Correctie, bemoediging, geduld

Preek over zondag 3 Heidelbergse Catechismus

orde middagdienst
votum en groet
zingen: Liedboek 479
gebed
Schriftlezing 1 Tessalonicenzen 5:12-28
zingen: Psalm 16
preek over Zondag 3
zingen: NGK 179a (beurtzang)
gebed
inzameling gaven
zingen: Liedboek 107
zegen

Dat eerste deel, onze ellende, is maar een merkwaardig deel in de Catechismus. Het is net alsof je op een heel andere manier dan gewoonlijk naar jezelf en naar elkaar leert kijken. Er worden dingen gezegd waarvan je normaal het hart niet zou hebben ze tegen een ander te zeggen, het gaat over haat, over onze aard, over onze natuur, over in zonden ontvangen en geboren worden, en zelfs over helemaal onbekwaam zijn tot iets goeds en uit zijn op elk kwaad. Moet je eens proberen in te brengen in een in een gesprek met een willekeurige voorbijganger. Een klap voor je harses kun je krijgen.

Het gaat ook over dingen die je normaal zomaar niet zien kunt en zomaar niet te pakken krijgt. Wat onze natuur en onze aard is, ik zou het niet weten. Bij dat in zonde ontvangen en geboren worden, worden we teruggestuurd naar het allereerste begin van ons leven, waar we niet bewust bij zijn geweest. En even eerder zijn we al helemaal teruggestuurd naar het begin van alle mensenleven, bij Adam en Eva, waar we ook niet bij geweest zijn. Wat er in ons hart leeft en huist, we weten er maar een ietsepietsie van af, wat er in het hart van een ander leeft en huist, dat ontgaat ons maar al te vaak helemaal. Het gaat dus ook om dingen die je helemaal niet aan kunt tonen, die je niet hard kunt maken.

En toch zeggen we ze in de kerk van onszelf en van elkaar. Daar zit een vreemde, een niet-normale manier van kijken achter. Je kunt het vergelijken met iets wat ik een tijdje terug eens ergens op tv zag. Het was een programma over Amerikaanse ratelslangen. Die beesten hebben een soort extra warmte-ogen, waarmee ze de warmte-straling van dieren en planten en voorwerpen kunnen zien. Met een infrarood-camera werd een idee gegeven van hoe dat ongeveer zou kunnen werken. Zag je eerst een veldje met gras en onkruid, en hoorde je wat ritselen. De infrarood-camera erop, en kijk nou, zie jaar zomaar die eekhoorn zitten die je eerst niet kon zien. Hoe hij zich ook verstopte achter wat voor planten ook, je bleef hem zien: een veelkleurig beestje, zich niet bewust van zijn eigen warmte. En zelfs sporen werden zichtbaar, afdrukken die je normaal niet zou zien, maar die toch nog iets warmer waren dan de omgeving.

Zo heeft God het vermogen om niet maar warmte te zien, maar om liefde en haat te zien. En zijn woorden, zijn geboden, zijn beloften, zijn gaven, zijn evangelie, die maken ook voor ons op de een of andere manier liefde en haat zichtbaar. Wie zichzelf laat scannen door de bijbel, die ziet zichzelf heel anders dan de eerste de beste voorbijganger je ziet. Hoe diep wij onszelf ook verstoppen in het struikgewas van fatsoen, gewoonten en burgerlijkheid, hoe ver wij onszelf verschansen achter maskers, stoer en vroom doen, mooie verhalen en tactische opmerkingen, zet die bijbel-camera erop, en kijk nou, zie je daar zomaar jezelf zitten, en wat er in je hart huist wordt zichtbaar – heel onprettig. Maar tegelijk ook heel bevrijdend, want het is intussen zó vermoeiend om dat allemaal af te schermen en te doen alsof het er niet is.

Goed, die ervaring delen we in de kerk. We zeggen het allemaal van onszelf, en dan ook van elkaar. Kijk je via Gods Woord naar ons, dan worden plotseling liefde en haat zichtbaar als de dingen waar het echt om gaat. Goede daden zien er dan heel anders uit, veel minder licht dan we anders zouden suggereren. En slechte daden blijken ook meer kleuren te hebben dan zwart. Onder de scan van Gods goede woorden ziet alles er anders uit. God ziet niet maar de buitenkant, Hij ziet liefde en haat in alle mogelijke vormen en kleuren, mengvormen en secundaire kleuren.

Die ervaring delen betekent iets voor onze omgang met elkaar. Daar ga ik zo op verder. Maar het is alvast de moeite waard om je zo eens te realiseren dat wij vanuit de geestelijke wereld heel anders bekeken worden dan vanuit de gewone-mensen-wereld. God heeft van die liefde-en-haat-ogen, waarmee Hij in één oogopslag ziet hoe het er met ons werkelijk voorstaat. Maar vergeet niet dat de duivel haat-en-liefde-ogen heeft. Hij ziet net zo goed in één oogopslag hoe het er met ons voorstaat. En hij zit klaar om ons op te peuzelen, zoals die ratelslang met zo’n eekhoorn. Kijk eens naar je eigen min of meer fatsoenlijke christenleven via de scan van de bijbel: wat je aan haat vindt in je hart, aan hardheid en verzet, aan egoïsme en botte genotzucht, dat ziet de duivel ook. Je succesvolle burgerbestaan interesseert hem niets. Het gaat hém er om die haat, die hardheid, dat verzet, dat egoïsme, en al dat andere kwaad uit te bouwen, op te stoken, sterk te maken. Wanneer wij niet leren om naar onszelf te kijken via Gods Woorden, en door Gods genade zichtbaar te krijgen wat er in ons leven huist, dan zijn wij even weerloos tegenover de duivel als zo’n eekhoorn tegenover zo’n ratelslang. Hij ziet jou wel, jij ziet hem niet.

Daarmee ben ik eigenlijk gelijk bij het eerste wat ik zou willen zeggen over wat dit betekent voor onze omgang met elkaar. Ik sluit me daarvoor vanmiddag aan bij een paar elementen uit 1 Tessalonicenzen 5. Het valt op dat Paulus daar in vers 14 begint met vermanen om te vermanen, om terecht te wijzen, om te corrigeren: wijs de ongeregelden terecht. Samen de ervaring delen dat onder de scan van Gods Woord je leven er heel anders uitziet, dat er in je eigen hart haat en kwaad woont, samen beseffen dat je daarin uitermate zwak staat tegenover de duivel, dat vraagt om onderlinge correctie, om onderling op elkaar letten: vers 15: ziet toe dat niemand kwaad met kwaad vergeldt.

Alles begint hier met die ervaring van jezelf gezien hebben zoals je er uit ziet in Gods ogen. Dat etst je het besef in van: ik ben tot alles in staat, als God me er niet tegen beschermt. Samen vormen we de gemeenschap van de kerk juist als deze mensen die we zijn. En dat leert je op een nieuwe manier rijtjes leren: ik ben tot alles in staat, jij bent tot alles in staat, hij is tot alles in staat, zij is tot alles in staat, wij zijn tot alles in staat, jullie zijn tot alles in staat, zij zijn tot alles in staat. Daaruit volgt: ik wil me laten corrigeren, jij wilt je laten corrigeren, hij wil zich laten corrigeren, zij wil zich laten corrigeren, en zo voort. En dus ook: ik ben bereid hem te corrigeren, jij bent bereid haar te corrigeren, zij is bereid mij te corrigeren, hij is bereid haar te corrigeren, en zo voort.

Kijk, als het vanuit die ervaring van jezelf zien voor God niet begint, dan is dit allemaal alleen maar irritant. Dan krijg je heel andere rijtjes, zoals: ik moet dat toch zeker zelf weten, jij moet dat toch zeker zelf weten, en hij ook, en zij, en wij, en jullie en zij. En daaruit volgt: waar bemoei ik me mee?, waar bemoei jij je mee?, waar bemoeit hij zich mee? en zo voort. Dan is correctie alleen nog maar iets als zeggen dat iets jou aan een ander niet bevalt, of dat jij iets niet goed vindt. Nou en? En dan ligt het meer voor de hand om over alles wat moeilijker ligt dan het weer, auto’s en die herkauwende melk producerende dieren met hun jongen maar te zwijgen. Tenslotte kunnen we onze tijd meer dan vullen, ook in de kerk, met gewichtige praat over hoe we onze club organiseren, wat het kosten mag en wat het vooral niet kosten mag.

Dan moet ik toch weer even aan die eekhoorn denken, die daar voor die infrarood-camera zo verschrikkelijk zichtbaar zat te wezen in alle kleuren van de regenboog. Verderop in de film zag je z’n staartje nog even uit de bek van die slang hangen. Wij vermanen u, broeders en zusters, zegt Paulus, wijst de ongeregelden terecht. Bij zo te kijk zitten voor God en duivel, hoort het, dat we elkaar corrigeren en laten corrigeren, omdat er voor Gods ogen bij niemand van ons een boos, ongelovig hart mag blijven, en haat en verbittering, eigenwijsheid en egoïsme, als ze ongecorrigeerd voortwoekeren, je onherroepelijk laten verdwijnen in de bek van die grote slang.

Goed. Laten we nog een keer beginnen met die ervaring van jezelf gezien hebben zoals je er uit ziet in Gods ogen. Dat leert je op een heel radicale manier alle grootspraak en vertrouwen op jezelf af. God leert ons dat waar het werkelijk op aan komt in het leven dat dat werkelijke, zuivere liefde is. Dat bepaalt wat goed is en wat kwaad is. En Hij ziet ons met ogen die meteen zien, in één oogopslag, liefde en haat. Als we met Hem meekijken door zijn Woord, zien we bij ons zelf die zuiverheid niet, maar steeds weer een grote bende aan door elkaar heen lopende motieven van liefde en haat. Wat er goed is in ons is er dankzij Hem. Juist als je jezelf ziet onder Gods Woord, zie je hoe intens afhankelijk je bent van Hem, van Christus’ leven dat het ons bedekt en beschermt. Je ziet het kleine hartje achter je eigen grote mond, de twijfel achter je vrome façade, het egoïsme achter je vrolijk geven van hulp.

Wat kun je je dan plotseling voorstellen dat Paulus hier in vers 14 verder gaat met te zeggen: beurt de kleinmoedigen op, kom op voor de zwakken. Wanneer wij elkaar zó ontmoeten in de kerk, als deze mensen die we zijn, dan kunnen we bemoediging en onderlinge steun als één van de allereerste dingen gebruiken, en hebben we die dus als één van de allereerste dingen aan elkaar te geven, als dat zo uitkomt.

En weer moet gezegd worden: dit begint met die ervaring van jezelf zien met ogen die liefde-en-haat zien, die je ontmaskeren en bevrijden van alle toneelspel. Het gaat hier dus om bemoediging over en weer, om bemoediging die wordt uitgesproken van naast de ander. Die zogenaamde bemoediging van bovenaf, de sterke die je een klap op de schouder geeft en zegt: kom op! die past in de kerk niet. Trouwens ook buiten de kerk werkt ze niet. We zijn ook niet samen sterk, maar samen zwak, en leven samen alleen maar van Gods gaven. Maar juist daarom kun je elkaar echt bemoedigen: kijk met elkaar naar wat God geeft en geven wil, wijs elkaar er op, bid samen voor elkaar. Je wordt als christen nergens meer door bemoedigd dan door het weer zien hoe God je draagt, hoe Hij je vergeven wil, en wat Hij je allemaal niet geeft, grote en kleine dingen.

Nog één punt haal ik even naar voren. Heb geduld met allen, zegt Paulus. Ja, dat kun je je meteen voorstellen als je jezelf en elkaar hebt zien zitten, zo zichtbaar als de mensen die we echt zijn, met alles wat in ons huist. Die haat zit zó diep. Ze wortelt al in ons sinds onheuglijke tijden. Het begon bij Adam en Eva, het begon bij ons eigen begin. We groeien er niet boven uit, we komen er in dit leven niet van af. Het nieuwe leven dat God in ons inplant overwint het oude leven uit onszelf wel, keer op keer, maar roeit het op deze aarde niet uit. We kunnen terugvallen, we kunnen met van alles in onszelf niet klaarkomen. Pas als God door zijn Geest de nieuwbouw voltooit op een nieuwe aarde, is het oude helemaal voorbij.

Zo horen we bij elkaar in de kerk. Dat gaat dus nooit wat worden als we geen geduld hebben met elkaar. En nog één keer dan, ook dit geduld heeft alleen waarde als het ontspringt aan die ervaring van onszelf en elkaar zien onder Gods ogen. Anders verbleekt het al snel tot een slappe acceptatie dat de een nu eenmaal anders is dan de ander, en dat de een dit heeft en de ander dat. Geduld hoort hier als derde in de rij te komen. Het geduld waar het hier om gaat functioneert in corrigeren en in bemoedigen, en als het daarin niet functioneert, is het iets heel anders. We kunnen onder Gods ogen geen geduld hebben met haat, met egoïsme, met eigenwijsheid en met hardheid. We kunnen onder Gods ogen alleen geduld hebben met die ander die het niet lukt om die haat op concrete punten te overwinnen. En daar moet dus over gesproken worden met elkaar. Het geduld waar de kerk van leeft is het geduld dat ook nog voor een 77e keer corrigeert in zachtmoedigheid, betrokkenheid en bescheidenheid. Het is het geduld dat ook na jaren nóg weet te bemoedigen, zonder iets te suggereren als: wat stom dat je niet net zo ver gekomen bent als ik intussen gekomen ben. Ook voor ons geldt dat geduld de lange adem van de hartstocht is. Wel, de hartstocht die God in ons inplanten wil, juist als we onszelf hebben gezien door zijn ogen, is dat we samen steeds meer leren liefhebben en minder leren haten. Bij die hartstocht mogen we een lange adem hebben, en goede moed. Tenslotte is dat tegelijk Gods eigen hartstocht.

Laten we elkaar er maar eens op aankijken, op die ervaring die we allemaal delen: jezelf gezien hebben onder de scan van Gods eigen woorden, onthullend, ontluisterend, ontmaskerend, en daarin juist ook ontspannend en vol van  genade. Want God kijkt niet naar ons omdat Hij ons oppeuzelen wil, maar omdat Hij ons redden wil. Als wij van elkaar ook willen dat die ander gered wordt, en nog velen meer, laten we elkaar dan corrigeren, bemoedigen, en laten we daarin geduld met elkaar hebben. Wij leven van God. En mag Hij, de God van de vrede, u geheel en al heiligen, en laat geheel uw geest, ziel en lichaam bij de komst van onze Heer, Jezus Christus blijken in allen dele onberispelijk bewaard gebleven te zijn. Want niet wij, maar Hij die ons roept is getrouw. Hij zal het ook doen. Amen.

gehouden in: Loenen-Abcoude, 24 juni 2001
Utrecht-NW, 19 0ktober 2003
Driebergen-Rijsenburg, 23 november 2003
Mijdrecht 23 mei 2004

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *