese ballingen wonen. En Gods Geest gaat uit om de ijver te stillen waarvan God bij het eerste nachtgezicht al had gesproken: Preek, zo zegt Jahwe van de legerscharen: Ik ben voor Jeruzalem en voor Sion in grote ijver ontbrand! (1,14). Nu gaat er wat gebeuren. De stilte van het eerste gezicht bleek een stilte voor de storm, de storm van de vier winden van de hemel die als dienaren van Jahwe uitgaan over de aarde. Alles is hier in beweging. Nieuwe dingen zijn ophanden.

Net als in hoofdstuk 2, 3 en 4 wordt er ook hier een aparte openbaring bij gegeven, die in de lijn van het visioen ligt. Bij alle beweging die er komt is het niet vreemd dat ook ballingen in beweging komen en komen om bij te dragen aan de tempel. Maar meer nog, in het woord van de HERE, in de verzen 12 en volgende trilt dezelfde beweging als in het visioen. Want de kroon die in bewaring wordt gegeven is geen teken van een verschijning in de verre, maar in de nabije toekomst. De kroon is er al, en zie! een man wiens naam is Spruit. De Koning komt er al aan. Was het in hoofdstuk 3 nog: Ik sta op het punt mijn knecht Spruit te doen komen, hier is het al: Zie! een man wiens naam is Spruit. Daar is Hij, daar komt Hij al aan, de beloofde Zoon van David. Het koninkrijk der hemelen is nabij, de Koning komt er al aan.

En wat voor een Koning! Hij zal op zijn plaats ontspruiten, dat wil zeggen: Hij zal zich ontplooien en gedijen op de plaats waar Hij gesteld is en zich ontwikkelen tot een vorst, bekleed met majesteit en macht. We horen de vervulling van Psalm 110 al naderen: De HERE strekt van Sion uw machtige scepter uit: heers te midden van uw vijanden. Hij is de koning van het recht, die verstandig en rechtvaardig zal regeren, zoals we vanmorgen in Jeremia 23 hebben gelezen. Maar Hij is ook de koning van de glorie. Zijn kroon, een feestelijk sieraad, niet een werk-kroon, maar een feest-kroon, ligt al klaar. Hij zal zo met majesteit bekleed zijn, dat zelfs Salomo’s glorie er bij verbleken zal. Meer dan Salomo is de Koning die we hier zien naderen. En dat is te merken ook. Meer dan Salomo’s tempel is het huis dat deze Koning voor God zal bouwen. Zagen we vanmorgen dat God zelf heilige grond aanlegt onder zijn volk door het werk van zijn knecht Spruit, Hij bouwt er ook zelf zijn heilige en heerlijke woning op, door het werk van zijn knecht Spruit.

En laten we daarbij bedenken dat deze woorden voor het eerst klonken in een half verwoest Jeruzalem, te midden van een gebroken volk. Het was aan alles duidelijk, bij alle moeite die onder leiding van Jozua en Zerubbabel aan de wederopbouw van de tempel besteed zou worden, het zou een kleine en onooglijke tempel blijven. Maar Jozua hoefde daar niet verdrietig of moedeloos van te worden. Niet alleen was hem in Zacharia 4 al verzekerd dat Zerubbabel zelf deze kleine tempel zou voltooien, en was daar ook al opgeroepen daar werkelijk blij mee te zijn: want wie zou de dag van het bescheiden begin willen verachten? (4,10), maar nu krijgt hij ook nog die kroon, het teken van de komst van de Spruit, die de tempel zou bouwen als een paleis. Dit bescheiden begin krijgt een heerlijk vervolg, zo waar als de koningskroon van de Messias in een kleine kamer van een kleine tempel ligt. Want de HERE zelf is aan het werk, en zijn Koning komt er al aan, en in het paleis dat Hij bouwen zal voor God op Sion zal zich de heerlijkheid van deze Koning weerspiegelen, zoals Salomo’s heerlijkheid uitkwam in de pracht van diens tempelbouw. Maar deze Koning is meer dan Salomo, Hij is de Vorst van de eindtijd, de Koning der koningen en de Heer der heren.

Het is goed om hier alvast verder te kijken naar de tempel van God van het nieuwe testament, zoals Christus die gebouwd heeft op het fundament van apostelen en profeten, tot een tempel, heilig in de Heer, een woning van God in de Geest. In het ontzagwekkende gebouw van de kerk van alle tijden en plaatsen, waaraan wij, als vrijgemaakte kerken en als kerk van Voorburg, ons steentje mogen bijdragen, zien wij de heerlijkheid weerspiegeld van Christus, onze Heer. Daaraan is Hij aan het werk. Hij neemt er ook ons in op als levende stenen, gevormd en geplaatst door zijn Woord en Geest. De heerlijkheid die er is in de heilige, algemene, christelijke kerk is de heerlijkheid van de Koning, de Spruit van Zacharia 6. Zo staan ook wij onder de spanningsboog die deze profetie van Zacharia oproept, net als Jozua in die tijd. We staan er verderop onder, en dat maakt verschil. Maar het is dezelfde God en dezelfde Christus, die zijn beloften en zijn tekenen steeds verder uitwerkt op aarde.

2. Dat steeds verder uitwerken van Gods beloften zien we nu concreet in het tweede punt. Want bij Zacharia is de Spruit niet alleen. Net als in hoofdstuk 4, waar het gaat over twee olijftakken (geen olijfbomen) op de kandelaar, en twee ‘zonen van nieuwe olie’ (niet: gezalfden; ze worden niet gezalfd, ze geven olie), ziet Zacharia ook hier twee gestalten in de messiaanse eindtijd. Dat is de onontkoombare conclusie uit het slot van vers 13: heilzaam overleg zal er tussen hen beiden zijn. De zin daarvoor kan inderdaad vertaald worden als: ‘en Hij zal priester zijn op zijn troon’, maar vanwege dit slot zullen we toch wel moeten lezen: ‘en er zal een priester zijn op zijn troon’. Tussen die priester en de komende koning zal vervolgens heilzaam overleg zijn. Zoals Jozua hier de teken-kroon overhandigd krijgt ter bewaring voor de Spruit, de Messias, zo zal er bij diens komst een priester zijn die Hem de kroon geeft en die verder bij het werk van de Messias betrokken zal blijven. Dat is de belofte die Jozua hier, volgens de tekst van Zacharia, samen met het teken van de HERE ontvangt.

Dat is een merkwaardig gegeven voor ons, die gewend zijn vanuit Psalm 110 Christus niet alleen koning, maar ook priester te noemen: U bent priester voor eeuwig, naar de ordening van Melchisedek. We vinden hier een belofte voor Jozua dat er ook een priester zal zijn in de tijd van de messiaanse koning, die samen met Hem op een troon zal zitten, en die priester is duidelijk onderscheiden van de Spruit. Als we even iets verder kijken in het oude testament, dan vinden we dit nog een keer, namelijk in Jeremia 33, en dat is wel opvallend, want het is één van de beide teksten waar in Jeremia over de Spruit gesproken wordt. Nadat daar in vers 15 de komst van de Spruit is aangekondigd en die in vers 16 is uitgewerkt, wordt in vers 17 teruggegrepen op de belofte van de HERE via Natan aan David, dat het hem nooit zal ontbreken aan een man die op de troon van het huis Israël zit. Volkomen parallel daaraan gaat dan vers 18 verder: ‘en de levitische priesters zal het nimmer ontbreken voor mijn aangezicht aan een man die brandoffers offert, spijsoffers ontsteekt en slachtoffers brengt, al de dagen.’. In de volgende verzen gaat Jeremia daar nog op verder, maar het is hiermee voor ons wel duidelijk dat ook hier over twee figuren in de messiaanse tijd gesproken wordt. Zacharia heeft blijkbaar niet alleen de verzen over de Spruit gelezen, maar ook dóórgelezen in Jeremia en dat klinkt dóor in zijn eigen profetieën.

Wat moeten wij hier mee? In ieder geval moeten we in Zacharia laten staan wat er staat. Het behoort tot de belofte die Jozua hier tegelijk met het teken krijgt, dat er ook een priester in ere zal zijn in de tijd van de Messias. De kroon komt niet voor niets in de tempel te liggen, onder de hoede van de priesters, – die daarom trouwens in 3,8 ‘mannen van het teken’ genoemd worden -. En het heilzaam overleg tussen de priester en de koning hoort bij de boodschap van vers 13. Hoe dan ook, hier in onze tekst hebben we te doen met twee personen, die samenwerken aan het heil van God voor zijn volk. Er zal een heilzaam overleg, een ‘vrederaad’ tussen hen zijn, dat wil zeggen een overleg dat vrede, šālōm, bewerkt. Die komende vrede omvat alle denkbare heilsgaven, niet enkel welzijn, welvaart, succes en welslagen, veiligheid en onaantastbaarheid, vruchtbaarheid en groei, maar ook de onderwerping van de vijanden, kortom, werkelijke vrede. In het verband van dit vers moeten we hier ook wel samenwerking in verband met de tempelbouw onder verstaan. Zo begint vers 13 en zo gaat vers 15 straks verder. Samen, in volledige samenwerking, brengen koning en priester werkelijke vrede tot stand. Want aan werkelijke vrede zit niet alleen een aardse, horizontale kant, maar ook een verticale: vrede door en met God. Niet alleen door macht en majesteit – het werk van de Koning -, maar ook door een goede verhouding tot God – het werk van de Priester – komt duurzame vrede tot stand.

Achteraf, na de voortgang van de uitwerking van Gods beloften, zeggen we: beide heeft Christus tot stand gebracht. Er blijven hier allerlei spanningen, maar het lijkt het meest waarschijnlijke dat allebei de figuren, de koning en de priester, die we hier samen vinden, maar naast elkaar, toch, in de voortgang van de geschiedenis, twee aspecten blijken te zijn van het éne werk van Jezus Christus. Het koninklijk en priesterlijk werk van Christus, zijn heersen en zijn lijden en overgave, zijn ook wel zo verschillend dat ze in twee figuren kunnen worden voorafgebeeld. De Here Jezus is dan zowel de vervulling van de belofte aan David, de rechtvaardige Spruit, die als heerser op zijn troon zal zitten, als de vervulling van de belofte aan Levi, dat er een priester voor God in functie zal zijn voor altijd. Wij staan onder dezelfde spanningsboog van de beloften van God, maar wat vooraf twee figuren leken te zijn, blijkt achteraf toch samen te komen in de ene Persoon van onze Heer.

Hij heeft als Priester onze verhouding tot God volkomen goed gemaakt door de verzoening die Hij heeft verricht. Hij heeft als Koning de tegenstand van de satan en de wereld volledig overwonnen, en heerst als Koning der koningen in de hemel en op aarde. En waar komt die heerschappij voor ons nu duidelijker in uit, dan in de macht van zijn Woord en Geest in het roepen van mensen tot zijn kerk. Over heel de wereld gebeurt het, ook in ons midden. We zijn allen zelf geraakt door zijn Woord van genade en redding. En wij waren nog wel ver weg, toch zijn we gekomen om ons als levende stenen te laten inzetten in het grote gebouw van de kerk van alle eeuwen. Ook wij.

3. Daarmee zijn we bij het derde. Want volgens Zacharia blijven de Spruit en zijn priester niet alleen samenwerken aan de vrede en de bouw van de glorierijke tempel van God. Ook zij die verre zijn zullen aan het paleis van Jahwe komen bouwen. Zij die verre zijn, dat zijn hier in de eerste plaats de ballingen van Israël die nog in ballingschap leven. Het was tenslotte hun goud en zilver dat voor de teken-kroon gebruikt werd. Het teken had dus ook een betekenis voor hen die nog in de verstrooiing woonden. Nog eens: dat daar blijven wonen wordt hier niet goed- of afgekeurd. De kroon wordt tot gedachtenis van de drie genoemde gevers in de tempel bewaard. En dat moet toch wel betekenen dat God, in de komst van de Spruit en het heil dat Hij bewerken zal, mede aan hen zal denken. Het heil, dat door Koning en Priester samen bewerkt zal worden, zal reiken tot aan de einden van de aarde. God zoekt er de verstrooiden van zijn volk mee op en brengt hen thuis bij Hem.

Maar hier is meer. Dit heil vloeit over naar allen die verre zijn, de natiën in de verte van Jesaja. Deze Koning, de Spruit, is méér dan Salomo, Hij is te groot om Koning der Joden genoemd te worden. En de tempel die Hij bouwt is zozeer een paleis, dat hij de maat van Juda en Jeruzalem verre te boven gaat. In het komen meebouwen aan dat grote en heerlijke huis van God vinden we de uitwerking van wat tegen de Knecht bij Jesaja gezegd wordt: Het is te gering dat u Mij tot een knecht zou zijn om de stammen van Jakob weer op te richten en de bewaarden van Israël terug te brengen; Ik stel u tot een licht voor de volken, opdat mijn heil reike tot het einde der aarde. Ook deze belofte van God is al evangelie geworden. De eindeloze vrede die door Christus is bewerkt in zijn lijden, sterven en opstanding, als de Spruit aan David verwekt, en de vervulling van de belofte aan Levi, ze gaat rond over de aarde in de verkondiging van de blijde boodschap. En van overal komen de mensen en ze laten zich bouwen in de grote en heerlijke tempel van God die de kerk van alle eeuwen en plaatsen is. Iedereen die aandachtig luistert naar de stem van onze God, die vindt hier de vrede, die vindt hier de rust.

Zo staan ook wij onder de spanningsboog van wat hier tegen Jozua gezegd wordt. Want er staat nog een rust open voor het volk van God, en de laatste steen is nog niet gezet in het huis van God. Maar er wordt aan gewerkt, zo zeker als er aan gewerkt is. Jozua kreeg een kroon, als teken van de komst van de Spruit, wij hebben Hem zelf gezien, het licht der wereld, zo groot, zo schoon, gedaald van ’s hemels troon. God uit God, mens onder de mensen. Hij heeft ons de blinde ogen geopend en leidt ons, in zijn licht, vast op het pad van de vrede. Daarlangs komen we thuis. Want er is al heilige grond en het paleis is al in aanbouw, en zo zeker als het Woord is vleesgeworden en onder ons heeft gewoond, zo zeker komt God bij ons wonen. Amen.

gehouden in: Voorburg, 19 december 1993
Loenen-Abcoude, 26 december 1993

de houdbaarheidsdatum van deze preek is verstreken

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *