Zuivering, roeping, verheerlijking

Preek over zondag 48 Heidelbergse Catechismus

orde middagdienst
votum en groet
zingen: Psalm 96,1.6-8
gebed
Schriftlezing Matteüs 13:24-52
zingen: Psalm 145,1.5
preek over Zondag 48
zingen: NGK 179b
gebed
inzameling gaven
zingen: Liedboek 294
zegen

Als de Here Jezus ons leert bidden, laat Hij ons met zichzelf mee bidden tot zijn Vader: onze Vader in de hemel. We zagen vorige week al dat we ons dan in de eerste plaats leren wijden aan God, ons richten op Hem en ons leven overgeven in zijn handen. In de eerste bede bidden we dan, dat het ons, en alles en iedereen, om onze Vader in de hemel moet gaan. Vanmiddag de tweede bede: laat uw koninkrijk komen.

Het lijkt me goed dan eerst maar speciaal stil te staan bij wat die woorden betekenen. Wij hebben tenslotte een lange traditie van misverstand als het gaat om Gods koninkrijk dat komt. Eén ding is kan in ieder geval duidelijk zijn: wij bidden er niet in de eerste plaats om dat God ons geven wil dat wij iets zullen doen. Laat uw koninkrijk komen, vragen we. Wat we verder ook nog over het koninkrijk van God zeggen, dit éne staat vast: dat koninkrijk is niet iets wat wij doen, geen opdracht. Het is ook niet iets dat er gewoon is, zoals de dingen om ons heen er zijn, of zoals het Koninkrijk der Nederlanden er is. Je kunt er dus ook niet in werken, zoals we dat vroeger gewend waren te zeggen. Het koninkrijk is iets dat komt, iets dat gaat gebeuren, iets dat ons overkomt — en dat van God uit.

En nog iets: wij vragen niet om het ontstaan of het tot stand komen van het koninkrijk van God, maar om het komen ervan. Het koninkrijk van God is niet iets wat helemaal nog niet bestaat, waar nog helemaal niets van te merken is. Wie gelooft in Jezus Christus, Gods Zoon, is een discipel geworden van het koninkrijk der hemelen; aan hem of haar is het gegeven het geheim ervan te kennen. Het geheim, een zaak van geloof en niet van zien. Gods nieuwe wereld is in het heden nog achter de wolken verborgen. Om het komen van die nieuwe wereld ook hier bidden wij in deze bede.

En nog een derde is er: het gaat niet om het komen van het koninkrijk van zomaar iemand, nee, onze Vader, Uw koninkrijk: wij bidden om het komen van het koninkrijk van onze Vader in de hemel. Als gebeurd is waar wij om bidden in deze bede, dan zullen we stralen als de zon in het koninkrijk van onze Vader. Dat hebben we gelezen in Matteüs 13:43. Als het koninkrijk komt zal gebeuren waar, volgens Paulus, heel de schepping naar uitziet: het openbaar worden van de zonen van God (Romeinen 8:19).

En als de rechtvaardigen als zonen van God voor de dag zullen komen, dan betekent dat, dat bij de komst van Gods koninkrijk Gods Vaderschap openbaar zal worden voor alle mensen. Dan zal voor iedereen zichtbaar en tastbaar zal zijn wat de Vader van onze Heer, Jezus Christus heeft gedaan. Voor iedereen — gelovigen zullen dan zien wat hun hemelse Vader voor hen heeft willen betekenen in hun leven; en ongelovigen zullen zien wat God voor hen had willen betekenen, maar wat ze niet hebben gewild.

Goed. Aan de komst van dit koninkrijk van God heeft de Here Jezus zijn hele leven op aarde gewijd. En nog in de hemel gaat Hem alles daarom. Zijn taak als Middelaar tussen God en mensen, zijn roeping om mensen kinderen van God te maken, is pas klaar als Gods nieuwe wereld er is. Dan zal Hij zijn functie van mensen-ophaler, van Redder, weer neerleggen en zal God alles in allen zijn, zoals we lezen in 1 Korintiërs 15. Alles gaat er om dat zijn Vader ook wèrkelijk de Vader van talloze mensen kan zijn. Dat leert Hij ons nu ook bidden, en zo leert Hij ook ons ons leven daaraan wijden, dat onze Vader ook wèrkelijk de Vader van talloze mensen kan zijn. Het lijkt me dat we dan in ieder geval bidden om zuivering, om roeping en om verheerlijking. Laten we dat eens nagaan aan de hand van een paar stukjes uit Matteüs 13.

Goed, ik zei net: als het koninkrijk van God komt, als Gods Vaderschap openbaar wordt, dan gebeurt er iets. Over wat er dan gaat gebeuren hebben we gelezen in Matteüs 13,24-30, de gelijkenis van het zaad en het onkruid. Nu leven we in de tijd van het samen opgroeien van het goede zaad en het onkruid, maar dan komt de oogst, en vóór de oogst de grote scheiding. Als God openlijk, voor alle mensen als Vader gaat optreden, dan is de dag van het oordeel daar. Dan wordt het kwaad, en dan worden alle mensen die persé het kwade willen doen van de aarde weggedaan. En de rechtvaardigen stralen als de zon in het koninkrijk van hun Vader.

Daar om bidden heeft diepe zin. Om die te zien hoef je maar even rond te kijken in de wereld. Wat is het nodig dat er eens een dag komt van eindelijk gerechtigheid. Dat rechteloze slachtoffers recht krijgen. Dat God mensen eerlijk houdt aan wat zij echt gewild en gedaan hebben. Dat tranen worden afgedroogd. Dat slechte mensen hun terechte straf krijgen. En omgekeerd: hoeveel gebeurt er niet aan goeds in stilte, verborgen. Niemand die zegt: wat goed van je. Vaak genoeg is het stank voor dank wat je krijgt. En dan nog: het loopt allemaal zo door elkaar voor ons, recht en slecht, waardevol en waardeloos, goede daden die slechte gevolgen hebben, slechte daden die goed uitpakken. Wie kan de geschiedenis ontrafelen dan God alleen?

Daar bidden we dan ook om. En we bidden er om tot God de Vader, dat Hij dit doen zal, dat Hij zuiveren zal, eerlijk en terecht, schiften, oordelen, uit elkaar leggen. Hij en niet wij. Aan ons is dit oordeel niet. Denk er maar aan als je bij jezelf de neiging merkt om met mensen af te rekenen, om ze op te geven, mensen met wie we ruzie hebben, die ons gekwetst hebben. Denk er maar aan als je bij jezelf merkt dat je bij een ander niet meer kunt geloven aan de mogelijkheid van omkeer en bekering, als je het geduld niet hebt om te blijven praten, om het nog maar eens uit te leggen. Denk er maar aan als je merkt dat je het met een ander heel erg oneens bent, hem of haar veroordeelt. God zal oordelen, niet wij. En Hij zal ook ons oordelen. Het is maar dat we het weten.

En daar komt nog iets bij. We bidden niet alleen maar om zuivering aan het eind, maar ook al om zuivering nu. We bidden om een opgroeien tot de oogst. En in dat groeien komen dingen uit. En als je dat op mensen, op jezelf toepast, dan gaat het niet alleen meer om uitwerken en uitgroeien, maar ook om afsnijden, snoeien. Wie deze bede bidt die geeft z’n leven uit handen aan God omdat het gezuiverd moet worden, nu al. Daar zit niet alleen de kant aan die bij de volgende bede aan de orde is, dat wij afleren slechte dingen te willen en van God goede dingen leren willen. Er zit ook de kant aan die hoort bij deze bede, dat onze hemelse Vader in heel onze levensgang nu met ons bezig is, ons vormt. Het is een heel open wijding aan Vader: dit is mijn leven, doet U er mee wat U wilt, maar zuiver het, verwijder slechtheid en eigenwijsheid, maak me klaar voor uw koninkrijk van liefde en gerechtigheid. Maak me steeds meer tot een rechtvaardige, die ook echt kán stralen als de zon in uw koninkrijk. Zorg er voor dat, wat er ook gebeurt in m’n leven, U steeds werkelijker mijn Vader in de hemel bent.

Zo gezien is deze bede echt een blanco cheque op je eigen leven uitschrijven, en het helemaal uit handen geven. Dat kun je denk ik alleen als je zo dicht mogelijk naar de Here Jezus schuift als Hij ons leert bidden. Hij heeft dat gedaan, nietwaar? Zijn leven voor ons uitgeschreven. Zijn liefde kan de angst overwinnen die ons steeds bekruipt als wij het initiatief kwijt raken. En als Hij ons daarvoor open maakt, kunnen we het ook ervaren, dat Gods koninkrijk nu al niet bestaat in woorden, maar in kracht, krachten van de toekomende eeuw, die nu al werken, zuiverend, schiftend, in ons leven.

Ik ga naar een volgend stukje uit Matteüs. We leren van de Here Jezus bidden, en ook ons er aan wijden, dat onze Vader in de hemel ook werkelijk de Vader van talloze mensen kan zijn. Voor het heden betekent dat direct dat wij ons op onze plaats biddend wijden aan het vertellen van het evangelie. Het is nu de tijd van de gelijkenis van het sleepnet, Matteüs 13:47-50. Breeduit, over de hele wereld, worden mensen verzameld, geroepen tot het heil in Christus. En allerlei mensen komen, goede en slechte, rechtvaardigen en onrechtvaardigen. Pas bij de voleinding van de wereld wordt in die verzamelde menigte gezuiverd. Daar hebben we het al over gehad. Eerst wordt nu verzameld. Dat hoort nu bij de komst van het koninkrijk van God. Wie werkelijk bidt om die komst, die kan niet anders dan bidden om de verspreiding van het evangelie, bidden om roeping voor God en door God de Vader.

Die kan ook niet anders dan zich daaraan geven, in eigen situatie, op eigen manier. Al biddend wijden wij ons aan God. Maar het zal goed zijn dan weer even in te houden. Niet te snel aan het werk gaan. Eerst bidden. Bidden om roeping, bidden dat God mensen roepen zal tot zijn kinderen. Bidden dat Hij zijn evangelie veel kracht geeft. Bidden dat Hij zijn Geest bezielend zal laten werken in mensen. Bidden daarom niet alleen voor anderen, maar ook voor onszelf, dat God ons steeds weer roepen zal, stilzetten zal bij zijn goede boodschap. Bidden dat God contact met ons zal onderhouden, telkens weer, dat Hij onze relatie met Hem zal dragen.

Denk maar weer aan de Here Jezus zelf. Hij heeft zijn leven gewijd aan de verkondiging van het evangelie: Gods koninkrijk is nabij, bekeer je en geloof. Maar op alle beslissingspunten in zijn leven op aarde zien we Hem bidden. En dat is tegelijk een teken hoezeer heel zijn leven door gebed gedragen is geweest. Dat heeft Hij ons voor gedaan. Laten we het bedenken: ieder goed voornemen om te spreken over onze hemelse Vader, over de Here Jezus, over de bezieling van de Heilige Geest, begint met bidden om de komst van Gods rijk, en dat gebed zover mogelijk uitwerken. Zover mogelijk, tot aan de persoon van de ander toe met wie je spreken wilt. Pas als je voor iemand gebeden hebt, zo concreet mogelijk, kun je goed met haar of hem in gesprek gaan. Dan heb je je leven aan God gewijd, maar, heel concreet, gericht op die ander. En laat het dan ook maar eenvoudig aan God over. Hij is uiteindelijk altijd degene die de macht heeft over zijn eigen Woord. Onze dienst is bescheiden.

We bidden om zuivering, om roeping, we bidden tenslotte ook om verheerlijking. Net als we bij die zuivering bidden om zuivering door onze Vader in de hemel voor onze Vader in de hemel, net als we bij die roeping bidden om roeping door en voor Hem, zo bidden we bij die verheerlijking ook om verheerlijking voor en door Hem. Het blijft ook hier gaan om een bede waarin wij niet centraal staan, maar ons wijden aan onze Vader. Als Gods koninkrijk komt zal Hij alles zijn in allen. We bidden niet maar om een fijne hemel voor onszelf en de mensen van wie wij houden. Het gaat om onze Vader in de hemel.

Natuurlijk hoeven wij dan niet bang te zijn dat we tekort zullen komen. Integendeel. God wordt daarin op het hoogst verheerlijkt dat Hij werkelijk de Vader van talloze mensen is. Juist als het ons om God de Vader gaat mogen we verwachten dat zijn verheerlijking onze stoutste verwachtingen zal overtreffen. We hebben er van gelezen in die gelijkenissen van het mosterdzaadje en het zuurdeeg. Het koninkrijk van God mag nu dan nederig en verborgen zijn, het zal veel groter en indrukwekkender blijken dan we hadden kunnen denken. Zoals dat kleinste van alle zaadjes als het volgroeid is een boom van een stuik wordt — dat had je niet gedacht! — zoals een klein stukje zuurdesem wel drie maten meel doortrekken kan — dat had je niet gedacht! — zo zal de komst van Gods koninkrijk, nu aangekondigd in een evangelie van een gekruisigde Heer, een complete nieuwe wereld blijken op te leveren. En gewone mensen, in de kerk, hier en elders, mensen die je nu gemakkelijk over het hoofd kunt zien, ze zullen stralen als de zon in het koninkrijk van hun Vader – dat had je niet gedacht!

Maar zo past het juist bij God de Vader, die Vader die zijn Zoon zond om voor ons te leven en ons tot zijn kinderen te maken, die Vader die zijn Geest geeft om ons nu al zo te laten leven, bezield met een geest van kind-van-Hem-zijn. Wie dan mee leert bidden met de Here Jezus, dat zijn Vader werkelijk en in eeuwigheid van talloze mensen onze Vader zal zijn, wie dan iets proeft van zuivering, van roeping, van verheerlijking, door Hem, voor Hem, die denkt vanzelf ook aan die andere gelijkenissen: die schat, die parel, zo kostbaar, dat je er vanzelfsprekend alles voor over hebt. Zo is het maar net. Amen.

gehouden in: Loenen-Abcoude, 21 januari 2001
Amsterdam-ZW, 14 Juli 2002

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *