Bijbel en relatie

Bij de Tijd, jaargang 6 (1997-1998) 3, november 1997

Wat we van de bijbel vinden, hoe we tegen de bijbel aankijken – hoe belangrijk is dat eigenlijk? En de verschillen in kijk op de bijbel die er ondertussen in de gereformeerde wereld zijn – hoe diep steken die?

Aan het slot van de vorige jaargang van Bij de Tijd zijn op die vragen behóórlijk verschillende antwoorden gegeven. De leer over de bijbel is héél belangrijk: geen vaandelvlucht! (B. Kamphuis). De leer over de bijbel is eerder hinderlijk dan belangrijk (L. Wierenga). Volgens Jan Hoogland blijken bij nader inzien de verschillen zo diep niet te gaan. Maar zijn gesprekspartners lijken het daar niet mee eens.

In een magazine voor opinievorming is het goed om verschillende meningen eerst eens naast elkaar te laten staan. Maar dan moet je er toch iets mee. En dat is niet makkelijk hier. Je voelt je zomaar van twee kanten klem zitten. Blijkt het niet in de praktijk van ons christenleven dat het belangrijk is hoe wij tegen de bijbel aankijken? In de Gereformeerde Kerken (syn.) is het persoonlijk bijbel lezen in verval geraakt en de kennis van de bijbel sterk geslonken, direct als gevolg van de veranderingen in kijk op de bijbel. Een baken in zee, lijkt me.

Aan de andere kant: vált er niet op de traditionele leer over de bijbel flink wat af te dingen, zeker in de uitgewerkte vorm bij bepaalde theologen? En: kunnen we niet beter onbevangen de bijbel lezen? Al die moeilijke theorie en discussies voor intellectuelen, wat helpen ze je, als je ‘s avonds in je bijbel leest?

In deze situatie wil ik graag ingaan op de uitnodiging van prof. B. Kamphuis, aan het slot van zijn artikel in het jubileumnummer: de betekenis van de gereformeerde belijdenis over de bijbel in onze tijd opnieuw doordenken, niet omdat die belijdenis verouderd zou zijn, maar omdat ze zo actueel is. Ik zal dat tamelijk tegendraads doen, omdat ik denk dat de gereformeerde belijdenis over de bijbel èn actueel is èn in zekere zin verouderd. En ik vind het belangrijk ook over dat laatste open en eerlijk te zijn. Vanzelf raken we dan ook de vragen wel waar ik mee begon.

Geloof en geloven

De gereformeerde belijdenis over de bijbel èn actueel èn ‘verouderd’ – hoe kan dat? Om duidelijk te maken wat ik ermee bedoel maak ik een omweg over een ander thema: dat van ‘geloof’ en ‘geloven’.

Dat er met ‘geloof’/’geloven’ iets aan de hand is kan iedereen opvallen die stilstaat bij Zondag 7 van de Heidelbergse Catechismus. ‘Waar (echt) geloof’ wordt daar omschreven als ‘een stellig weten waardoor ik alles voor betrouwbaar houd, wat God ons in zijn Woord geopenbaard heeft’ en tegelijk als ‘een vast vertrouwen … dat … ook aan mij vergeving van oznden, eeuwige gerechtigheid en eeuwig heil door God geschonken zijn’.

Ons bekruipt daarbij zomaar het gevoel dat het meest essentiële ontbreekt. Het lijkt alleen maar te gaan over ‘geloven dat‘ (weten dat, vertrouwen dat), en niet over ‘geloven in‘: God kennen, Hem vertrouwen, met Hem in overgave leven. Wij missen in Zondag 7 de relatie, de omgang met God. Echt geloof bestaat voor ons altijd in een geleefde relatie met God.

Mensen maken hier soms een punt van kritiek van op de Catechismus. Maar dat vind ik niet eerlijk. Wat je hier merkt is, dat wij het begrip ‘geloof’/’geloven’ op een andere manier zijn gaan gebruiken dan rond 1563 wel gebeurde: veel omvattender. Veel van wat mensen vroeger bedoelden met christelijke ‘religie’ of ‘godsdienst’, klinkt voor ons mee in ‘geloof’. Maar Zondag 7 wil het helemaal niet hebben over wat wij bedoelen met ‘echt geloof’: die omvattende levende relatie met God. In feite wordt die laatste in de Catechismus als geheel beschreven. Zondag 7 gaat alleen over het meest centrale onderdeel van de relatie: die kan alleen in stand blijven wanneer wij telkens weer Gods goede woorden aanvaarden en in vertrouwen op onszelf toepassen.

Verandering

Kortom, wij gebruiken dezelfde woorden anders en andere woorden voor hetzelfde, en dat levert soms een gevoel van vervreemding op. Dat gevoel van vervreemding moeten we niet onderdrukken maar verwoorden. Want je merkt eraan dat wij veranderd zijn, andere mensen in een andere wereld dan die van de zestiende eeuw. Relaties zijn voor ons niet meer vanzelfsprekend, zeker de relatie met God niet. We moeten ze opbouwen, eraan werken, en onszelf en elkaar er telkens weer bij bepalen.

Wat in de tijd van het ontstaan van onze belijdenissen kon: gewoon uitgaan van de relatie en je concentreren op wat in die relatie plaatsvindt – dat kunnen wij ons niet meer permitteren. Wij moeten de verhouding met God altijd met zoveel woorden vermelden: ze wordt niet vanzelfsprekend meer meegedacht. Als wij dat niet doen, roepen we misverstanden op. Wij zijn veranderd en daarom ervaren we de verwoording van de gereformeerde belijdenissen op allerlei punten als vreemd en verouderd.

Daar is op zichzelf niets mis mee. Het is geen teken van verval, en ook niet van vooruitgang, maar gewoon van verandering. Die verandering ontkennen brengt niemand iets verder. Haar onder ogen zien helpt, niet alleen bij het begrijpen van waar het in de belijdenissen om gaat, maar ook bij het zelf verwoorden van ons eigen geloof.

De belijdenis over de bijbel

Komen we na deze omweg terug bij de gereformeerde belijdenis over de bijbel, dan zien we dezelfde dingen. |11|

Duidelijker nog dan in de schepping, onderhouding en regering van de wereld maakt God zich aan ons bekend door zijn heilig en goddelijk Woord – maar tot onze verbazing gaat het in artikel 2 van de Geloofsbelijdenis verder niet over omgang, over een relatie van Vader en kinderen en de plaats van de bijbel daarin. De oorsprong van de bijbelboeken ligt in God (artikel 3), ze worden eerbiedig ontvangen en geloofd (artikel 5) – maar het blijkt te gaan om het volkomen doorgeven van wat God wil en een voldoende leren van al wat de mens geloven moet om behouden te worden (artikel 7).

We stuiten op hetzelfde vervreemdingseffect als bij Zondag 7: dit gaat over ‘geloven dat‘, niet over ‘geloven in‘. Dit gaat om informatie, niet om relatie. Kritiek? Ik zou zeggen: nee. Je merkt dat wij veranderd zijn, andere accenten leggen en andere gevoeligheden hebben. Wij zouden hier minder ‘zakelijk’ formuleren, zodat in de woordkeus meteen al duidelijk is dat de informatie staat in het kader van de relatie van God met ons. Maar in 1561 sprak dat nog vanzelf en kan men zich direct richten op de informatie (wat God wil en wat wij moeten geloven) binnen de relatie. Natuurlijk staat voor de Geloofsbelijdenis de informatie over God en goddelijke zaken niet op zichzelf. Maar dat hoefde De Brès er nog niet bij te zeggen. Wij moeten dat wel.

Zoals gezegd, dit verschil onder ogen zien helpt. Het helpt je onder ogen zien waar het de Geloofsbelijdenis om gaat en wat nog steeds actueel is: je kunt alleen met God omgaan wanneer je je houdt aan Gods eigen identificatie in de bijbel, gehoorzaam aan zijn wil en vertrouwend op zijn beloften. En ook voor jezelf helpt het: wij kunnen niet volstaan met een eenvoudig herhalen van wat in 1561 gezegd is. Wij zullen veel meer expliciet moeten maken in welk kader alles staat wat wij over de bijbel te zeggen hebben.

De leer over de bijbel

De leer over de bijbel, dat is wat wij elkaar leren te zeggen over de bijbel. Die leer is uiteraard veel uitvoeriger dan de belijdenis over de bijbel. Je vindt die belijdenis er verwerkt en uitgewerkt in terug. Ik zal me verder in dit artikel moeten beperken tot wat ik zie als de kern van de leer over de bijbel, en daarna nog iets zeggen over de functie van die leer.

De kern: eigenlijk gaat het in de leer over de bijbel vanouds maar om één ding: om het uitgangspunt dat de Here God Zelf in de bijbel ons aanspreekt. Niet maar dat Hij in het verleden eens gesproken heeft, en dat mensen ons zijn woorden bij wijze van informatie overbrengen, nee: in het heden spreekt de Here God tot ons via de bijbel. Daarom kunnen we met Hem omgaan. En zo moeten we ook met Hem omgaan. Precies deze kern wordt vanouds onder woorden gebracht in de uitspraak dat de bijbel Gods Woord is. Dat is geen simplistische formule die de bijbel reduceert tot een uit de hemel gevallen Koran. Het is een kernbelijdenis: de enige manier waarop de kerk vanouds gemeend heeft recht te kunnen doen aan wat de bijbel werkelijk is.

In de bijbel spreekt God Zelf ons aan. Daar gaat het om. De bijbel staat niet op zichzelf, als een los gegeven waar ‘eigenschappen’ van beschreven kunnen worden. Hij is communicatiemiddel in het kader van de omgang van God met ons. Wie dus de bijbel alleen maar leest als een bundel mensenboeken, doet hem uiteindelijk geen recht. Je moet luisteren naar wat God via al die woorden van mensen te zeggen heeft.

Menen we dat, dan zeggen we daarmee ook meer: dat we de bijbel willen lezen als boodschap van God voor ons, dat we daarom eerbiedig en trouw willen aanvaarden wat we erin lezen, en dat we willen doen wat we eruit begrijpen als Gods wil voor ons. En dat geheel is dus maar geen privé-opinie, een persoonlijke intentie-verklaring of zo. Nee, daarmee spreken we de overtuiging uit dat alleen zo recht gedaan wordt aan wat de bijbel werkelijk is (zie ook excurs).

Dat in de gereformeerde theologie het hoofdstuk over de bijbel ook werkelijk vanuit deze kern is doorgedacht en opgezet, durf ik ondertussen niet te beweren. Er valt, ook in de leer over de bijbel, heel wat gezond kritisch te bezien. 1) Maar altijd weer proef je, al is het tussen de regels door, dat het wel hierom ging en gaat: in de bijbel spreekt God Zelf ons aan.

De functie van de leer over de bijbel

Wat is nu de functie van deze leer over de bijbel? Wat willen we bereiken als we elkaar zulke dingen leren zeggen over de bijbel? Het lijkt me van belang dat we ons realiseren dat we elkaar er niet mee helpen concrete teksten in de bijbel direct te begrijpen. Wanneer ik, zeg, de gelijkenis van de schat in de akker begrijpen wil, heb ik er niets aan te weten dat de bijbel geïnspireerd is, gezag heeft, volkomen is, noodzakelijk, duidelijk, of Gods Woord. Pas als ik op een of andere manier iets van die gelijkenis begrepen heb, krijgen die begrippen een functie. Kennelijk is de bedoeling van de leer over de bijbel ons iets te zeggen over de manier waarop wij de bijbel moeten behandelen: over de houding en verwachting waarmee wij lezen, over de waardering en hantering van wat wij uit de bijbel begrepen hebben

Voor zover ik kan zien wil de leer over de bijbel twee dingen bereiken, die nauw met elkaar verbonden zijn. |12|

Begripskader

In de eerste plaats geeft zij het kader aan waarbinnen de bijbel begrepen moet worden. Net als alle dingen heeft ook de bijbel zijn natuurlijke plaats in de werkelijkheid. Hij kan pas werkelijk begrepen worden als we daar rekening mee houden. Om een triviaal voorbeeld te nemen: zoals een leerboek Frans voor de middelbare school alleen tot z’n recht komt in het kader van de lessen Frans daar, zo komt de bijbel alleen tot z’n recht in het kader van de omgang tussen God en ons.

Buiten dat kader zal de bijbel altijd teleurstellen. Hij is geen gegevens-boek voor natuur- of aardrijkskunde. Een geschiedenis van Palestina, of zelfs van het leven van Jezus, laat zich vanuit de bijbel niet schrijven. De bijbel loshalen uit de relatie van God met mensen is zoiets als een bloem plukken. Een tijd lang staat die ook in een vaas mooi en fris, maar dan is het leven eruit en verhuist ze naar de G.F.T.-bak. De gereformeerde leer over de bijbel bepaalt ons daarbij: pluk de bijbel niet weg van de plaats waar hij bloeit. Lees hem in het kader waarin hij gelezen wil worden: God wil er ons in aanspreken binnen de relatie die Hij met ons heeft.

Binnen dit kader hebben gereformeerde alle ruimte om de nuchtere menselijkheid van de bijbelboeken positief te waarderen en te laten gelden. Daarbij hoort, dat ze vanouds geen zinnig hulpmiddel versmaden bij het begrijpen van wat er staat. Bijvoorbeeld: het was een gereformeerde, Johannes Buxtorf (1599-1664), die als één van de eersten voor de verklaring van de bijbel uitvoerig studie maakte van joodse geschriften. En: we hebben als gereformeerden een naam als die van Arie Noordtzij (1871-1944) hoog te houden als het gaat om positieve verwerking van historische en archeologische gegevens. Zolang het kader van het luisteren naar God Zelf in de bijbel maar duidelijk is, zeggen gereformeerden niet snel nee. Ook niet tegen de inzet van resultaten en methodieken van de moderne literatuurwetenschappen.

Van hieruit gezien begrijp ik niet hoe de gereformeerde leer over de bijbel ons zou kunnen hinderen bij het lezen daarvan. Integendeel, ze is in een lange traditie van bijbelonderzoek vruchtbaar gebleken. De eerbiedige luisterhouding die zij oproept is één grote stimulans tot lezen, en tot volhouden van lezen. Daar mag wat mij betreft best bij gezegd worden: ondanks alle onhelderheid, vervorming en ongelukkige formuleringen. Zinnige kritiek daarop is welkom.

Maar wie in de gereformeerde schriftleer de diepe religieuze kern niet gehoord heeft, dat we in de bijbel de sprekende God ontmoeten en dat dát de bijbel de moeite waard maakt, die heeft nog nooit goed geluisterd. Nog nooit goed gekeken ook – naar de eerbiedige praktijk van dagelijkse bijbellezing die bij deze leer hoort.

Gods spreken

In de tweede plaats bepaalt de leer over de bijbel ons erbij, dat we niet klaar zijn met het begrijpen van wat er direct in de teksten staat. Neem het voorbeeld van daarnet, de gelijkenis van de schat in de akker (Mat. 13:44). Stel, je hebt daar het volgende van begrepen: Jezus maakt zijn discipelen (13:36) duidelijk dat het koninkrijk der hemelen (de grote goede nieuwe werkelijkheid die God in Jezus geven gaat) z eindeloos veel waard is, dat het niet meer dan vanzelfsprekend is er alles, je hele bestaan, voor over te hebben.

Is het dan klaar? Als je een christen bent, begint het pas. Want je hebt alleen nog maar begrepen: ‘Matteüs zegt dat Jezus heeft gezegd dat…’ Maar de vraag moet nog komen: wat wil God hier nu mee tegen ons (tegen mij) zeggen? De leer over de bijbel wil ons bij ons bijbel lezen in beweging houden tot we helemaal bij Gods actuele |13| spreken tot ons zijn aangekomen.

Opnieuw moeten we ons dan realiseren dat het in die leer niet om het directe begrijpen van de teksten gaat. Het gaat erom dat we door-luisteren naar Gods boodschap voor ons, niet om hoe wij die boodschap concreet kunnen verstaan. Voor dat laatste zijn heel andere dingen nodig dan de gereformeerde leer over de bijbel bevat.

Misschien zou je kunnen zeggen dat de leer over de bijbel om een ‘tweede lezing’ van de bijbel vraagt. ‘Eerste lezing’ noem ik dan de lezing waarin we proberen te begrijpen wat de schrijvers van de teksten te zeggen hebben. In de ‘tweede lezing’ vragen we dan naar wat God ons, via die schrijvers, te zeggen heeft. De ‘tweede lezing’ veronderstelt dus de ‘eerste’, de ‘eerste’ wordt in de ‘tweede’ voltooid.

De vraag hoe?

Kijken we nog even van wat dichterbij, dan blijkt de vraag hoe wij die boodschap van God voor ons concreet verstaan kunnen, helemaal niet zo eenvoudig te beantwoorden te zijn.

Het is hier zoals wel vaker in het leven: we doen dingen zonder precies te kunnen aangeven wat er gebeurt. We fietsen vrolijk rond, maar zouden geen antwoord weten op de vraag hoe het nu precies komt dat we ons op twee wielen overeend houden en vooruit komen.

Bladeren we in de gereformeerde theologie, dan blijken er wel allerlei thema’s besproken te worden die met dit verstaan van de actuele boodschap van God in de bijbel iets te maken hebben (bijv. de verhouding van Oud en Nieuw Testament, van profetie en vervulling, de problematiek van de gelding van wetten en geboden). Maar systematische aandacht voor de problematiek van dit verstaan ontbreekt nog. De gereformeerde theologie heeft hier dringend een ‘update’ nodig.

Het verbaast dan ook niet als L. Wierenga (bijv. in het vierde hoofdstuk van De macht van de taal – de taal van de macht) laat zien dat er op gereformeerde dominees veel aan te merken valt bij hun actualisering van de bijbel in preken en dergelijke.

Wazige formules?

Wat mij wel verbaast is de teneur die ik in heel zijn boek proef: dat het literatuurwetenschappelijk überhaupt niet te verantwoorden is om naar Gods actuele spreken in de bijbel te luisteren – dat we bij wat ik de ‘eerste lezing’ noemde zouden moeten blijven staan. Verder gaan betekent overgeleverd zijn aan wazige formules, die niet operationeel te maken zijn, niet controleerbaar en uiteindelijk niet te begrijpen.

Juist dat laatste gaat me veel te ver. Is het wazig en onbegrijpelijk dat via 66 hoogst verschillende mensenboeken God ons aanspreekt? Is het onbegrijpelijk dat een door een secretaris (m/v) geschreven en ‘i/o’ ondertekende brief van een directeur toch rechtsgeldig is als geschreven door hem? Is het onbegrijpelijk als iemand op een vergadering zegt dat hij met de vorige spreker instemt, dat diens woorden dan ook voor hem gelden? Hoe zit het met mondelinge boodschappen, in eigen woorden doorgegeven? En hoe met mensen die als gezanten in opdracht spreken, zoals ambassadeurs en… apostelen?

Natuurlijk is daarmee alleen nog maar een groot probleemveld aangegeven, dat vraagt om uitvoerig onderzoek, heldere begrippen en controleerbare redeneringen. Op zo’n diverse bibliotheek als de bijbel vormt past niet één hermeneutische ‘sleutel’, ook niet als het gaat om het horen naar de stem van God.

Program

Waar het me in dit artikel om gaat is, dat de gereformeerde leer over de bijbel die ‘sleutel’ in ieder geval niet vormen wil. Zij wijst alleen maar het probleemveld aan. Ze geeft geen antwoorden, maar een program. De kracht van dat program lijkt mij in ieder geval daarin te liggen, dat het aansluit bij wat er in de bijbel zelf geschreven wordt.

Want het enige dat over de bijbel te zeggen is, is niet dat hij een tekstenbundel is. De bijbelboeken gaan ergens over. Allemaal gaan ze op de een of andere manier over de verhouding van God en mensen. Ze gaan er niet alleen óver, ze blijken herhaaldelijk ook binnen die verhouding te zijn ontstaan. Woorden van God worden doorgegeven aan mensen, woorden van mensen worden voor God gebracht. Wat gebeurd is tussen God en mensen wordt opgeschreven, soms in opdracht, soms uit eigen beweging. En wat God gezegd heeft, het blijkt in nieuwere boeken zeggingskracht te behouden, te winnen zelfs.

Al in de bijbel zelf functioneren de boeken binnen de omgang van God met mensen. Daarbij heeft de kerk zich aangesloten, vanouds. En wil er leven blijven, geloofsleven, in de kerk en in ons leven, dan zal die aansluiting moeten blijven. Dat lijkt me de actualiteit van de gereformeerde leer over de bijbel. Of we nu andere woorden gebruiken of niet, dát zullen we elkaar moeten blijven leren over de bijbel.

Excurs voor de liefhebber

‘DE BIJBEL IS GODS WOORD’ – WAT IS DAT VOOR EEN UITSPRAAK?

‘De bijbel is een verzamelbundel van oude boeken’ en: ‘De bijbel is Gods Woord’ – twee uitspraken met ‘de bijbel is…’ Bovendien: allebei waar. Toch zijn ze heel verschillend. Niet alleen verschillend in betekenis, maar ook verschillend in soort.

Als verzamelbundel van oude boeken wordt de bijbel beschreven en ondergebracht in een bepaalde klasse van dingen uit de werkelijkheid: de klasse van verzamelbundels, nader die van de verzamelbundels van oude boeken.

Dat soort beschrijvingen lijken (en zijn ook vaak) triviaal, maar hebben toch waarde. In dit voorbeeld worden we door de beschrijving er op geattendeerd dat we in de bijbel niet met een eigentijds boek te maken hebben en dus, voor goed begrip, de complete gereedschapskist van de historische hermeneutiek nodig hebben.

Met de uitspraak ‘de bijbel is Gods Woord’ doen we echter iets anders. Daarmee beschrijven we niet, maar typeren we. We proberen aan te geven wat de bijbel werkelijk is: de verzameling van boeken waardoor God nog tot ons spreekt. Het is een zogenaamde ‘ontologische’ uitspraak, die het wezenlijke over de bijbel wil zeggen.

Dit soort ‘ontologische’ uitspraken heeft een paar typische kenmerken. Eén ervan is, dat ze altijd van een werkelijkheid meer uitspreken dan van die werkelijkheid zelf uit aantoonbaar is, terwijl ze toch pretenderen de (enige) juiste manier te zijn waarop die werkelijkheid recht gedaan wordt. Denk maar aan de andere uitspraak: ‘de mens is een schepsel van God’. Dat is op geen enkele manier wetenschappelijk aantoonbaar vanuit de mens (net zomin natuurlijk als de andere uitspraak: ‘de mens is een door natuurlijke selectie en ontwikkeling ontstane levensvorm’). Toch pretendeer je met zo’n uitspraak het wezenlijke over de mens te zeggen.

Deze abstracte opmerkingen hebben voor de uitspraak ‘de bijbel is Gods Woord’ in ieder geval deze consequentie, dat het me betrekkelijk weinig schelen kan wanneer iemand zegt dat ze uit de bijbel niet te bewijzen valt. Dat ligt voor de hand: ook vanuit de werkelijkheid van de bijbel is de ‘ontologische’ uitspraak dat zij Gods Woord is niet dwingend aantoonbaar. Ontologische uitspraken zijn nooit ‘bewijsbaar’.

Het beroep op de bijbel voor de leer over de bijbel heeft dan ook niet meer status dan dat min of meer aannemelijk wordt gemaakt dat de uitspraken metterdaad recht doen aan de werkelijkheid van de bijbel. Letten we op die status, dan staat niet alleen het overgrote deel van het gereformeerde bijbelberoep nog recht overeind, maar kan het mijns inziens zelfs nog aanmerkelijk worden uitgebreid (o.a. via de lijnen waarop ik zinspeel aan het slot van dit artikel).

Een ander typisch kenmerk van ‘ontologische’ uitspraken is, dat ze altijd een appèl impliceren om de getypeerde zaak op een bepaalde manier te behandelen. Denk maar weer aan die andere uitspraak: ‘de mens is een schepsel van God’. Die impliceert het appèl om op een respectvolle manier met mensen om te gaan. Zo impliceert ook de uitspraak: ‘de bijbel is Gods Woord’ een appèl om de bijbel op een bepaalde manier te behandelen.

Het komt mij voor dat één van de belangrijkste stoorzenders in de communicatie tussen de literatuurwetenschapper L. Wierenga en theologen is, dat dit onderscheid tussen beschrijven en typeren, tussen beschrijvende en ‘ontologische’ uitspraken niet functioneert. Wierenga lijkt ‘de bijbel is Gods Woord’ als een beschrijvende uitspraak te behandelen (God als ‘schrijver’). Maar zo is ze niet bedoeld. De leer over de bijbel beschrijft niet, maar typeert en bevraagt gemaakte typeringen op achtergronden en implicaties.

Noot

1. Alleen al de plaats binnen de dogmatiek waar over de bijbel gesproken wordt is hier veelbetekenend. Als de bijbel zijn natuurlijke plaats heeft binnen de omgang tussen God en mensen, zou hij in de oude gereformeerde dogmatiek behandeld moeten worden bij het hoofdstuk over de ‘genademiddelen’. Daar kwam hij ook regelmatig kort ter sprake, maar de eigenlijke behandeling vond toch steeds plaats in de ‘prolegomena’, waar de grondslagen van de theologische wetenschap besproken worden.
Deze plaatsing lijkt minstens zulke verwoestende effecten gehad te hebben als de al langer omstreden splitsing van het hoofdstuk over God in een hoofdstuk ‘over de ene God’ en een ‘over de drieënige God’. De behandeling van de leer over de bijbel is er op een bijzonder hinderlijke manier door vermengd geraakt met ‘wetenschappelijke’ termen en gedachtereeksen.

Literatuurverwijzing

Over de veranderingen in kijk op de bijbel in de Gereformeerde Kerken (syn.) en de effecten ervan:
H.M. Vroom, ‘De gelezen Schrift als principium theologiae’, in: M.E. Brinkman (red.), 100 jaar theologie. Aspecten van een eeuw theologie in de Gereformeerde Kerken in Nederland (1892-1992), Kampen (Kok) 1992, 96-160

Gereformeerd Theologisch Tijdschrift jrg. 93 (1993) nummer 2.

Over de actualiteit van de gereformeerde belijdenissen:
J. van Eck, En toch beweegt Hij. Over de godsleer in de Nederlandse belijdenisgeschriften, Franeker (Van Wijnen) 1997.

Over het karakter van de leer over de bijbel:
J. van Bruggen, ‘The Authority of Scripture as a Presupposition in Reformed Theology’, in: J.M. Batteau e.a. (red.), The Vitality of Reformed Theology. Proceedings etc., Kampen (Kok) 1994, 63-83.

Over Gods spreken tot ons via de bijbel:
Nicholas Wolterstorff, Divine Discourse. Philosophical reflections on the claim that God speaks, Cambridge etc. (Cambridge University Press) 1995.

Over de diversiteit in de bijbel in verband met schriftleer en bijbeluitleg:
John E. Goldingay, Models for Scripture, Grand Rapids/Carlisle (Eerdmans/Paternoster) 1994.

John E. Goldingay, Models for Interpretation of Scripture, Grand Rapids/Carlisle (Eerdmans/Paternoster) 1995.

Net voor afsluiting van dit artikel verscheen het septembernummer van Beweging (het blad van de Stichting voor Reformatorische Wijsbegeerte), met daarin mijns inziens belangrijke bijdragen aan de thematiek van dit artikel als geheel.

Naschrift

Dit artikel verscheen in de rubriek Gemeenteleven van Bij de Tijd. Het probeerde verder te komen in een discussie uit het laatste nummer van de voorgaande jaargang.