Maakbaarheid, management en magie

Radix, jaargang 33, 4 (december 2007) (een pdf-file is hier: Maakbaarheid, management en magie)

“Kritischer müßten mir die Historisch-Kritischen sein!” (Karl Barth)

Kwaliteit

Het is de laatste jaren vanzelfsprekend geworden ook in de kerk kwaliteit te verwachten. Dingen moeten niet maar gebeuren, ze moeten goed gebeuren. Als predikant merk ik dat aan de verwachtingen rond mijn werk. Ik kom nu niet meer weg met een preek zoals ik die in 1993 hield, ook al werd die toen prima gevonden. Tegenwoordig moet bij zoiets als een preek de presentatie sterk zijn, graag voorzien van multimedia, de inhoud aansprekend en verdiepend, het betoog glashelder en onderhoudend. Ook de andere onderdelen van het werk worden anders bekeken. Pastoraat hoort eigenlijk wel het niveau te hebben van professionele hulpverlening, catechese moet pedagogisch en didactisch de laatste stand van zaken in de onderwijswereld volgen, ik moet als organisatiedeskundige naar mijn gemeente kunnen kijken en bovendien aan serieus human resource management doen. Het komt dus goed uit dat ik ooit theologie ging studeren omdat ik niet kon kiezen en ‘alles’ wilde doen, want dat is precies wat er inmiddels van me wordt verwacht. Niet dat ooit iemand zoiets tegen me heeft gezegd. Integendeel, iedereen zegt altijd dat natuurlijk niemand een schaap met vijf, zes of meer poten kan zijn. Maar de een verwacht wel dit en de ander dat. Tel het bij elkaar op en je krijgt iets als het bovenstaande.

Dat weerspiegelt naar mijn ervaring precies het effect van een grotere culturele ontwikkeling op de kerk. Ze druppelt binnen via gesprekken, boeken, artikelen en programma’s in de media. Er duiken nieuwe helden op, succesverhalen, nieuwe (eerst impliciete, dan expliciete) normen en waarden. Er valt stuk voor stuk weinig tegenin te brengen: het zijn allemaal waardevolle bijdragen. Toch is op een gegeven moment een emmer vol gedruppeld en ontdek je dat stilzwijgend alles anders geworden is. Zonder dat mensen dat ooit zo bedoelden — integendeel, als je ze individueel spreekt lijden ze er op hun werk vooral onder — hebben vooral gemeenteleden de laatste jaren de eindeloze zweepslag van de kwaliteitsverbetering doorgegeven aan de kerken.

Ik ervaar dat als een erg dubbelzinnig fenomeen, juist in de kerk. Er zitten welkome kanten aan. Er valt in de kerken, ook met de beschikbare mensen en mogelijkheden, van alles te verbeteren. Dat is nodig ook, willen we in onze samenleving het evangelie gericht kunnen brengen. Tegelijk zitten er ook grenzen aan en het is |280| nu net een ingebakken onderdeel van de ontwikkelingen in onze cultuur dat die grenzen niet gerespecteerd worden. Uiteindelijk vertekent dat in de kerk het evangelie zelf. In het vervolg ga ik daarom aandacht geven aan die grenzen en effecten. Ik hoop dat duidelijk blijft dat ik daarmee zoek naar een genuanceerde positie. Er is maar weinig zo deprimerend als het gebruiken van theologie als wetenschap van de verontschuldigingen om niets te hoeven veranderen.

Nog één opmerking vooraf. Ik beperk me verder tot het onderwerp van dit nummer: maakbaarheid. Er spelen veel meer zaken en het is belangrijk dat we ons daar bewust van zijn. Zo leven we bijvoorbeeld in een informatiesamenleving waarin we gedwongen worden altijd en overal te selecteren in een oceaan aan tekens, boodschappen en pogingen tot communicatie. Dat doet iedereen bijna automatisch op criteria van (vooral visuele) kwaliteit. Wat er niet uitziet sla je zeker over, of dat nu terecht is of niet. Verder leven we in een samenleving die vrijwel totaal rond de individuele kiezer/consument is opgebouwd. De identiteit van mensen wordt in hun beleving sterk bepaald door de keuzes die zij maken, door de relaties die ze leggen en de vorm die zij die geven. Mensen hebben een diep verlangen naar kwalitatief hoogwaardige relaties, al is het alleen al omdat ze geen ander bezield verband meer hebben dat hun leven betekenis geeft. Beide ontwikkelingen doen volop mee in veranderingen in de kerken en vragen eigen aandacht — elders.

Maakbaarheid

Maakbaarheid heeft in de Westerse wereld een nieuw gezicht gekregen. Het gaat niet meer om de illusie van een maakbaarheid van de samenleving naar een omvattend ideaal, zoals bij het oude communisme of socialisme. De ondergang van het reeël bestaande socialisme heeft dat voor lange jaren onderuit gehaald. We hebben nu alleen nog het reeël bestaande kapitalisme. Dat levert een enorme range aan goederen en diensten waarmee mensen hun leven zoal niet kunnen ‘maken’ dan toch zouden moeten kunnen verbeteren. Je leven is een doe-het-zelfproject, de samenleving de bouwmarkt. Kwaliteit en design zijn de grote verkooptrucs van dit systeem. Wat er goed uitziet en kwaliteit heeft moet wel een mooi en goed leven opleveren. Als je toch ziek wordt koop je zorg in, uiteraard van goede kwaliteit (wat dit ook maar betekenen kan). Als je relatie toch niet is wat ze zou moeten zijn is daar therapie en begeleiding voor te koop. Als het helemaal niet lukt is er tegenwoordig zelfs een scheidingsmakelaar.

Maakbaarheid is klein geworden, maar heeft zich tegelijk in alle hoeken en gaten van ons leven genesteld. Misschien wel juist omdat de grote idealen weg zijn en we weten dat het niet perfect wordt richten we ons te meer op de kleine verbetering. Je kunt tenslotte tot en met je lichaam (laten) verbeteren. Als je het niet doet ligt het aan jezelf. Als het je niet lukt ligt het waarschijnlijk ook aan jezelf, maar dan kun je altijd nog proberen de schuld te geven aan de kwaliteit van de goederen en diensten waarmee je het probeerde (zoiets als schelden op de hamer waar je mee op je duim slaat) of gewoon de schuld te geven aan de anderen. In ieder geval is over de hele breedte van de samenleving een vanzelfsprekende één-op-één koppeling tot stand gekomen tussen kwaliteit en resultaat. Niet alles is maakbaar, maar als je het goed aanpakt is er heel wat te maken en te verbeteren. De insteek is positief en |281| optimistisch: er is altijd groei mogelijk. Maakbaarheid is verbeterbaarheid geworden: klein, maar alomtegenwoordig.

Vergeleken met vroeger lijkt dit op het eerste gezicht een stuk bescheidener en nuchterder. Mensen pretenderen niet zoveel meer. Niemand verwacht meer op een gegeven moment in een ideale heilstaat te belanden waar alles perfect is. Maar dat neemt niet weg dat er toch flinke verwachtingen zijn. Er is altijd groei mogelijk. De vele kleine stapjes zullen een grafiek vormen, een opgaande lijn van steeds meer of in ieder geval steeds beter. Meer mogelijk maken verwachten we niet alleen van een bank, we verwachten het van de samenleving als geheel, inclusief alle instellingen, bedrijven en instituties. Grenzen zijn er in principe niet, hoogstens (tijdelijk) noodzakelijke aanpassingen. De sfeer die hierbij hoort is die van de topsport. Zoals de sporter permanent op jacht is naar nieuwe persoonlijke records, zo wordt iedereen geacht zich permanent te verbeteren, in ieder geval op het werk, maar net zo goed thuis, op vakantie, in je relaties, in heel je functioneren. De hoeders van de permanente kwaliteitsverbetering hebben inmiddels een nieuwe laag in de samenleving gevormd. Ze leveren diensten die zichzelf terugverdienen, dus ze mogen zelf ook veel verdienen. Ze staan bovendien voor het grote ideaal van succes, dus er iets tegenin brengen moet wel de kift zijn.

Grenzen

Deze hele ontwikkeling is in een aantal herkenbare golven de kerken doorgetrokken. Ik kom daar zo nog op terug. In ieder geval is deze manier van denken en in het leven staan in de kerken aanwezig. Ook in kerkelijke discussies kun je stuiten op de vanzelfsprekende koppeling tussen kwaliteit en resultaat (ook in de vorm van succes als aanwijzing voor kwaliteit), op de gedachte dat er altijd groei mogelijk is en de bijbehorende jacht naar steeds nieuwe persoonlijke records. ‘Ren als een atleet die wint’ (1 Korintiërs 9,24v., vgl. ook Filippenzen 3,12v.) is een populaire tekst geworden. Dat je God en mensen met het beste wilt dienen is niet meer de enige motivatie om als kerken en christenen kwaliteit te leveren. Er is ook de verwachting dat we met kwaliteit meer mensen zullen bereiken, dat het geloofsleven in de gemeente tot bloei zal komen of dat mensen meer naar elkaar zullen omzien. En als keerzijde hiervan: zoals je het vooral aan jezelf te wijten hebt als je leven geen carrière kent, kun je het vooral aan jezelf wijten als je geloofsleven geen groei kent en je gemeente niet groter wordt.

Intussen merk je juist in de kerk dat de hele gedachtegang een gevaarlijke illusie bevat. In het algemeen al bestaat er alleen op tamelijk marginale terreinen van het leven een positieve koppeling tussen kwaliteit en resultaat. De meeste dingen die het leven de moeite waard maken zijn niet maakbaar en dus ook niet door middel van kwalitatieve benaderingen en methodes af te dwingen: liefde, vriendschap, relaties, geluk, gezondheid en dergelijke. Vrijwel iedereen beseft daar iets van, maar in de kerk gaat het uiteindelijk voor het grootste deel om dit soort zaken. Je ontvangt ze, je geeft ze, maar je maakt ze niet. We kunnen mensen God zo goed mogelijk voorstellen, maar of het ‘klikt’ ligt niet in onze macht. We kunnen elkaar aansporen en stimuleren, maar of er dan ook iets gebeurt ligt niet in onze macht — niet alleen omdat mensen altijd weer complexere wezens zijn dan we denken, maar ook omdat er van alles meer in hun leven gebeurt en er bovendien nog andere machten meespelen. Je kunt je in de kerk de onzin van een koppeling tussen |282| kwaliteit en resultaat misschien het beste voor ogen stellen door aan Jezus zelf te denken. Zijn prediking en optreden had de hoogste kwaliteit, maar hij is eenzaam en alleen gestorven. Hij riep velen, maar weinigen kwamen. En relatief gezien is dat de hele kerkgeschiedenis door zo gebleven.

Heeft kwaliteit dan tenslotte geen belang? Zeker wel. Wat niet maakbaar is, is namelijk wel te vernielen of te blokkeren. Je kunt het geschenk van liefde tussen mensen vernielen door elkaar te verwaarlozen of te kwetsen. Je kunt een vriendschap laten verlopen. Je kunt mensen het zicht op de levende God ontnemen door slechte praat over hem te vertellen. Je kunt de gemeenschap van een kerk opblazen door laster en oordelen en harde discussiemethoden. Maar ook als je het allemaal goed doet is resultaat niet gegarandeerd. Kwaliteit geeft hoogstens kansen. Dat is belangrijk genoeg. Maar wie er meer van verwacht leeft in een illusie, en illusies putten uit. Mensen kunnen planten en water geven, maar God moet doen groeien (1 Korintiërs 3,6). Soms laat hij niet groeien, ondanks onze inzet en kwaliteit. Soms gebruikt hij die en geeft hij bloei. Werken aan de kwaliteit van werk in de kerk vraagt juist in ons klimaat van postmoderne maakbaarheid om nuchterheid en realiteitszin.

Daarbij mogen we best nog een stap dieper gaan ook. Er is niet altijd groei mogelijk. Het evangelie waar de kerk van leeft gaat ervan uit dat je uiteindelijk niets opschiet met mensen verbeteren. Ze moeten herschapen worden. Het evangelie is geen goed advies over hoe je, al dan niet met hulp van Gods Geest, zelf je leven kunt verbeteren en uiteindelijk een goed leven leiden. Het is het goede nieuws dat Iemand voor jou geleefd heeft omdat er aan jou geen verbeteren aan was. Die boodschap is altijd de centrale aanstoot in het christelijk geloof geweest en je merkt aan alles dat het ook christenen zelf moeite kost haar werkelijk een plek te geven. Er is een onmiskenbare neiging in twee fasen te denken: eerst wordt op de een of andere manier (rechtvaardiging, wedergeboorte) de onmacht weg genomen, dan volgt alsnog een traject van verbetering (heiliging, geloofsgroei). Vaak zie je dat daarbij erg veel aandacht uitgaat naar de wedergeboorte als begin van nieuw leven, dat verder geacht wordt uit te groeien. De terminologie of het verdere theologische systeem zijn niet zo van belang, waar het om gaat is dat er een vrije ruimte gecreëerd wordt waarin we toch weer kunnen rekenen op groei.

Het is de vraag hoe reëel dat is. Het is onmiskenbaar dat je hele leven geraakt en veranderd wordt als Jezus er actief in wordt door zijn Geest. Je wordt er helemaal bij ingeschakeld en er valt ook heel wat verbetering te ontdekken. Maar er is geen enkele reden te denken dat de heiliging eigenlijk een lineair groeiproces moet zijn, of tenminste een uiteindelijk stijgende grafiek. Er huist van alles in een mens dat tenslotte pas bij de dood wordt verwijderd. Er is kwaad dat overwonnen kan worden, er is ook kwaad waarop je de overwinning bij leven hier niet wordt gegeven. Vaak verschuiven zaken in je leven, waardoor je op het ene terrein als christen beter functioneert (bijvoorbeeld in zelfbeheersing), maar er weer andere zonden in je leven opduiken (bijvoorbeeld hoogmoed of zelfgenoegzaamheid). Je leven met God is altijd spannend en in beweging, maar er is niet altijd groei mogelijk. God is bezig je te herscheppen, dat is wat anders dan je een cursus met verbeterpunten geven. Uiteindelijk is de wedergeboorte in de bijbel niet maar iets waar we vandaan komen, maar waarheen we op weg zijn, door de dood heen (of tenminste door de |283| daaraan gelijk te stellen schokervaring van de wederkomst heen). Die dood is nodig: je wordt niet hersteld, maar herschapen.

Het is pastoraal erg belangrijk hier oog voor te houden. Het hele systeem van permanente kwaliteitsverbetering is in de samenleving al erg onbarmhartig. In de kerk is de gedachte dat er altijd groei mogelijk is voor je het weet nog onbarmhartiger. We dienen een Heer die het geknakte riet niet breekt en de kwijnende vlam niet dooft (Jesaja 42,3). Dat moet duidelijk zijn. Inderdaad, het vraagt fijngevoeligheid en onderscheidingsvermogen om mensen te troosten in hun onmacht en ze tegelijk geen smoes te geven om passief of lui te zijn. Maar het evangelie heeft dat in zich. Het is niet de boodschap dat wij van God houden, ook niet steeds meer, het is de boodschap dat hij van ons houdt, altijd meer.

Effecten

Ik zou nog terugkomen op de opmerking dat deze hele culturele ontwikkeling in een paar herkenbare golven de kerk door is getrokken. De effecten van die golven tellen bij elkaar op en zorgen voor extra complexiteit. Ik ga daar nu aan voorbij en gebruik de drie golven die ik zie om een paar gebieden van kerkelijk leven langs te gaan. Eerst ging het overal en nergens over persoonlijke groei in je geloof en verschenen er allerlei op het christelijk geloof toegesneden varianten van psychologische zelfhulpboeken. 1 Kort daarop volgde de grote gemeenteopbouw hausse, met eerst de organisatiemanagers en in hun voetspoor de rest. 2 Inmiddels zijn ambtsdragers leiders geworden en hoort het zeker bij geestelijke leiding dat je intensief gebruik maakt van de laatste ontwikkelingen in de managementliteratuur. Voorlopig tenslotte is daar de hype van missionair gemeente zijn en gemeentestichting, ondersteund door allerlei cursussen, conferenties en onderzoeken. 3

Ik vind het moeilijk deze ontwikkeling niet raillerend te schetsen. Dat komt vooral door de verwachtingen die zijn en worden opgeroepen onder invloed van de grote verbeterbaarheidsgedachte. Na zoveel grote woorden verbaas je je er gewoon over dat secularisatie en ontkerkelijking nog steeds toenemen, dat gemeenten echt niet beter functioneren dan een paar decennia geleden en dat gemeenteleden nog steeds niet allemaal geloofshelden zijn. Intussen is er wel van alles veranderd. Het is de moeite waard daar even op te letten.

In het kielzog van de eerste golf (persoonlijke groei) ligt inmiddels breed in de kerken de nadruk op de persoonlijke verhouding met God en/of met Jezus die je als christen hoort te hebben. Onder het voorteken van de (kleine) maakbaarheid is dat een tamelijk directe wederkerige relatie die jij zelf moet onderhouden, onder meer door bijbel lezen en bidden. Dat is iets nieuws. Als er vroeger al over zoiets als een persoonlijke verhouding met God gesproken werd dan ging het erom dat jij jouw persoonlijke leven wijdde aan God en zijn zaak. Geloven is navenant van betekenis veranderd. Ging het er vroeger meer om dat jij zelf je Gods beloften eigen maakte, tegenwoordig is geloven voor je het weet het onderhouden van jouw relatie met God en/of Jezus. Daarmee is niet alleen geloven stilzwijgend tot een venijnig goed werk geworden, het is ook heel sterk betrokken op de individuele gelovige zelf.

Een van de effecten daarvan is dat de horizon van veel christenen klein is geworden. Hun eigen leven is het vanzelfsprekend uitgangspunt van alles. Dat we omgaan met de Schepper en dat hij bezig is zijn kosmos tot voltooiing te brengen verdwijnt naar de achtergrond. Er komt bovendien wel erg veel druk te staan op het |284| persoonlijk leven met God. Mensen verwachten niet alleen persoonlijke tekens en aanwijzingen voor hun leven, ze zijn ook persoonlijk geraakt als ze niet krijgen wat ze zo intensief van God afgebeden hadden. Als je leven met God niet aan je verwachtingen voldoet, staan zomaar alle vragen van de theodicee in het klein in je eigen leven. Schuilen in een ritueel of formuliergebed, je op laten nemen in een groter geheel, je laten dragen door een God die een veel meer dan persoonlijke verhouding met je heeft, ligt voor veel mensen buiten de horizon. Als het niet direct en persoonlijk is, is het niet wat het zou moeten zijn.

Die druk op het persoonlijk leven met God heeft onmiskenbaar de neiging om te ontaarden in manipulatie of, anders gezegd, magie. Je proeft het soms in de uitspraak dat ‘we’ kennelijk te weinig gebeden hebben ergens voor, als we het niet gekregen hebben; of andersom, dat we meer moeten bidden voor zaken die we graag willen. Je proeft het soms ook in de teleurstelling als mensen het gevoel hadden zelf hun zaakjes voor elkaar te hebben en dicht bij God te leven en dat alles toch niet ging als ze gehoopt hadden. Als jij jouw relatie met God goed onderhoudt, dan zal God toch zeker van zijn kant wel over de brug komen? Niet dus. Als er iemand is die zich niet laat manipuleren dan is het de levende God wel.

In het kielzog van de tweede golf (gemeenteopbouw) ligt in de kerken inmiddels breed de nadruk op de organisatie van de gemeente als actieve groep vrijwilligers. Leden worden geacht zich in ieder geval ergens in te zetten. Een groot deel van de energie wordt gestoken in het ordelijk organiseren van al die activiteiten. 4 Zoals de kerken in de negentiende eeuw de vorm aannamen van de toen populaire vereniging (met een grondslag en een bestuur en zo), zo modelleren we ons nu naar verregaand geprofessionaliseerde vrijwilligersorganisaties. De hele managementkast wordt open getrokken. We zijn inmiddels gewend aan visies, missies, beleidsplannen, gedetailleerde flowcharts en een permanent proces van verandering en vernieuwing. Organisatievormen uit de zestiende eeuw (bijvoorbeeld de positie van de predikant, de opbouw van het kerkverband en dergelijke) worden in toenemende mate als irrelevant of zelfs hinderlijk ervaren.

Ze komen dan ook uit een tijd waarin de kerk vooral een plaats was waar iets gebeurde, waar je heen kon gaan en van alles ondergaan. Intussen is de kerk vooral een plaats geworden waar je iets moet doen en steeds minder een plaats waar je kunt zijn — in ieder geval niet als ‘lid’. Tot rust kunnen komen, getroost worden, de tijd nemen om te vieren wat God geeft, vragen kunnen stellen, je goed nieuws laten vertellen, in stilte voor God komen, voor je laten bidden zonder dat je dat eerst zelf georganiseerd hebt, je benen strekken onder een gedekte avondmaalstafel — allemaal wezenlijke trekken van christen-zijn die in de huidige kerkelijke situatie zomaar onder druk staan. Ze hebben allemaal te maken met een besef van het niet maakbaar zijn van je leven, met eenvoudig ontvangen. In combinatie met de bovengenoemde eerste golf legt deze tweede een enorme druk op de prediking om moralistisch te worden. Mensen verwachten gedetailleerde toerusting voor hun persoonlijk leven met God en voor hun leven met elkaar. Ze willen niet alleen geïnspireerd worden om zich in te zetten in de gemeente en naar buiten, er moet ook uitgewerkt worden hoe dat gaat. Instructie is nodig en de preek lijkt het meest natuurlijke medium om die te leveren. Het is moeilijk om daar weerstand aan te bieden en het evangelie niet alsnog tot goed advies te laten verworden. |285|

In het kielzog van de laatste golf (missionair gemeente zijn en gemeentestichting) ligt inmiddels in de kerken breed de nadruk op een combinatie van hanteerbare kleine eenheden en grote vaak internationale para-kerkelijke verbanden, met bijbehorende massabijeenkomsten (EO Jongerendag, Flevo, etc.). Het zwaartepunt van kerkelijk leven verlegt zich naar kleine groepen, zo mogelijk met directe uitstraling in een buurt of straat, ondersteund door materiaal en toerusting vanuit een bredere organisatie. Die groepen kunnen als kringen deel uitmaken van een bestaande gemeente, ze kunnen ook rond een paar mensen als gemeentestichting worden opgezet, soms met een regio als doelgroep, soms met een bepaalde categorie uit de samenleving als doelgroep. Een deel van dergelijke stichtingen heeft op de een of andere manier verband met bestaande gemeenten in de plaats of regio waar ze werken, een ander deel is zelfstandig begonnen of heeft zich laten uitzenden door een of andere kerk of organisatie in het buitenland. We staan hier ook voor de kerkelijke variant van de ‘glocalisering’.

Deze ontwikkeling is misschien wel de meest ingrijpende voor bestaande kerken. Mensen voelen zich in toenemende mate meer verbonden aan hun kring dan aan hun gemeente, en vaak voelen ze zich nog meer verbonden met een boven- of para-kerkelijke organisatie dan met hun kring. Alpha of New Wine of Redeemer of Willow Creek of nog weer een andere organisatie levert immers de kwaliteitsspullen die ze voor hun eigen geloofsleven en gesprekken met niet christenen nodig hebben. Op dergelijke geestelijke multinationals heb je als kerken geen enkele grip. Kerk zijn is klein geworden of het is gelijk heel groot geworden, wat daartussenin zit verliest functie. Mensen laten zich leren en trainen door mensen van ver, ze laten zich aanspreken door mensen van heel dichtbij, maar de leerbaarheid in de gemeente daartussenin neemt sterk af. Juist daar waar de kerken het meest intensief georganiseerd zijn (op gemeente- en kerkverbandniveau), worden ze in toenemende mate als irrelevant ervaren — tenzij je er natuurlijk als gemeente voor kiest franchise-houder van zo’n grotere organisatie te worden en verder bijvoorbeeld als Willow Creek modelgemeente door het leven te gaan. Maar ja, daar verlies je al snel de fans van andere merken mee. In dat spanningsveld de ene Heer van de hele kerk dienen is een opgave op zich.

Kwaliteit?

Ja, ik weet het, ik had ook heel andere effecten naar voren kunnen halen. 5 Wat fijn dat veel mensen een meer persoonlijke invulling van hun geloof vinden, wat goed dat er zoveel mensen actief zijn in de kerken, wat mooi dat er mensen geroepen worden en ook nog tot geloof komen. Maar dat is allemaal al zo vaak gezegd. De effecten die ik noemde horen ook bij de grote culturele ontwikkelingen die de kerken doortrekken. Willen we serieus werken aan kwaliteit in ons kerkenwerk, werkelijk bezig zijn met ons geloof en mensen het enige ware evangelie brengen, dan zullen we hier echt bij stil moeten staan. Het leven past nu eenmaal niet in de gelikte brochures die onze samenleving graag leest. Het leven met God al helemaal niet. Dat is veel te spannend om maakbaar te zijn. |286|

Noten

1 Zie bijvoorbeeld Larry Crabb, Inside Out, Colorado Springs: Navpress 1988; Nederlandse vertaling: Van binnenuit: werkelijke verandering is mogelijk,Hoenderloo: Novapres, 2004 (met werkboek).

2 In de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt vooral in het spoor van de vier deeltjes Gemeenteopbouw uit 1992 en 1993 van M. te Velde (Barneveld: De Vuurbaak).

3 Dominant is hier de Alpha-cursus, vanaf de laatste jaren van de vorige eeuw. De cursus vertegenwoordigt wat wel wordt aangeduid als de ‘derde charismatische golf’ — na de Pinksterbeweging en de Charismatische Beweging binnen de gevestigde kerken — maar heeft over vrijwel heel de breedte van de kerken voet aan de grond gekregen.

4 De gereformeerde wereld is al heel lang een strak georganiseerde wereld. Maar dat heeft lang onder het voorteken van de oudere maakbaarheidsgedachte gestaan: de kerkelijke samenleving modelleren naar een bepaald theologisch ideaal, met sterk uniformerende trekken. Synodes bepaalden hoe het overal moest gaan. Nu ligt het accent veel meer op de plaatselijke situatie en specifieke inschakeling van verschillende mensen en hun mogelijkheden.

5 Voor een uitgewerkte, genuanceerde bespreking van de ontwikkelingen op kerkelijk gebied, zie Rein Brouwer e.a. (2007), Levend lichaam: dynamiek van christelijke geloofsgemeenschappen in Nederland, Kampen: Kok.