Bidden voor de bloei van de stad

Preek over Jeremia 29:4-7

orde morgendienst
welkom
zingen: Psalmen voor Nu 134
zingen: Opwekking 489
stil gebed
votum en groet
zingen: Psalm 100
gebed
Schriftlezing Jeremia 29:4-14
preek over Jeremia 29:4-7
zingen: Liedboek 37,1-4
bevestiging ouderlingen en diakenen
zingen: Liedboek 481
gebed
mededelingen
inzameling gaven
zingen: Opwekking 553
zegen

Bid tot de Heer voor de stad, zet je in voor haar bloei, want de bloei van de stad is ook jullie bloei. Zo vanzelfsprekend als wat, toch? Zeker voor ons hier. Er gaat haast geen week voorbij of we bidden in de diensten voor de stad waar we in wonen. We voelen ons er bij betrokken ook. Natuurlijk is de bloei van de stad ook onze bloei, al is het maar omdat de glans van de grote hoofdstad die alles heeft ook wat op ons, arme sloebers, afstraalt. Maar misschien ook nog wel veel meer, en vinden we hier de vervulling van ons verlangen naar … nou ja, vul maar wat in, zelf. Alles is er, tenslotte, en alles is te koop, te vinden, te ruil of te krijgen. Wij zijn Amsterdam, zelfbewust en positief. We doen vanzelfsprekend mee aan van alles en nog wat — nee, niet aan alles, maar wie doet dat eigenlijk wel? iedereen moet kiezen —. Wij horen er ook bij. I Amsterdam.

Misschien dus goed om eerst maar eens wat contrast aan te brengen. Wat we hier bij de profeet Jeremia lezen is zo ongeveer het omgekeerde van vanzelfsprekend. Het komt op hetzelfde neer als een uitspraak van Jezus die we ook niet vanzelfsprekend vinden:  ik zeg jullie, heb je vijanden lief en bid voor wie jullie vervolgen. Het gaat dan ook niet over de grote stad Amsterdam, waar we heengetrokken zijn op zoek naar het grote avontuur van de studie, het uitdagende werk en alle mogelijkheden van vertier en ontspanning. Het gaat over de grote stad Babel, waar een bovenlaag Israëlieten uit Jeruzalem en omstreken heen gedeporteerd is. Het gaat over de stad van de vijand, waarheen ik jullie weggevoerd heb, zegt de Heer. Het gaat over de trotse hoofdstad van de vijand die bezig is jouw vaderland en moederstad in te nemen en te verwoesten. Bouw daar je huis, vestig je daar, en niet maar als gedistantieerde buitenstaander, nee, als betrokken burger: bid voor de stad van je vijand, zet je in voor haar bloei, want de bloei van deze stad is ook jullie bloei. Hoe kan dat nou, als de bloei van deze stad net de ondergang van jouw land, jouw huis, jouw familie, jouw stad aan het betekenen is? Dat is wel even schakelen. Helemaal niet vanzelfsprekend.

Het is trouwens sowieso even schakelen in de bijbel zelf. Afgezien van Jeruzalem, dat een verhaal apart is, is dit de eerste keer in de bijbel dat we iets positiefs lezen over een stad, dat een stad iets zou kunnen zijn om vóór te bidden. Anders dan wij vaak denken komen steden er in de bijbel helemaal niet zo goed af. Kaïn, de moordenaar, bouwde de eerste stad, de toren van Babel vindt de bijbel niet iets om trots op te zijn, Abraham wordt ook uit zijn stad, Ur, later Charan, geroepen, de kanaänitische stadstaten moesten stuk voor stuk vernietigd worden, en zelfs in de enige stad die in de bijbel wel een positieve rol heeft, Jeruzalem zelf, vind je juist ook in Jeremia’s eigen tijd een permanent conflict tussen de goddeloze stadsbewoners en nog enigszins trouwe armen van het platteland. Jeremia zelf was iemand uit een priestergeslacht in Anatot, waar de hogepriester van de plattelanders, Abjatar, heen verbannen was toen Salomo koos voor de stad, en de hogepriester van de stedelingen, Zadok. Wie de bijbelse geschiedenis doorbladert tot op Jeremia zou eerder iets verwachten als: bid tegen de stad, ga uit van haar, ze wordt je ondergang — dan wat we hier lezen.

En laten we dat nog even proberen te begrijpen ook. God heeft een eigen verhaal, dat hij in de bijbel steeds weer vertelt, in allerlei toonaarden en toepassingen. Dat is het verhaal van de schepping, dat het leven van de wereld gedragen wordt door de overvloedig gevende goedheid en gulheid van God. Hoe ver of hoe diep je ook terug gaat, je vindt altijd weer die gulheid van de Gevende. En het is het verhaal van de voltooiing en de trouw, dat het leven van de wereld gedragen wordt door Gods totaal te vertrouwen goede trouw. Hoe ver of hoe diep je ook vooruit kijkt, je vindt altijd die goede trouw van God. En het is het verhaal van de verbondenheid en de betrokkenheid, dat het leven van de wereld geleid en gestuurd wordt door een Naaste die alle andere mensen, dieren en dingen tot jouw naasten maakt, onontkoombaar.

Vanaf het begin spreken mensen dat verhaal van God tegen. Nee, God zorgt niet voor ons, dat moeten wij doen. Er is geen overvloed, er is tenslotte van alles weinig, te weinig voor iedereen. Je moet jezelf in leven houden, want anders doet niemand het. En als je dood gaat, dan ben je dood. De ander is zeker je naaste niet, hij is de ander waar jij misschien wat aan hebt, en zo niet, laat hem uit de weg gaan, of hij wordt uit de weg geruimd. Er is geen overvloed, er is geen hoop, er is geen naaste. En dan ontstaan er steden, waarin een toplaag probeert zoveel mogelijk te krijgen van de schaarse goederen over de ruggen van veel anderen, waarin mensen samen zich een naam proberen te maken, het langer vol te houden en er tenminste wat langer van te genieten, en waarin je wel met veel naast elkaar woont, maar tenslotte toch geen gemeenschap van naasten vormt: het zijn de plaatsen waar, volgens de mantra van het Oude Testament, de wees, de weduwe en de vreemdeling verwaarloosd worden. De bijbel presenteert het over het algemeen zo dat de grote steden ontstaan zijn vanuit een tegen-verhaal tegen het verhaal van God zelf.

Dan is het hier echt even schakelen. En ik denk ook dat je achteraf ziet dat in deze tijd God zelf van aanpak wisselt. Tot nu toe had hij steeds zijn mensen uit de steden weg proberen te halen. Weg uit het land van de Chaldeeën, weg uit het land Egypte, waar ze steden moesten bouwen voor de grote monopolist, de Farao, weg uit de invloedssfeer van de Kanaänieten en hun steden. Hij had zijn volk op zichzelf gezet, aan zichzelf gewijd. Maar het was er geen beter volk van geworden. Toch niet. Ondanks alles niet. En nu zie je bij de ballingschap dat God zijn mensen juist de stad in gaat sturen: verspreid je, meng je onder de anderen, wees daar, zet je in, de bloei van de stad is ook jullie bloei. Eerst, hier in Jeremia, is het nog voor zeventig jaar, voor een paar generaties, maar het blijkt na die zeventig jaar voor veel langer te zijn geweest. Het volk Israël blijft over de volken verspreid, overal en nergens een plek in de steden houden. Als de apostelen rondgaan met het evangelie over Jezus kunnen ze overal aansluiten bij Joden die daar al wonen, er bidden voor hun steden en dorpen, er zich inzetten en een plaats hebben. Laat ik het zo maar zeggen: de overgang tussen het eerste deel van de bijbel, waarin God zich concentreert op één volk en het zijn verhaal laat vertellen en laat leven, naar het tweede deel van de bijbel, waarin God zijn verhaal laat uitgaan naar alle volken, is niet een overgang van de ene dag op de andere. Hier al grijpt God vooruit. Hij schakelt: niet de stad meer uit, maar de stad in, bid voor de stad waar ik jullie heen heb laten wegvoeren. Ik ga nieuwe dingen doen.

En dan zijn die Israëlieten in Babel, de grote stad van de macht, waar een koning en nog wat mensen om hem heen laten zien dat er wel veel op aarde is, maar dat er toch te weinig is voor iedereen, dat het dus ‘ik een beetje meer dan jij’ moet zijn. Ze zijn er in een stad die zichzelf een naam moest maken omdat anders niemand dat doet, als je al voortleeft na je dood is dat in je roem en in je nageslacht, meer hoop is er niet. En ze zijn er in een stad die bekend staat als hardvochtig en eigenzinnig, decadent en wreed, waar veel mensen zijn maar weinig naasten. Ze willen er weg, ze willen naar huis. Maar dan stuurt Jeremia hen namens God deze brief: blijf, vestig je, zet je in, bid. En tegelijk is het dan duidelijk dat ze daar in Babel zijn als mensen met een eigen verhaal, niet het verhaal van Babel, maar dat van God.

Het verhaal van de God van de schepping, de Gevende God, de God van de overvloed, die vruchtbaarheid geeft en bloei. Het verhaal van de God van de voltooiing, van de trouw, die hoop geeft, echte hoop, op een goede toekomst, weer in de eigen stad. Het verhaal van de God die er ook hier bij is, zodat jij ook voor je nieuwe stadgenoot, je vijand nog wel, de naaste kunt zijn en je voor hem inzetten. En de Israëlieten gingen dat doen, ze vonden hun plaats in andere landen. Het verhaal van de God van overvloed, van hoop en van naasten bleek waar. En er ontstond nieuwe hoop en verwachting en verlangen, zeldzaam gedurfd. Het boekje Jona is er een uiting van. Op de grens van Oud en Nieuw Testament verwoordt het de mogelijkheid dat ook zo’n grote gevaarlijke agressieve stad als Nineve zich bekeert en gered wordt, tenslotte, zou deze God van overvloed, hoop en naasten geen verdriet hebben om Nineve, die grote stad, waar meer dan honderdtwintigduizend mensen wonen die het verschil tussen links en rechts niet eens kennen, en dan nog al die dieren?

Bid voor de stad, zet je in voor haar bloei. Het is in de bijbel echt geen vanzelfsprekend gegeven. Er zit verhaal in en verhaal achter en geschiedenis en ontwikkeling en spanning. Ik hoop dat als het voor ons wel vanzelfsprekend is dat we bidden voor onze stad en ons inzetten voor haar bloei, dat we dat dan ook doen in het besef dat we hier in Amsterdam zijn als mensen met een eigen verhaal, niet het verhaal van Amsterdam, maar dat van God. Jezus heeft dat oude verhaal van God verder ingevuld, maar het niet veranderd. De God van altijd meer dan je denkt is trouw en biedt je hoop in dit leven en erna, hij is nabij, de Naaste die anderen tot naasten maakt, Jezus, de medemens die je de anderen weer opnieuw laat zien.

Bid tot die God voor de stad, ook in een tijd dat het grote systeem van hebzucht en graaien, van ‘ik een beetje meer dan jij’ omdat er voor ons allemaal niet genoeg is, in elkaar zakt. Bid tot die God voor de stad omdat tenslotte de gedachte van de schaarste en van te weinig een mythe is: de schepper heeft altijd nog meer achter de hand. Bid tot de God van altijd meer dan je denkt voor al die mensen die zich leeglopen achter allerlei steeds weer nieuwe verlangens, hypes en nieuwigheden aan. Als de angst dat er te weinig zal zijn of de tijd te kort nu eens niet terecht is? Vertel het verhaal van de schepper en zijn uitbundigheid. Bid voor de mensen die je tegenkomt, voor de mensen die je kent: bij deze God kunnen zij het ook goed hebben. Als ze arm zijn schakelt hij jou er meteen bij in: je mag ze wat geven. Als ze iets anders nodig hebben (aandacht, zorg of zo), is dat trouwens ook zo: je mag meteen wat geven: zet je in voor de bloei van je stad…

Bid tot die God voor de stad, ook in een tijd van wanhoop en angst voor de toekomst, van eenzaamheid en je even uitleven omdat er geen later is. Bid tot die God voor de stad omdat hij trouw is en het goede met zijn mensen voor heeft, een goede hoopvolle toekomst. Bid tot de God van de hoop voor al die mensen die niet meer hebben dan hun harde of gemakkelijke leven hier. Als er nu toch eens meer is? Vertel het verhaal van de verlosser en zijn trouw. Bid voor de mensen die je tegenkomt, voor de mensen die je kent: bij deze God kan ook hun leven zin hebben en een doel krijgen. Je mag meteen al van hen houden, in al hun dwarsheid en vreemdheid desnoods.

Want hij is erbij, die God van overvloed en trouw, voor ons nog eens extra als we denken aan Jezus zelf, mens onder de mensen. Bid tot die God voor de stad, met al haar eenzaamheid, stil verdriet en gevoel van verlorenheid. Bid tot die God voor de stad omdat hij er is en het teken van zijn Geest wil geven vandaag en hier en nu. Vertel het verhaal van Gods aanwezigheid in jouw leven. Bid voor de mensen die je tegenkomt, voor de mensen die je kent: bij deze God kunnen mensen tot rust komen en vrede vinden. Je mag er meteen al uit leven, open naar anderen toe. Omdat God er is zijn ze ook jouw naasten.

Bid voor de stad, zo wordt het op een nieuwe manier vanzelfsprekend. Niet omdat we natuurlijk er ook bij horen, niet maar omdat we zelf met huid en haar Amsterdammers zijn, niet om I Amsterdam. Maar omdat we mensen zijn met een eigen verhaal, dat van God, van Christus. Meer nog dan I Amsterdam geldt I christian, beter: I Christi am: ik ben van Christus. Laten we zo dan bidden en ons inzetten voor de bloei van de stad. Dan zal het werkelijk bloei zijn en niet wat illusie van schaarste of wanhoop of egoïsme: overvloed, hoop, gemeenschap, dat hoort bij God, dat is dus bloei.

gehouden in: Amsterdam-ZW, 5 oktober 2008

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *